IX

 

 

 

Spanjaarden: voor ons is aangebroken het moment (gevreesd, daar wij ons altijd hadden willen blijven bewegen binnen de kaders van de wet) om de angst te verdringen en gehoor te geven aan de luide wens van zovelen met liefde voor het vaderland, die er geen andere redding voor zien dan zijn bevrijding van de beroepsmatige politici, zijn bevrijding van de mannen die ons sinds het jaar 1898 een palet van ellende en immoraliteit bieden, en die Spanje bedreigen met een tragisch en roemloos einde. Het land is gevangen in het dichte net van de politiek van zelfzucht, een net dat zelfs de koninklijke wil gegijzeld houdt.(…)

Dit is een beweging van mannen: laat hen in wie de mannelijkheid niet volledig is gekarakteriseerd in een hoek wachten op de goede tijden die wij het vaderland zullen brengen. Spanjaarden: leve Spanje en leve de koning!

Uit het pronunciamiento van generaal Miguel Primo de Rivera, kapitein-generaal van Barcelona, 13 september 1923

 

Donderdag 13 september, net na middernacht

 

In Madrid herleest Lucas Molina het telegram — zojuist gebracht door een rekruut van de ondersteunende diensten — een derde en een vierde keer: Het is zover, Francisco.

Hij wekt generaal Cortez de Medina, die op het bankstel in slaap is gesukkeld. ‘We moeten gaan.’

De generaal wrijft in zijn ogen, geeuwt, rekt zich uit. ‘Ja? Waarheen?’

‘Je moet bellen naar generaal Cavalcanti. We hebben een paar soldaten nodig. En dan gaan we op bezoek bij zakenrelaties.’

De generaal knikt, nog slaapdronken.

‘Kom op, we hebben haast,’ benadrukt Molina. ‘Ik vraag intussen het meisje koffie te zetten.’

 

 

Esperanza hoort de voordeur opengaan en weer dichtslaan, voetstappen die haar kant op komen. Hij is terug; dit is het einde. Het makkelijkste zou zijn het op te geven, maar ze zal één poging doen zich te verweren, te ontsnappen. Via het raam misschien, zich er doorheen storten, soms overleven mensen dat. Misschien staat er op straat iets wat haar val kan breken. Als dat mislukt: laat het dan alsjeblieft meteen afgelopen zijn.

De voetstappen stoppen niet bij de kast maar lopen door. Deuren worden geopend en gesloten, meubels opzij geschoven. Er wordt iets gezocht.

Ze ademt diep in, dan schoksgewijs weer uit, en bereidt zich voor op het moment dat de kast geopend zal worden. Ze zal hooguit één kans krijgen.

De voetstappen komen weer dichterbij. ‘Esperanza…’ wordt er geroepen, maar het is niet de stem van de man die haar al twee dagen teistert. Het is absoluut niet die stem. Kan dit de redding zijn waar ze op hoopte? Ze trapt tegen de deur, probeert te schreeuwen, alles om maar de aandacht te trekken. Er schiet weer kramp in haar kuiten.

De deur zwaait open. Het licht op de gang verblindt haar, maar ze weet dat dit Borja niet is. Godzijdank.

‘We moeten snel zijn,’ zegt Cecilia. ‘Ik ben bang dat hij zo wakker wordt.’ Ze trekt Esperanza omhoog.

De touwen zaten zo strak dat Esperanza haar armen slechts nog voelt tintelen; ze kan ze nauwelijks nog bewegen. ‘Je moet me helpen aankleden.’

‘Waar?’

‘De volgende deur links.’

Cecilia ondersteunt haar naar haar kamer. Ze veegt de viezigheid van Esperanza’s gezicht en armen. Ze helpt met het ondergoed, het hemd, de rok en de schoenen. ‘Hij zal ontzettend kwaad worden…’

‘Wat is er met je oog gebeurd?’

‘Dat vertel ik later.’

Esperanza pakt de haarborstel uit haar kast. ‘Ik kan het verder zelf wel. Ga naar de keuken. In de onderste lade van de voorraadkast staat een groen koekblik. Hierin zit het huishoudgeld tot het eind van de maand. Haal dat eruit.’ Ze overweegt of ze het zilveren bestek zal meenemen, het enige waardevolle in huis dat ze makkelijk kunnen dragen.

‘Goed.’ Cecilia haast zich naar de keuken.

Esperanza telt haar eigen spaargeld. Het is misschien net genoeg om een maand van te kunnen leven. Hopelijk heeft Cecilia nog wat. Ze beseft nu hoe weinig ze heeft overgehouden aan anderhalf jaar werken en dat terwijl ze werkelijk álles heeft gedaan in dit huis.

‘Ik heb het gevonden!’ roept Cecilia.

‘Fijn!’ roept Esperanza terug. ‘Eten, pak alsjeblieft ook iets te eten!’ En het zilver gaat ook mee.

 

 

‘Ja, ja, ik kom al!’ roept Serafín geërgerd. Wie het ook is, hij is zo lang blijven aanbellen tot Serafín hem niet langer kon negeren en uit bed moest komen. Door het kijkgat ziet hij twee mannen voor de deur staan, een in pak en een in uniform.

‘Serafín, is alles in orde?’ roept Irene vanuit de slaapkamer.

‘Ga maar weer naar bed,’ antwoordt hij. ‘Ik handel het wel af.’ Hij doet open maar houdt de deur op het kettingslot.

‘Don Serafín…’

De socialist kijkt nog eens goed. ‘Lucas Molina? Wat doet u hier? Heeft u enig idee hoe laat het is?’

‘Mijn oprechte excuses, don Serafín. Ik hoop dat we niet ongelegen komen… Dit is trouwens generaal Cortez de Medina.’

‘Ik weet niet wat u wilt, maar laten we morgen afspreken.’ Achter de heren ziet hij nu ook twee rekruten staan.

‘Dat zal niet gaan. We moeten echt even binnenkomen.’

‘U tweeën?’

‘Als u zo vriendelijk zou willen zijn. We vragen slechts een ogenblik van uw tijd.’

Serafín opent de deur. Hij doet een stap opzij om de mannen het huis in te laten en neemt hen mee naar de salon.

Lucas Molina gaat zitten. Hij kijkt op zijn horloge. ‘Het is nu kwart voor twee, don Maragall. Terwijl wij spreken bezet het leger in Barcelona de strategische posities. Nog voor de zon opkomt zal generaal Primo de Rivera naar Madrid telegraferen en zijn pronunciamiento verkondigen. Het staat vast dat het merendeel van de garnizoenen zich bij hem zal aansluiten.’

Serafín onderbreekt hem. ‘Waarom vertelt u me dit allemaal?’

Generaal Cortez de Medina springt in: ‘We willen graag uw steun voor de staatsgreep. Of in ieder geval de toezegging dat de UGT zich afzijdig zal houden.’

