In het ootje
Een paar jaar geleden las ik dat flink wat beleggers geld hadden verloren met speculatie in tulpenbollen. Ik moest hartelijk lachen om het bericht. Kennelijk waren het niet alleen speculanten in de zeventiende eeuw die aan tulpengekte leden. De ziekte komt nog steeds voor.
U kent het verhaal van de tulpengekte? Tussen 1634 en 1637 liepen de prijzen van tulpenbollen razendsnel op. Wie in tulpenbollen investeerde kon die al na een maand voor het dubbele bedrag weer verkopen. Aan zo’n loterij zonder nieten wilde iedereen meedoen; de vraag naar tulpenbollen werd zo groot dat ook mensen met geen enkel benul van bloembollenteelt een lapje grond huurden en zich op het kweken van tulpen wierpen. Slagers lieten hun hakblok in de steek en schoenmakers verlieten hun leest en zochten hun fortuin in de tulpenteelt. Er ontstond handel in tulpen die nog in de grond zaten, en in schuldbekentenissen en opties. Speculeren op de termijnmarkt werd gezien als de weg naar fortuin. In 1636 had de gokzucht een groot deel van de Nederlandse bevolking aangetast. Een nu nog steeds beroemd slachtoffer van de windhandel in tulpen uit die tijd is Jan van Goyen, de landschapsschilder, die zijn hele kapitaal in tulpen stak en daarnaast ook nog eens tulpen ruilde tegen schilderijen.
In het begin van de tulpengekte vond de koop en verkoop plaats tussen twee professionele handelaren, maar later werd de vraag zo groot dat in herbergen tulpen voor grote gezelschappen kopers werden geveild. Er waren twee manieren van verkoop: bij de ene werden vraag- en biedprijs op een leitje geschreven. De vrager zakte met zijn prijs en de bieder steeg, totdat de partijen het eens werden.
Bij de tweede wijze van verkoop schreef de veilingmeester het hoogste bod in een cirkel – het ootje. De verkoper van de tulpenbollen bepaalde daarna of hij het hoogste bod accepteerde. Deed hij dat, dan werd de koop gesloten. Ging de koop niet door dan mocht de hoogste bieder wel een percentage van zijn bod opstrijken. Die premie heette plok- of trekgeld. Tulpenbollen werden voor duizelingwekkende prijzen verhandeld: voor één enkele bol werd soms evenveel betaald als voor een heel grachtenhuis.
Natuurlijk waren er ook verstandige mensen die het piramidespel doorzagen. In schotschriften en spotprenten maakten zij de speculanten belachelijk. Beroemd is de gravure van Flora’s Mallewagen waarop een gezelschap zotten met namen als Ydel Hope en Vergaer Al op een zeilwagen door de wind wordt voortgeblazen.
Op dinsdag 3 februari 1637 ging het mis: de tulpenprijzen daalden en het bange vermoeden rees dat sommige speculanten misschien niet aan hun verplichtingen zouden kunnen voldoen. Onzekerheid leidde tot paniek en het kaartenhuis stortte in. Velen gingen failliet.
Dat alles is lang geleden, maar hebzucht is van alle tijden. Onlangs las ik een bericht in de krant waarin stond dat speculanten in een tulpenfonds in totaal 40 miljoen euro zijn kwijtgeraakt. De slachtoffers zijn niet de minste; onder hen bevinden zich oudtopman Cor Boonstra van Philips, en oud-topman Jan Maarten de Jong van ABN AMRO. Boonstra werd voor minstens 200.000 euro in het ootje genomen. ‘Het is een schande dat zoiets in ons land kan voorkomen,’ verklaarde hij in De Telegraaf. Tja Cor, denk ik dan, had je maar geschiedenis moeten kiezen in je pakket. Maar laat het je tot troost zijn dat dit tenminste één zaak is waarin ze je niet van voorkennis kunnen betichten. En och – misschien komt er als goedmakertje binnenkort wel een tulp genaamd ‘Cor’ op de markt.