Groninger tulpen
Laatst was ik terug in de bollenstreek. Ik gaf een lezing in het dorp waar ik ben opgegroeid. Toen ik daar nog rondstepte was het gebied tussen Haarlem en Leiden een lappendeken van bloeiende bollenvelden, maar die tijden zijn voorbij. De grond is te duur geworden om er nog tulpen en hyacinten op te verbouwen. Vooral tussen Haarlem en Hillegom is ieder beschikbaar lapje grond volgebouwd. Oude bollenschuren zijn afgebroken of veranderd in meubelwinkels. Wij maken ons wel eens vrolijk over het wanordelijke bouwen in België, waar niemand ooit van een rooilijn heeft gehoord, maar het Noord- en Zuid-Hollandse bouwen is vele malen erger. Wat een ellende. Heemstede, ooit een deftig dorp, is door megalomane bestuurders en projectontwikkelaars volgeplempt met de meest afzichtelijke landhuizen en appartementencomplexen die de oude dorpskern degraderen tot een miezerig Madurodam.
‘Glorie van Heemstede’ is een zwavelgele dahlia; de naam van die plant refereert aan de tijd dat er in Heemstede nog bloembollen werden gekweekt en het is nog altijd een van de meest sprekende dahlia’s. Het geel van de bloemen doet denken aan het pure, intense geel van een teunisbloem. Een ideale dahlia om in de tuin te hebben op zwoele zomeravonden, wanneer de bloemen oplichten als een volle maan. Maar er is weinig glorie meer te bespeuren in Heemstede; het ooit lommerrijke dorp is nu een verloederde voorstad vol bejaarden.
Voordat u afhaakt omdat er al genoeg zeurende oude mannen zijn die beweren dat vroeger alles beter was, haast ik mij om te zeggen dat mijn lezingen mij ook naar onbedorven delen van ons land brengen. Zo reed ik kort na mijn bezoek aan Heemstede onder een weids en indrukwekkend uitspansel naar Warffum, een pittoresk dorp in het noorden van Groningen, waar je de zoute geur van de Waddenzee kunt ruiken. Het is een van de weinige plaatsen in Nederland waar de nachten nog donker zijn. Totdat straks ook daar de tuinverlichting toeslaat en de gemeenteraad besluit om een schijnwerper op de dorpskerk te richten.
Tot mijn verbazing zag ik dat de bollenvelden die uit het westen van ons land verdwenen zijn, in het noorden van Groningen weer zijn opgedoken. Vooral tulpen gedijen daar op de zandige klei en ieder jaar wordt er aan het einde van de winter zelfs een bloembollententoonstelling gehouden, waarvoor grote hoeveelheden tulpen vervroegd in bloei worden getrokken. Een leerzame tentoonstelling, want je krijgt een goede indruk van het hedendaagse tulpensortiment.
Tot mijn vreugde is ‘Prinses Irene’ nog steeds een topper. Ik ben republikein, maar het doet mij goed om te zien dat onze sympathiekste prinses nog steeds veel wordt gekweekt. Waarom praat ze trouwens niet met bloembollen, in plaats van met bomen? Dat zou onze export nog een mooie impuls kunnen geven. ‘Prinses Irene’ is een oudje, op de markt gebracht in 1949, maar de zachtoranje, dofpaars gevlamde bloemen intrigeren als vanouds. ‘Prince Charles’ (1952), ‘Princess Victoria’ (1979) en ‘Prins Carnaval’ (1930) zijn allemaal roemloos verdwenen, maar ‘Prinses Irene’ is een volhouder. Maar waar was mijn geliefde ‘Gudoshnik’, een darwintulp met reusachtige zachtgele bloemen die gespikkeld en geveerd zijn met roze en rood?
Ook nieuwkomers kun je mooi beoordelen op zo’n tentoonstelling waar je alle tulpen naast elkaar ziet. Parkiettulpen, met hun verknipte bloemen, blijken nog steeds geliefd en er komen nog altijd nieuwe kweekproducten bij. ‘Professor Röntgen’ bijvoorbeeld, gevlekt in geel, groen en rood.
En dan zag ik een heel scala aan kleine, meest rode tulpjes waarvan de knoppen door hun blad werden omhuld als werden ze gepresenteerd in zo’n ouderwetse, dubbele, grijspapieren patatzak. Als groep sprongen ze er wel uit, deze in hun eigen blad verpakte tulpen, en misschien moeten we naast de darwintulpen en de triumftulpen een nieuwe categorie introduceren: de patatzaktulpen.