‘Waarom zou ik die geven?’

Molina trekt een ernstig en bezorgd gezicht, alsof het hem spijt het te moeten zeggen maar hij geen keuze heeft. ‘Om te beginnen is er een bepaald dagboek…’

Serafín staat op: ‘Jullie komen alleen om me te bedreigen? Dat liedje wordt een beetje oud. Ik doe daar niet meer aan mee.’

‘Alstublieft, meneer Maragall, natuurlijk niet,’ zegt Molina. ‘We zijn hier vooral omdat we de UGT iets te bieden hebben.’

‘Vast.’

‘Jazeker. Niet alleen zullen we een eind maken aan het caciquisme, tevens komt er een verbod op die terroristen van de CNT. Zonder hen blijven jullie over als ongeveer de enige vakbond. Precies wat jullie wilden: alle Spaanse arbeiders verenigd.’

Serafín dwingt zich niet meteen uit te vallen. Wat zou hiervan de consequentie zijn? ‘Jullie verbieden dan ook de communisten?’

‘Zoals u wilt.’

‘Denk aan uzelf,’ zegt de generaal. ‘We zullen een eind maken aan het caciquisme. Dat wilt u toch ook? En de kwestie Marokko zal worden opgelost. U weet dat Primo de Rivera voorstander is van terugtrekking?’

‘U wilt dat de UGT een militaire dictatuur steunt.’

De generaal nuanceert. ‘We krijgen een tijdelijke overgangsregering, een burgerregering met de meest gekwalificeerde ministers. Daar zouden ook socialisten in kunnen plaatsnemen.’

‘Bovendien wordt de staatsgreep gesteund door de infanterie-junta,’ voegt Molina toe.

Serafín haalt zijn schouders op. ‘Wij hebben geen bijzonder hartelijke relatie met de junta’s.’ Hij loopt naar het raam en kijkt naar buiten. Niets te zien op straat. Geen marcherende soldaten, geen politieafzettingen, geen betogers; geen enkel teken van een opstand. ‘Het was zeker die priester die bedacht heeft dat ik gechanteerd kon worden.’

‘De kerk heeft hier verder niets mee te maken,’ zegt Cortez de Medina stellig.

Molina legt een hand op de onderarm van de generaal. ‘Laten we open kaart spelen: hij was het van het dagboek. Inderdaad.’ Het is soms ook wel héél veel gezeur met vader Andres en diens losgeslagen broer. Ze kunnen best een keer wat schuld op zich nemen. ‘Maar ik verzeker u dat als u nu met ons meewerkt, het nooit meer tegen u zal worden gebruikt. We zullen de bladzijden over u eruit scheuren en verbranden. Daar sta ik garant voor.’

Serafín wíst het: de familie Ruiz Calandra steekt achter de chantage die hij al maanden ondergaat. Van wat de advocaat beweert en belooft gelooft hij niets, maar hij ziet ook niet in waarom de UGT zich zou moeten mengen in een conflict tussen de regering en het leger. Afwachten lijkt hem bij voorbaat al de beste keuze. Door de vakbond afzijdig te houden geeft hij in feite niets cadeau. En wie weet, pakt de staatsgreep juist gunstig uit. ‘Eén voorwaarde,’ zegt hij: ‘Vertel me waar ik die priester kan vinden.’

 

 

Het was niet zijn bedoeling in slaap te vallen, slechts om even de ogen te sluiten. Hij heeft veel te veel te doen vannacht. Het is donker in de kamer, de gaslamp is uit. Borja tast opzij. Het meisje ligt er niet. Hij komt overeind en steekt de lamp aan. Half verblind, tussen zijn tot spleten geknepen oogleden speurend, zoekt hij haar. Waar is ze? Hij loopt naar de wasruimte toe, maar vindt haar ook daar niet. Ze heeft het appartement verlaten. Waarom?

Hij gaat weer op bed liggen. Zijn slaap is bijna tastbaar: zakken lucht in zijn voorhoofd en zijn neusholtes die zijn ogen dichtdrukken en die moeten leeglopen om goed wakker te worden. Een paar minuten, meer is niet nodig. Hij draait zich om, drukt zijn hoofd in het kussen, strekt zijn handen langs zijn zij… en schrikt.

Borja springt overeind. Er is iets vreselijk fout. Hij mist zijn portefeuille en zijn sleutels. Het meisje heeft hem beroofd! Hij kan het niet geloven, hij had haar volledig afgericht. Wat is er misgegaan, en waarom juist nu? Ze had geen slechter moment kunnen kiezen. Hij heeft de sleutels nodig om orde op zaken te stellen in het appartement van Santamaría. De laatste losse eindjes zou hij zo meteen gaan vastknopen.

Dan valt alles op zijn plaats. Natuurlijk: hoeren onderling, die helpen elkaar. Daarom vroeg Cecilia ook naar het andere meisje: ze is haar gaan bevrijden. Hij kijkt op zijn horloge. Een uur heeft hij ongeveer geslapen, zo veel voorsprong heeft ze niet. Hij voelt in zijn jasje: zijn pistool heeft ze over het hoofd gezien. Hij moet er meteen achteraan.

 

 

Het is een warme nacht, een heldere nacht, in het licht van de sterren en de maan kan men diep in de verte de haven van Barcelona waarnemen. Dichterbij zijn de trage bewegingen van de Spaanse vlag te zien, maar ook de ontelbare kakkerlakken die zich een weg zoeken over de bestrating. Af en toe wakkert de zeewind aan, doet de vlag wapperen en jaagt koelte door het haar van kolonel Torres. Voor het hek van het Barcelonese hoofdkwartier rookt hij een sigaret. Zijn jasje houdt hij over zijn arm gevouwen, zijn witte overhemd met donker gemarkeerde zweetplekken is half open geknoopt.

Torres’ Rolls Royce staat voor de kazerne. De chauffeur zit in de bestuurdersstoel te slapen. Het liefst zou de kolonel een hotel zoeken en ook een paar uur rusten, maar de situatie vereist dat hij in de buurt blijft van de kapitein-generaal in afwachting van verdere ontwikkelingen. Zojuist hebben twintig secties van de infanterie opdracht gekregen de kazerne te verlaten en zich te verspreiden door de stad, om de overheidsgebouwen, postkantoren en telefooncentrales te bezetten. Intussen drukt de administratieve dienst pamfletten af. Deze zullen op elke straathoek worden opgehangen, zodat in de ochtend de burgers van deze stad begrijpen dat ze zijn ontwaakt onder een nieuwe orde.

Torres ziet in dat hij Primo de Rivera heeft onderschat; sinds een paar uur gelooft hij in de goede afloop. De onvoorwaardelijkheid waarmee het garnizoen de orders van zijn kapitein-generaal opvolgt inspireert vertrouwen, het overtuigt de kolonel ervan dat de andere garnizoens zich zullen aansluiten en dat de staatsgreep zal slagen.

