Woekeruien

Uien groeien overal: in bermen, langs dijken en op braakliggende terreinen, zonder op te vallen. Slangenlook en moeslook bijvoorbeeld zijn inheemse planten, maar hun groenige bloemen vallen weg tegen de omringende vegetatie. Je wordt je pas van hun aanwezigheid bewust als je er bij een picknick per ongeluk op gaat zitten. Dan verraden ze hun aanwezigheid door de doordringende uienstank van hun gekneusde stengels.

De eerste sierui waarmee ik bewust kennis maakte was Allium paradoxum. Mijn middelbare school stond in Haarlem en als ik naar die school fietste dan kreeg ik bij het Manpad, op de grens van Bennebroek en Heemstede, altijd een vleug uiengeur in mijn neus. Daar groeide Allium paradoxum, aan de voet van een gedenknaald die daar geplaatst was ter herinnering aan de Slag bij het Manpad. Volgens de overlevering was die ui daar nog door de bekende botanicus Linnaeus geplant. Dat Linnaeus geruime tijd in Bennebroek heeft gewoond, als gast van de rijke bankier Clifford, is wel zeker. Maar minder zeker is dat hij die Allium paradoxum heeft geplant. En nog minder zeker is het of de Slag bij het Manpad ooit heeft plaatsgevonden.

Allium paradoxum is niet meer dan een curiositeit, zonder enige sierwaarde. Dat gebrek aan sierwaarde deelt de plant met onze meeste inheemse uien. En de enige soort die wél opvalt, Allium ursinum, is zo’n verschrikkelijke woekeraar dat je die maar beter niet in de tuin kunt planten. Allium ursinum is de Latijnse naam van daslook, een uiensoort die bekend is van de hellingbossen in Zuid-Limburg. Daar is hij mooi, en daar kan hij maar beter blijven.

Er zijn nog wel meer uien die je niet gedachteloos in de tuin moet introduceren, omdat je er later nooit meer van afkomt. Zo’n plant is de Allium triquetrum, een soort die lang niet lelijk is, en die in mei bloeit met knikkende, helderwitte bloemen. Allium triquetrum is gemakkelijk te herkennen aan zijn duidelijk driehoekige stengel. Deze ui verspreidt zichzelf op twee manieren: door middel van broedbolletjes, en door zaad. Het resultaat is desastreus. Als de plant bloeit, is er niets aan de hand; de witte bloemen doen fris aan, en kleuren aardig bij tegelijkertijd bloeiende blauwe of roze boshyacinten. Maar dan bedekt Allium triquetrum al snel vele vierkante meters en er is geen plant waarvan het loof na de bloei op zo’n weerzinwekkende manier afsterft: de grond raakt bedekt met een centimeters dikke deken van afstervend, rottend loof dat niet alleen onaangenaam is om te zien, maar ook nog een walgelijke stank verspreidt. Ik heb een kennis die al tien jaar met een onkruidbestrijdingsmiddel bezig is om dit sieruitje weer uit te roeien. Hij maakt geen enkele kans.

Er bestaan tamelijk veel uien waarvan je zou wensen dat ze zich wat minder enthousiast uitzaaiden. En sommige zijn zo mooi dat je ze toch graag een plaatsje in de tuin gunt. Allium neapolitanum, met zijn parelwitte bloemen zou ik niet graag missen, maar een onkruid is het wél. Je kunt van een nadeel een voordeel maken door deze ui te planten aan de gortdroge voet van een haag, waar andere planten niet eens willen groeien. Daar bloeit de plant dan eind mei, of begin juni. Na de bloei kun je het blad met handenvol tegelijk wegtrekken zonder dat de ui daaronder te lijden heeft. Een andere ui waarvan je snel te veel hebt is Allium carinatum ssp pulchellum, met lila bloemen die in juli als vuurwerk boven de omringende planten uitkomen. Deze ui heb ik in de bloemenwei geplant waar hij door concurrentie van het gras geen kans krijgt om te woekeren.

Alles kan wachten
cover.xhtml
halftitle.xhtml
frontmatter.xhtml
title.xhtml
copyright.xhtml
inhoud.xhtml
part01.xhtml
chapter01.xhtml
chapter02.xhtml
chapter03.xhtml
chapter04.xhtml
chapter05.xhtml
chapter06.xhtml
chapter07.xhtml
chapter08.xhtml
chapter09.xhtml
chapter10.xhtml
chapter11.xhtml
chapter12.xhtml
chapter13.xhtml
chapter14.xhtml
chapter15.xhtml
chapter16.xhtml
chapter17.xhtml
chapter18.xhtml
chapter19.xhtml
chapter20.xhtml
chapter21.xhtml
chapter22.xhtml
chapter23.xhtml
chapter24.xhtml
chapter25.xhtml
chapter26.xhtml
chapter27.xhtml
part02.xhtml
chapter28.xhtml
chapter29.xhtml
chapter30.xhtml
chapter31.xhtml
chapter32.xhtml
chapter33.xhtml
chapter34.xhtml
chapter35.xhtml
chapter36.xhtml
chapter37.xhtml
chapter38.xhtml
chapter39.xhtml
chapter40.xhtml
chapter41.xhtml
chapter42.xhtml
chapter43.xhtml
chapter44.xhtml
chapter45.xhtml
chapter46.xhtml
chapter47.xhtml
chapter48.xhtml
chapter49.xhtml
chapter50.xhtml
chapter51.xhtml
chapter52.xhtml
chapter53.xhtml
chapter54.xhtml
chapter55.xhtml
chapter56.xhtml
chapter57.xhtml
chapter58.xhtml
chapter59.xhtml
chapter60.xhtml
chapter61.xhtml
chapter62.xhtml
chapter63.xhtml
chapter64.xhtml
chapter65.xhtml
chapter66.xhtml
chapter67.xhtml
chapter68.xhtml
chapter69.xhtml
chapter70.xhtml
chapter71.xhtml
chapter72.xhtml
chapter73.xhtml
chapter74.xhtml
chapter75.xhtml
chapter76.xhtml
chapter77.xhtml
chapter78.xhtml
chapter79.xhtml
chapter80.xhtml
chapter81.xhtml
chapter82.xhtml
chapter83.xhtml
chapter84.xhtml
chapter85.xhtml
chapter86.xhtml
chapter87.xhtml
chapter88.xhtml
part03.xhtml
chapter89.xhtml
chapter90.xhtml
chapter91.xhtml
chapter92.xhtml
chapter93.xhtml
chapter94.xhtml
chapter95.xhtml
chapter96.xhtml
chapter97.xhtml
chapter98.xhtml
chapter99.xhtml
chapter100.xhtml
chapter101.xhtml
chapter102.xhtml
chapter103.xhtml
chapter104.xhtml
part04.xhtml
chapter105.xhtml
chapter106.xhtml
chapter107.xhtml
chapter108.xhtml
chapter109.xhtml
chapter110.xhtml
chapter111.xhtml
chapter112.xhtml
chapter113.xhtml
chapter114.xhtml
chapter115.xhtml
chapter116.xhtml
chapter117.xhtml
chapter118.xhtml
backmatter.xhtml
register.xhtml