Zo niet, dan ligt Frankrijk nog altijd op steenworp afstand.

De sigaret is bijna op. Torres neemt een laatste haal en schiet hem tussen twee vingers tegen het trottoir. In het officiersrestaurant zag hij een groot bankstel, misschien dat hij het zo dadelijk opzoekt en er een halfuurtje zijn ogen op sluit. Het zou voorlopig de laatste kans kunnen zijn op enige rust.

 

 

Esperanza draagt haar kleren in een schoudertas, Cecilia heeft het zilver in een kleine jutezak onder haar arm geklemd. Zo stil mogelijk sluipen ze over de diensttrap naar de patio beneden, op het niveau van de bergruimtes. Een tweede trap naar boven voert hen naar het portaal. Cecilia opent de deur en gluurt naar buiten. ‘Ik zie niemand.’

Ze verlaten het flatgebouw. Cecilia pakt Esperanza bij de hand. ‘Kun je rennen?’

‘Ja, maar we lopen stil en onopvallend.’

‘Waarheen?’

‘Naar Cuatro Caminos.’

Cecilia wijst een steeg in. ‘Die kant op dan.’ Ze maken zich klein en sluipen langs de gebouwen, Cecilia voorop.

Esperanza blijft omkijken. De flat van de majoor verdwijnt uit het zicht en haar zenuwen bedaren. Maar ze schrikt als ze per ongeluk tegen een weggegooide fruitkist stoot, en als ze op een kever trapt, en als er plots een straatkat wegspringt. Op haar hoede is ze ook als er uit de verte een schim nadert, een man, een grote man, een grote man met veel haast. ‘Er komt iemand aan,’ fluistert ze.

Cecilia antwoordt niet. Ze is verstomd, versteend. Híj is het: zwetend, hijgend, opgefokt, gebalde vuisten. Moordlust in de ogen.

 

Dat zijn ze! Borja wíst dat hij ze te pakken zou krijgen. Niemand kan hem ontsnappen. Hij heeft gerend naar Malasaña — op dit uur kun je geen koets meer aanhouden — en is flink buiten adem. Het laatste stukje wordt dus zwaar, maar hij zál ze te pakken krijgen!

De meisjes vluchten van hem weg, de een trekt de ander mee. Ze slaan linksaf. Hij neemt twee tellen de tijd om bij te komen en zet de achtervolging in. Al rennend controleert hij of zijn pistool nog in zijn binnenzak zit, voor straks. Dit is oorlog. Hij gaat afrekenen met vijanden die zijn leven bedreigen. Het is hij of zij. Zijn benen rennen dwars door de uitputting heen. Zijn hart pompt pure woede.

 

Esperanza leidt de weg. Ze volgt de straat die afloopt richting het centrum van de stad, al beseft ze dat ze eigenlijk nergens heen kunnen. Er is geen schuilplaats in Malasaña, er is geen veilige thuishaven, ze moeten hem afschudden, en dat wordt moeilijk, want ze is bijna op.

Cecilia, die vlak achter haar zit, verstapt zich en struikelt. De zak met het zilver valt open, het bestek klettert over de kasseien. Cecilia grijpt om zich heen en tracht zo veel mogelijk vorken, messen en lepels bij elkaar te graaien.

‘Ben je gek? Laat liggen!’ roept Esperanza.

‘Maar…’

‘Weg! Nu!’ Ze ziet de man al aankomen.

Cecilia springt overeind en volgt haar vriendin. ‘Het spijt me. Het spijt me.’

‘Houd je mond en ren!’

‘Het spijt me.’

‘Houd je mond! En als hij mij pakt, ren je door!’

 

Hij begint op ze in te lopen, ziet ze verderop. Hooguit vijftig meter heeft hij nog in te halen. Minder nog. Hij is sneller, niet véél sneller, maar het verschil is groot genoeg. Dit duurt geen minuten meer. Bijna, bijna, en…

…verdomme! Hij is uitgegleden over, wat is het eigenlijk? Bestek? Welke imbeciel laat zoiets achter op straat? Kwaad gooit hij twee vorken zo ver mogelijk weg. Zijn pistool — het zit nog in zijn jaszak.

Door. Meteen door! Ze kunnen niet wegkomen; ze mogen niet wegkomen.

 

Esperanza kent de buurt hier nauwelijks en deze straat zeker niet. Waarheen? Linksaf en dan rechtsaf en dan weer linksaf. In godsnaam, waarheen? Geen kroeg, geen bordeel, het is donker, uitgestorven, alle deuren zijn dicht. Zouden ze zo nog richting het centrum gaan? Dit houden we niet vol, weet Esperanza. Ze zijn te langzaam, te zwak. De oplossing ligt niet in verder of harder rennen. Ze speurt de gevels af. De garage? Nee. De kelderdeur? Nee. De kapsalon? Nee. De openstaande poort die lonkt tussen de opgestapelde vuilnisbakken?

Esperanza beslist het zonder erover na te denken. Ze zegt geen woord, maar trekt Cecilia hardhandig aan de arm mee de poort door en sluit de deur tot op een kier. Ze zijn een lege stal in gevlucht. Tussen het stro op de grond liggen wat flessen, brandhout en een dode kat. Verder is er niets.

Het doffe getik van zijn leren zolen op de kasseien nadert. Het vertraagt, stopt een moment en komt dan langzaam dichterbij. Esperanza’s blik schiet door de stal, op zoek naar een uitweg. Geen deuren, te hoge muren om te beklimmen: ze zijn in een val gelopen. Waar kunnen ze zich verstoppen? Cecilia wijst naar een kleine uitsparing in de muur net naast de poort, een soort nis van hooguit een voet diep. Samen drukken ze zich erin, beschutting zoekend in het absolute duister.

De poort wordt hun kant op geopend, eerst voorzichtig, dan wat doortastender. Esperanza voelt een spasme van Cecilia’s lichaam: haar ringvinger is bekneld in het scharnier van de poort. Ze staat op het punt het uit te schreeuwen. Meteen grijpt Esperanza haar met één hand bij de keel, de andere hand legt ze over Cecilia’s mond.

De man doet een paar passen naar voren, staat stil, hijgt, zet nog een stap vooruit, vloekt. Zijn adem is dichtbij — zó dichtbij. Esperanza kan hem ruiken. Hij duwt verder; de poort bedekt nu de gehele nis. Cecilia’s vinger wordt verbrijzeld, vermorzeld. Esperanza klemt haar steviger vast, voelt haar trillen, vechten tegen de pijn. Cecilia’s tranen glijden over Esperanza’s hand, langs haar onderarm, in haar hemd. Het meisje knijpt de ogen dicht en drukt haar hoofd tegen de stenen.

Hij gromt. Het magazijn klikt uit zijn pistool en er weer terug in. ‘Hallo… zijn jullie daar?’

 

 

De republikeinse wijkvoorzitter van La Latina komt de eetkamer binnen terwijl Ubrique aan het ontbijt zit. ‘Ignacio, heb je het al gehoord? De kapitein-generaal van Barcelona is in opstand gekomen tegen de regering!’

Het dienstmeisje staat achter hem en verontschuldigt zich. ‘Het spijt me, meneer. Hij liet zich niet tegenhouden.’

Ubrique veegt zijn mond af met zijn servet. ‘Het is al goed,’ zegt hij. Hij legt het servet weg. ‘Laat ons even.’

‘Ik heb het gehoord van kameraden bij het ministerie van Defensie,’ gaat de wijkvoorzitter verder. ‘Primo de Rivera heeft zich vannacht uitgesproken tegen de regering. Zijn manschappen hebben de overheidsgebouwen ingenomen en hij heeft per telegram geëist dat de premier het ontslag van zijn kabinet aanbiedt.

‘En de andere garnizoenen?’

‘Hij heeft een oproep gedaan zijn beweging te steunen en het lijkt erop dat de meeste dat zullen doen.’

‘Madrid ook?’

‘Dat is nog onduidelijk. Er gaat wel een gerucht dat de minister van Oorlog maatregelen heeft genomen. Generaal Weyler zou met een slagschip naar Barcelona varen en tegelijkertijd zou er een regiment uit Valencia naartoe oprukken.’

‘Ik ga Barcelona telefoneren,’ zegt Ubrique. Hij loopt naar het toestel op de gang en zoekt contact met de centrale, maar de lijn is dood.

‘De telefooncentrales en telegrafieposten zijn bezet door de politie,’ verklaart de wijkvoorzitter.

Hoe de opstand zich ook ontwikkelt, vaststaat dat ze als republikeinen niet lijdzaam mogen afwachten. ‘Verzamel zo veel mogelijk mannen.’

‘In de theaterzaal?’

‘Ja, ik kom er meteen aan.’

De wijkvoorzitter knikt en maakt zich uit de voeten.

Ubrique rust zijn hoofd op zijn handen, wroet zijn vingers door zijn haar. Drie weken is hij slechts verwijderd van zijn eigen revolutie. Drie weken! Heeft hij zich verrekend? Wordt dit, na al die malen uitstel, de definitieve doodssteek? Had hij deze staatsgreep moeten voorzien? — want als Ubrique eerlijk is: je kon er eigenlijk op wachten.

En misschien heeft hij dat wel te lang gedaan.

 

 

‘Esperanza!’ — Geen antwoord. — ‘Esperanza!’

Augusto loopt door van de salon naar de slaapkamer van Pedro, naar zijn werkkamer. Wat een ravage. Tafels zijn omvergegooid, boekenkasten overhoop gehaald, ladekasten doorgewroet. Een waar slagveld. Dit is geen ordinaire inbraak, er werd ergens naar gezocht. Ongetwijfeld het dagboek.

Hoe is de indringer binnengekomen? De voordeur was niet geforceerd. Misschien via de dienstingang? Of door het dienstmeisje te overvallen? ‘Esperanza!’ roept hij nogmaals, maar antwoord blijft uit. Waar zou ze zijn? Er is haar toch niets overkomen? Hij loopt verder. De tafel in de eetkamer is besmeurd met bloedvlekken, net als de vloer van de badkamer. Augusto houdt zijn hart vast terwijl hij verder zoekt tot in de keuken — zelfs hier zijn de kastjes doorzocht — van het meisje echter geen spoor. Haar kamer is leeg en voor zover ze spullen had, zijn deze weg. Wellicht, hópelijk, is ze ontsnapt.

Deze inbraak, de bloedvlekken, ze zijn het werk van Borja Ruiz Calandra, de moordenaar van kolonel Cartoux en inspecteur Albí, en ze doordringen Augusto er weer van dat hij een ontzettend gevaarlijke man achterna zit. Hij kan niet alleen naar hem op zoek gaan, rugdekking is vereist, er moet iemand mee. En er komt zo snel maar één naam bij hem op.

 

 

Borja slentert door de straten naar de kerk van zijn broer. Geen geld, geen huissleutels, en twee meisjes die hem ontsnapt zijn. Wat een ramp. De mensen op straat… kijken ze nu naar hem? Het bevalt hem niets hoe hun blikken hem volgen. Wie van hen hoort erbij? Hij versnelt zijn pas om ze af te schudden, hij slaat linksaf waar ze het niet verwachten, steekt snel over voordat de tram passeert, maar vergeefs: steeds zijn er weer anderen die hem opwachten, die hem nastaren, die bekijken wat hij doet.

Dit komt ervan dat hij weg moest uit Barcelona, weg van zijn veilige omgeving naar het vijandige Madrid waar iedereen tegen hem is. Het is de schuld van zijn broer, die zijn verbanning heeft bedacht, híj mag het dan ook gaan oplossen.

 

Vader Andres heeft het ochtendgebed erop zitten en kleedt zich om in de sacristie als hij wordt aangeklampt: ‘Andres, je móet iets doen. Je móet het oplossen.’

De priester kijkt om, en zucht als hij ziet wie het is. ‘Heb je de hele nacht gefeest of zo?’

Borja loopt erbij als een zwerver en is volledig overstuur. ‘Ik hield een prostituee die voor commissaris Santamaría werkt gevangen in zijn huis om het dagboek te bemachtigen, maar zij heeft het niet meer en ze is ontsnapt met de hulp van een andere prostituee, en waarschijnlijk weten ze wie ik ben en bovendien hebben ze mijn huissleutels en mijn portefeuille gejat… we moeten ze te pakken zien te krijgen.’

‘Wat ijl je nou? Ik kan er niets van volgen.’ Andres wist dat het een keer zou gebeuren, dat zijn broer definitief het verstand zou verliezen en ze hem zouden moeten laten opnemen. Is dit dan het moment, nadat hij al die jaren op de rand van de waanzin heeft gebalanceerd? ‘Probeer eens normaal te vertellen wat er is gebeurd.’

‘Santamaría heeft een prostituee in dienst die het dagboek had…’

‘Een prostituee?’

‘Inderdaad, ze bewaarde het voor Cartoux.’

‘Cartoux is dood, je hebt hem zelf vermoord. En het dagboek, dat heeft Santamaría, al een hele tijd.’

‘Daarom stuurde hij zijn dienstmeisje op me af, om me te bespioneren.’

‘Hij stuurde haar op je af?’

‘De avond dat ik een man moest neersteken.’

‘Tóen? Wat een onzin. Santamaría wist tot afgelopen week helemaal niet dat je in Madrid zat. Hij heeft je gezocht bij moeder, in Barcelona. Een paar dagen geleden heeft hij pas gehoord dat je hier woont.’

‘Dus hij komt me nu achterna?’

‘Daar lijkt het op.’

‘Dan ga ik terug naar Barcelona.’

‘Absoluut niet.’

‘Je kunt me niet hier houden. In Madrid blijven is onmogelijk.’

‘Nee, maar je kunt zeker niet terug. Ze zullen je vermoorden.’

‘Zorg er maar voor dat die advocaat bescherming regelt.’

‘Molina? Dat is de eerste die een prijs op je hoofd zet. En als hij het niet doet Joan Pans wel. Ze zijn je volledig zat. Je moet het land uit.’

‘Joan was een goede vriend van vader, en hij is een goede vriend van mij.’

‘Jij bent niets dan een risico voor hem. En voor vele anderen met hem.’

‘Dat wil ik dan van Joan zelf horen.’

‘Ga het hem toch lekker vragen,’ antwoordt Andres tussen zijn op elkaar geklemde tanden door.

‘Weet je wat: geef me tienduizend, nee twintigduizend peseta’s en ik neem de eerste trein naar Parijs.’

‘Je vraagt geld aan een priester? Ben je niet goed wijs? Daarvoor moet je bij Pau zijn.’

‘Pau zit in Barcelona.’ Borja grijnst, hij meent iets heel slims te zeggen: ‘Daar mag ik niet heen van jou.’

‘Nee, inderdaad.’ Andres kan het niet opbrengen dit gesprek voort te zetten. Met rede zal hij geen vat krijgen op Borja, die pertinent weigert in te zien dat ze er alleen voor staan. De priester wil het afkappen zodat hij rustig kan nadenken. ‘Weet je wat: verberg je in het kosterverblijf, terwijl ik contact opneem met Pau en iets voor je probeer te regelen.’

‘Ik blijf net zo lang hier tot je een uitweg hebt gevonden.’

‘Natuurlijk,’ zegt Andres. Je kunt nergens anders heen.

 

 

Ubrique heeft zich zo onopvallend mogelijk gekleed. Een oud beige jasje, een gestreepte pantalon en een bruine bolhoed; de wandelstok blijft thuis. Er is geen moment te verliezen. De kapitein-generaal van Barcelona is in opstand gekomen en ongeacht waar dit op uitloopt — een snel neergeslagen revolte, een overname van de macht, of zelfs een burgeroorlog — de republikeinen moeten klaarstaan om in te grijpen. De wijkvoorzitters moeten direct de militante leden mobiliseren. Nog peinzend over de te volgen koers stapt hij de deur uit.

‘Ging u weg?’

Ubrique kijkt over zijn schouder. Dit is niet bepaald de eerste persoon die hij had verwacht: ‘Majoor Santamaría?’

‘Excuses dat ik u zo overval, don Ignacio. Ik had willen telefoneren, maar mijn lijn is uitgevallen.’

‘U weet dat er een staatsgreep aan de gang is?’

‘Een gerucht met dergelijke strekking is mij ter ore gekomen op straat.’

‘Als u me dan wilt excuseren. Ik heb een oproer te organiseren.’ Hij trekt de deur dicht en draait hem op slot.

Augusto grijpt de republikein bij de mouw. ‘Ik weet wie de moordenaar is van de San Carlosstraat.’

‘Die van Francesc? Wie is het? En waarom komt u daarmee bij mij…?’ En waarom nota bene vandaag?

‘Ik kom bij u omdat u de enige bent die ik hierin kan vertrouwen.’

‘Wat?’

‘We hebben een gemeenschappelijk belang: uw vriend is vermoord en mijn inspecteur.’

‘Door wie?’

‘Dat kan ik u slechts vertellen als u met me meekomt. Ik wil hem nu gaan opzoeken.’

Ubrique heeft geen tijd om hierover te gaan zitten nadenken. ‘Kom, we nemen mijn automobiel.’

De chauffeur van Ubrique staat al voor het gebouw te wachten. De republikein gaat achterin zitten.

‘Naar de kerk van de Allerheiligste Drie-eenheid,’ zegt Augusto. Hij stapt voorin en overhandigt Ubrique het dagboek. ‘Ik heb het voor u meegenomen, mocht u het willen inzien. De belangrijkste passages over de man die we gaan bezoeken heb ik gemarkeerd.’

Hij slaat het dagboek open waar een bladwijzer uitsteekt en begint te lezen:

 

‘8 juli 1909: Vandaag hebben Borja en ik het tuberculose-elixer en de verjongingscrème gemaakt. Hij had op de markt van l’Hospitalet de kruiden en de oliën ingekocht en ik had Maria opgesloten in haar kamer. Ik vertelde Macarenita dat ze een verrassing kreeg, omdat ze zo lief was geweest voor haar kleine zusje de afgelopen week en ik gaf haar de melk met honing en cognac, zodat ze enigszins bedwelmd raakte. Ik huilde, maar Macarenita merkte daar gelukkig niets van. Borja had haast en drong aan op te schieten, maar ik liet me niet onder druk zetten, want ik voelde me toch een beetje haar moeder en wilde dat ze zo weinig mogelijk pijn zou lijden. Na het derde glas begonnen haar ogen dicht te vallen. We legden haar op de keukentafel en bonden een touw om haar middel. Ook bonden we haar voeten aan elkaar. Terwijl Borja haar stevig vasthield sneed ik haar linkerpols door en trok de arm naar beneden, zodat we zo veel mogelijk bloed konden verzamelen voordat ze dood was. Op deze manier lukte het bijna een halve liter bij elkaar te krijgen…’

 

 

In een bureaulade, gewikkeld in een zwarte stofdoek, bewaart Serafín zijn pistool. Hij heeft het in jaren niet meer gebruikt. Tijdens de staking van de textielfabriek in Mataró droeg hij het een tijdje bij zich, voor de zekerheid — voor wat het waard was — maar de laatste keer dat hij ermee heeft geschoten, was hij nog lerrouxist. Iets geraakt heeft hij nog nooit.

Hij heeft toegegeven aan de eis van de militairen en de advocaat Molina, maar dat is voor de laatste keer. Al veel te lang laat hij zich manipuleren, laat hij zijn bewegingen als een marionet door anderen bepalen. Hij weet nu zeker wie er achter de chantage steekt en waar hij genoegdoening moet zoeken. Met het pistool in zijn binnenzak loopt hij — stampt hij — de deur uit, op weg naar de man die hem de afgelopen maanden het leven onmogelijk heeft gemaakt. Deze zaak zal voor eens en altijd worden geschikt.

Serafíns voetstappen echoën door het trappenhuis. Ferme passen zullen zijn onzekerheid vertrappen.

 

 

In de kerk van de Allerheiligste Drie-eenheid bidt een man voor de kapel van Sint Judas Taddeüs. Bidden en zelfkastijding, iets anders rest hem niet. ‘God, waarom doet u me dit aan? Waarom?’ Rond hem stort de wereld in, worden zekerheden en verworvenheden weggeslagen. Het ging vader Andres juist zo goed. Hij begon daadwerkelijk invloedrijk te worden binnen de kerk, zijn Katholieke Propagandisten drukten een stempel op het denken van de conservatieven, en Borja was gekortwiekt, hier ver van Barcelona. Hoe heeft het zo snel mis kunnen lopen?

Het net rond zijn broer sluit zich. Binnenkort zal de politie Borja identificeren als de moordenaar van inspecteur Albí en kolonel Cartoux, en misschien zelfs als een medeplichtige van Enriqueta Martí; dat alles omdat hij zich weer zonodig als een beest moest gedragen. Een dom beest bovendien: hij had die prostituees toch gewoon kunnen doden? Dat was het meest logische geweest. Over middelen om zijn broer in bescherming te nemen beschikt Andres deze keer niet. In Madrid heeft hij geen contacten bij de politie, en hulp van Lucas Molina hoeft hij inmiddels ook niet meer te verwachten. De advocaat heeft hem niet meer nodig. Er voltrekt zich op het moment een militaire staatsgreep en Molina zal zich opwerpen als de adviseur van het aankomende regime. Inkomsten uit religieuze hoek kunnen hem binnenkort gestolen worden, alsmede die van de Catalaanse grootindustriëlen.

Hoe nu verder? Andres zou te biecht kunnen gaan bij de bisschop en vragen om een parochie in de bergen. Hij zou een klooster in kunnen gaan, zich terug kunnen trekken uit het wereldse. Hij zou kunnen vluchten naar Amerika. Natuurlijk zou dat allemaal kunnen, maar het is niet waar hij al die jaren zo hard voor heeft gewerkt, het is niet zijn lotsbestemming. Het is niet wat God voor hem in gedachten had.

Is er geen manier waarop Borja veroordeeld zou kunnen worden zonder hem erbij te betrekken? Slechts een enkeling kent Andres’ achternaam, en zelfs dan is de relatie niet meteen gelegd. Hij zou tijdelijk kunnen onderduiken in Sevilla, de bisschop zou hem met open armen ontvangen… De gedachte verschaft Andres niet langer dan een seconde van hoop: het is een illusie te denken dat Borja de schuld alleen zal willen dragen. Links en rechts zal hij medeplichtigen aanwijzen in de hoop op strafvermindering. Bovendien, de zaak is veel te groot om zich tot hem te beperken. Er bestaat daadwerkelijk maar één manier om Borja te straffen zonder dat hij de familie meesleurt in zijn ongeluk.

‘Vader Andres!’ De woorden echoën door de kerk. ‘Vader Andres Ruiz Calandra!’

De priester herkent meteen de stem. ‘Augusto, mijn zoon…’

‘Vader… denkt u dat de Heer u nog vergiffenis kan schenken?’

‘Augusto, dit had ik nooit gewild.’

‘En toch is het gebeurd.’

Ubrique volgt Augusto op enige afstand. ‘U bent wel erg beleefd tegen een man die medeplichtig is aan de moord op uw inspecteur!’ roept hij. Hij kijkt om zich heen en glimlacht dan naar vader Andres. ‘Jullie geven wel een hoop uit aan de inrichting in zo’n gebouw.’

‘Dit is zeker voor het eerst dat u in een kerk komt,’ zegt de priester.

‘Vroeger stak ik er nog wel eens een in brand. Dat was toen in de mode.’

‘Waar is uw broer?’ vraagt Augusto.

‘Gevlucht. Ik hoop naar een plek waar hij langzaam door iedereen vergeten zal worden.’

‘Hij moet zichzelf aangeven bij de veiligheidsdienst.’

‘Dat is uitgesloten, vrees ik.’

Verdekt opgesteld achter een pilaar volgt Borja het gesprek. Hij kan maar geen goed schot krijgen op Santamaría. Als zijn broer nou eens aan de kant ging. Het zou zonde zijn hen allebei te raken, niet onoverkomelijk natuurlijk, maar zonde. Op de andere kerel heeft hij een beter schot, maar Santamaría moet eerst worden uitgeschakeld. De militair is gevaarlijk.

‘Als hij niet uit zichzelf komt, zullen we hem halen.’

‘U heeft geen bewijzen tegen hem,’ zegt Andres.

‘We hebben genoeg bewijs. Bovendien wéét u dat hij schuldig is. Dat zou voor u genoeg moeten zijn. U bent priester.’

‘Ik ben ook een mens, Augusto.’

‘We zoeken alleen uw broer. Het zou spijtig zijn als u erbij werd betrokken.’

‘Hoezo zou dat spijtig zijn?’ vraagt Ubrique.

Andres loopt naar de kansel en leunt op het tabernakel. ‘We kunnen vast iets bedenken — een oplossing die voor iedereen acceptabel is, een die voor de minste onrust zorgt.’

‘In dit land hebben we wetten en rechters,’ zegt Augusto. ‘Zij bepalen wat acceptabel is.’

Borja knielt naast de pilaar voor een stabieler schot. Eindelijk is zijn broer aan de kant gegaan. Het werd tijd ook. Hij heft zijn pistool en richt op Augusto.

 

 

Restaurant L’Hardy, vijftig meter van het plein van Sol vandaan, heeft een aantal privé-eetzalen op de eerste verdieping. Gezelschappen variërend van twee tot meer dan vijftig gasten worden daar in totale afzondering bediend. Lucas Molina heeft de kleinste gereserveerd voor hem en zijn opdrachtgever Joan Pans. Als aperitief serveert de ober hen op grote blauwe borden spiesjes Iberische ham met druiven.

‘Je hebt iedereen afgekocht?’ vraagt Joan Pans als de ober hen alleen heeft gelaten. ‘Iedereen die belangrijk is?’

‘Bijna letterlijk,’ antwoordt Lucas Molina. ‘Socialisten en republikeinen, genoeg om te voorkomen dat ze een vuist maken en het land platleggen met stakingen.’

‘Je weet zeker dat het zich zal uitbetalen?’

‘Primo de Rivera is de enige die in aanmerking komt om een regering te vormen.’ Molina somt op: ‘Maura wil niet, Weyler is tegenstander van het pronunciamiento en te oud bovendien, de kapitein-generaal van Madrid wordt alom beschouwd als een slappeling, over Aguilera hoef ik het niet eens te hebben en de generaals van het quadrumviraat zijn te jong. Primo de Rivera wordt dus de nieuwe premier. Dat is wat je wilt, nietwaar?’

Pans duwt het bord voor zich weg. ‘Ik houd jou persoonlijk verantwoordelijk, Lucas — als het goed gaat maar ook als het fout gaat. Zolang je dat maar beseft.’

‘Die verantwoordelijkheid accepteer ik ten volste.’ Molina maakt zich geen zorgen. Waarom zou hij? Hij kan op dit moment niets meer veranderen en het is toch niet zijn geld dat is uitgegeven. Wel is hij in dit vertrek degene die het meeste te winnen heeft bij een geslaagd pronunciamiento. Zo dicht op de macht heeft hij nog nooit gezeten. Binnenkort zullen die zelfvoldane Catalaanse grootindustriëlen — die hem voorheen met een fooi dachten af te doen — een heel andere toon aanslaan.

 

 

‘Inderdaad, zo stil blijven staan,’ spreekt Borja in zichzelf. Twee keer in de rug, en dan die andere kerel. Het is wel gewaagder deze keer, zonder hulp is hij in het nadeel. De afstand schat hij op zo’n vijftien tot twintig meter. Santamaría met één schot doden zal lastig zijn, maar ernstig verwonden moet lukken. Daarna kan hij het van dichtbij afmaken. Hij houdt de adem vast om zijn polsslag te kalmeren. Tot vijf tellen. Eén, twee drie, vier, en…

Koud metaal drukt tegen Borja’s achterhoofd, de loop van een pistool. ‘Het lijkt me beter als je het wapen neerlegt. Borja, is het niet?’

‘Natuurlijk, natuurlijk.’ Langzaam, voorzichtig, bukt hij om zijn Colt weg te leggen; hij steekt zijn handen omhoog en draait langzaam zijn hoofd. ‘En wie mag jij dan wel niet zijn?’

Ubrique merkt als eerste de aanwezigheid van de twee andere mannen op. Hij knijpt met de ogen: ‘Serafín?’

Serafín trapt Borja’s pistool weg. ‘Ignacio.’

‘Is dat… ?’

‘Als ik me niet vergis, heb ik hier de broer van don Andres.’

Augusto haalt zijn eigen wapen tevoorschijn. ‘Dus jij hebt mijn inspecteur vermoord.’ Hij volgt Ubrique, die inmiddels al bij de mannen staat.

‘Ik heb geen idee wat u bedoelt,’ antwoordt Borja.

Serafín weet zich niet goed raad met de situatie. ‘En nu?’

‘We arresteren hem en dragen hem over aan de veiligheidsdienst,’ zegt Augusto. ‘Dit is hun verantwoordelijkheid.’

Ubrique protesteert. ‘De politie? Zodat zijn familie de hele zaak weer in de doofpot kan stoppen? Het enige bewijs tegen hem zijn onze getuigenissen en een bijna onleesbaar dagboek van een gestoorde heks. In het Catalaans nota bene. Hij komt vrij. Jij weet dat, ik weet dat, onze vriend de psychopaat hier weet dat en zijn broer weet dat ook. We executeren hem zelf.’

‘Jullie kunnen me niet doodschieten.’ Borja verandert zijn positie naar kleermakerszit. ‘Heb je enig idee wie ik ben? Ik heb vrienden die…’

‘Doodgaan heeft in de regel een uitgesproken destructief effect op vriendschappen,’ onderbreekt Ubrique. ‘Ik zou daar niet op rekenen.’

‘Weet u wie Joan Pans is? Dat is de ongekroonde koning van Barcelona, en een van mijn beste vrienden. En dan is er ook Lucas Molina. En dat zijn alleen nog maar de mensen die nu in Madrid zijn.’

‘Hoe gaan die jou precies helpen?’ vraagt Serafín.

‘Mensen die in de weg staan ruimen zij voor me op.’ Hij snuift naar Augusto. ‘Ze hebben zelfs een aanslag op die mislukte soldaat laten plegen.’

Augusto’s hart slaat een paar slagen over. ‘Wát zeg je?’

‘O, dat was je nog niet verteld? Een aantal vrienden van me vond dat je te lastig werd.’

‘Is het waar?’ vraagt Augusto aan de priester.

‘Natuurlijk niet.’

‘Twee dagen na de moord op die kerel van het vrije syndicaat,’ voegt Borja toe aan zijn verklaring. ‘Jammerlijk mislukt helaas.’

‘Augusto, het is een leugen,’ herhaalt Andres.

‘We houden hem onder schot en hij blijft ons bedreigen.’ Voor Ubrique is het een uitgemaakte zaak. ‘Don Santamaría, we moeten er een eind aan maken, voor de veiligheid van ons allemaal.’

Serafín kan niet anders dan de republikein gelijk geven, maar zelf de trekker overhalen gaat hem te ver. ‘Wat doen we?’

‘We executeren hem niet,’ besluit Augusto.

‘Dus we doen niets?’ Ubrique begrijpt de oud-militair niet. ‘Ben ik hiervoor meegekomen?’

‘Er valt niets te doen. Het is een zaak voor de politie.’

‘We moeten de stad beschermen voor dit soort monsters. Hij is uw huis binnengedrongen — denk aan uw familie.’

Augusto schaamt zich dat hij het bijna was vergeten: ‘Waar is Esperanza?’

‘Het meisje?’ vraag Borja. ‘Waarom maakt u zich druk over zo’n hoer? Weet ik veel. Ze is ontsnapt.’

Ubrique schudt zijn hoofd. ‘Schiet hem toch neer.’

‘Ik stel een compromis voor,’ zegt Serafín. ‘Hij bekent de moord op inspecteur Albí en we vergeten de affaire in Barcelona en die andere moord hier in Madrid.’

‘Verdachte van moord op een inspecteur… Hij overleeft het geen dag in een Madrileense politiecel,’ oordeelt Augusto.

Borja wil nog iets zeggen, maar zijn woorden worden gesmoord in de knal van een pistoolschot.

 

 

‘De staat van beleg is inderdaad van kracht,’ zegt kapitein-generaal Primo de Rivera. ‘Tevens zijn de postkantoren en telefooncentrales bezet. Het is echter de bedoeling dat alle functionarissen gewoon hun werk blijven doen. We willen de staat redden, niet ontwrichten.’

‘Hoe heeft de minister van Oorlog gereageerd?’

‘Wist u dat Alba afgelopen nacht zijn ontslag als minister heeft ingediend?’

‘Denkt u dat de koning achter uw pronunciamiento staat?’

‘Gaat u op Madrid marcheren?’

‘Wordt u de nieuwe premier?’

‘Heren, heren, één vraag tegelijk alstublieft.’ De generaal lacht hartelijk naar de journalisten die hij op het hoofdkwartier heeft uitgenodigd. Ze zijn getrakteerd op sigaren en vuren hun vragen af vanuit de luie stoelen die voor ze zijn binnengesjouwd. Primo de Rivera wil zich van zijn vriendelijkste kant laten zien. Hij knikt naar kolonel Torres. ‘Zoals u ziet is ook het Madrileense garnizoen hier vertegenwoordigd. Het gaat om een breed gedragen actie van het leger, maar wij voelen ons ook gesteund door het Spaanse volk, dat zich bedrogen voelt door de professionele politici.’

‘Steunen de generaals in Madrid u?’

‘Daarvan ben ik overtuigd.’

Torres is verbijsterd door de ogenschijnlijke rust van de kapitein-generaal. Hij maakt er een spel van, een psychologische strijd met de regering. Geen van beide partijen wil het conflict uit de hand laten lopen en riskeren dat het tot gevechten komt. Vooralsnog blijft het bij dreigementen in bedekte termen. De vraag is wie er het beste dreigt, en wie er als eerste zal opgeven.

 

 

‘Hij overleeft het geen dag in een Madrileense politiecel,’ zegt Augusto.

Andres loopt op Serafín af en grijpt de handen van de socialist. ‘Doe dan eens wat, ontzettende slappeling! Schiet gewoon of geef het pistool aan mij. Dat eindeloze getob van jou.’

Serafín weet zich even geen raad. De handen van de priester omklemmen de zijne, ze houden hem in een ijzeren greep. Zijn vingers worden in elkaar gedrukt, de wijsvinger tegen de trekker gedwongen. Hij probeert weerstand te bieden, maar Andres is veel sterker. Hij voelt de klik en is slechts toeschouwer als de kogel uit de loop schiet, de loop die nog altijd op Borja’s achterhoofd staat gericht.

De knal dreunt hol door de ruimte, resoneert in de ruiten. Het is één schot, maar het lijken er talloze. In de kruitdampen valt Borja met zijn hoofd voorover tegen de plavuizen kerkvloer. De mannen deinzen terug. Secondenlang staren ze in stilte naar het bewegingsloze, gestrekte lichaam. Augusto kan het niet bevatten: ‘Wat…? Hoe…? U bent… U hebt…’

Andres herpakt zich als eerste. ‘Geweldloosheid is de weg van de monniken, Augusto. Wij seculiere geestelijken hechten er minder aan.’

‘Dat kun je wel stellen,’ zegt Ubrique.

‘U begrijpt alledrie dat niemand dit zal geloven.’

‘Een priester die in de kerk zijn eigen broer doodschiet…’ zegt Augusto.

‘Ik geloof het zelf niet eens,’ mompelt Serafín. ‘En ik heb het net zien gebeuren.’

Vader Andres krabt aan zijn wang. ‘Dank u, don Maragall. Nu we het daarover eens zijn, ligt de volgende vraag voor de hand: Wat doen we met het lichaam?’

We? We doen niets,’ zegt Serafín. ‘Ik ben weg hier.’

Ubrique pakt de socialist bij zijn jasje. ‘Niets daarvan. Jij blijft.’

‘Wat heb ik hiermee te maken?’

‘Geen idee, maar je bent hier niet zomaar.’

‘Zijn naam wordt genoemd in het dagboek,’ verklaart Andres. ‘Hij was een klant van Enriqueta, net als Borja. Heb jij niet een kleuter laten vermoorden of zo?’

‘Wát heb jij gedaan?’ vraagt Ubrique.

Serafín zucht. ‘Het ligt allemaal een stuk genuanceerder.’

Ubrique kijkt nog eens naar de neergeschoten man. ‘Zullen veel mensen jouw broer missen? Kunnen we hem hier niet in een tombe gooien?’

‘Een moordenaar en pederast begraven tussen de heiligen?’

‘Waar beter? Wellicht krijg jij hem nog zalig verklaard ook.’

‘Wat u voorstelt is ondenkbaar. Hij moet hier weg.’

‘Jij blijft hier,’ zegt Ubrique tegen Serafín. ‘Ik ga de deuren op slot draaien. Of barricaderen.’ Hij loopt richting de ingang.

Serafín tracht met oplossingen te komen: ‘Als we hem vannacht op straat gooien dan zal men vermoeden dat hij is beroofd. Of we zouden hem kunnen begraven. Of verbranden… zou dat lukken?’

De priester is geschokt. ‘Verbranden? Bent u gek geworden?’

Augusto werpt nog eens een blik op Borja’s lichaam. ‘Heren,’ zegt hij, ‘we lopen veel te hard van stapel.’ Hij draait zijn hoofd schuin. ‘Meneer Ruiz Calandra is niet dood.’

Borja beweegt een arm, zijn vingertoppen zoeken houvast tussen de plavuizen. Er zou een ontsnappingspoging in kunnen worden gezien.

‘Ook dat nog…’ mompelt Serafín.

Het Bloed in Onze Aderen
CoverPage.html
section-0001.html
section-0002.html
section-0003.html
section-0004.html
section-0005.html
section-0006.html
section-0007.html
section-0008.html
section-0009.html
section-0010.html
section-0011.html
section-0012.html
section-0013.html
section-0014.html
section-0015.html
section-0016.html
section-0017.html
section-0018.html
section-0019.html
section-0020.html
section-0021.html
section-0022.html
section-0023.html
section-0024.html
section-0025.html
section-0026.html
section-0027.html
section-0028.html
section-0029.html
section-0030.html
section-0031.html
section-0032.html
section-0033.html
section-0034.html
section-0035.html
section-0036.html
section-0037.html
section-0038.html
section-0039.html
section-0040.html
section-0041.html
section-0042.html
section-0043.html
section-0044.html
section-0045.html
section-0046.html
section-0047.html
section-0048.html
section-0049.html
section-0050.html
section-0051.html
section-0052.html
section-0053.html
section-0054.html
section-0055.html
section-0056.html
section-0057.html
section-0058.html
section-0059.html
section-0060.html
section-0061.html
section-0062.html
section-0063.html
section-0064.html
section-0065.html
section-0066.html
section-0067.html
section-0068.html
section-0069.html
section-0070.html
section-0071.html
section-0072.html
section-0073.html
section-0074.html
section-0075.html
section-0076.html
section-0077.html
section-0078.html
section-0079.html
section-0080.html
section-0081.html
section-0082.html
section-0083.html
section-0084.html
section-0085.html
section-0086.html
section-0087.html
section-0088.html
section-0089.html
section-0090.html
section-0091.html
section-0092.html
section-0093.html
section-0094.html
section-0095.html
section-0096.html
section-0097.html
section-0098.html
section-0099.html
section-0100.html
section-0101.html
section-0102.html
section-0103.html
section-0104.html
section-0105.html
section-0106.html
section-0107.html
section-0108.html
section-0109.html
section-0110.html
section-0111.html
section-0112.html
section-0113.html
section-0114.html
section-0115.html
section-0116.html