VI
Gisteren laat in de middag werd een aanslag gepleegd die hevige beroering veroorzaakte, vanwege de drukke plek waar hij plaatsvond en vanwege de aard van de slachtoffers. Om kwart over zeven liep de bekende propagandist Salvador Seguí, ‘De Suikeroom’, over de San Rafaelstraat, vergezeld door Francisco Comas Pagés, 27 jaar en glazenmaker van beroep, toen er een sujet op hem af stapte en plotseling meermalen op hem schoot, hem dodelijk verwondend. Het lijkt erop dat de agressor vergezeld werd door andere individuen die simultaan schoten losten, waarschijnlijk om paniek te zaaien en de vlucht te vergemakkelijken (…)
Seguí was verantwoordelijk voor een intense propaganda ten behoeve van de CNT en had gedurende enkele jaren de functie van vakbondssecretaris vervuld. Hij was een persoon met aanzienlijke algemene ontwikkeling en beschikte over een benijdenswaardig redevoerend talent, waarmee hij een positieve invloed wist uit te oefenen op de arbeidersmassa’s (…)
La Vanguardia, 11 maart 1923
De rum brandt zich een weg van Belmontes keel naar zijn maag, waar de warme, bijtende sensatie slechts langzaam weg wil ebben, als een schuurmiddel dat hem van binnen reinigt. Hij mag zich niet laten verrassen en heeft een tafel gekozen tegen de muur, met uitzicht op de deur. Belmonte zit gevangen in deze kroeg. Waar kan hij anders nog heen? Niet naar huis in ieder geval. Hij zal zijn baan overdag moeten opgeven, op zoek moeten naar een veiligere woning.
Hij vraagt om een tweede glas rum en slaat de drank opnieuw in één slok achterover. Zijn keel, slokdarm en maag trekken samen en hij grijpt zich vast aan de tafel. Belmonte kijkt rond in de kroeg. Het is hier veel te druk en hij wordt kwaad op de gasten; niet omdat ze iets doen, simpelweg omdat ze er zijn. Waar kan hij heenvluchten?
Aan een van de tafels zit Mar, een prostituee die hij vier weken geleden heeft gehad, na de eerste opdracht, een beloning die hij zichzelf gunde. Ze is duurder dan de meeste andere, maar ze is het waard. Zeker nu. Hij wenkt haar. Mar staat op en komt op hem af. Voordat ze bij zijn tafel is maakt hij een gebaar naar de trap. Ze knipoogt en loopt naar boven, naar de peeskamers. Voordat hij haar volgt, bestelt hij een derde glas om mee te nemen.
‘Je moet tóch betalen,’ zegt Mar dwingend. ‘Ík heb mijn werk gedaan.’ Ze trekt haar brassière aan en begint de rest van haar kleren bij elkaar te rapen. Haar blik gaat intussen van Belmonte naar het tafeltje naast het bed, waarop hij geacht wordt het geld te leggen.
‘Natuurlijk,’ antwoordt Belmonte. Onder andere omstandigheden had hij wellicht geweigerd, maar op dit moment wil hij geen problemen. Hij grijpt naar zijn broek. Dan bedenkt hij zich. Het idee terug te moeten keren naar de bedompte, lawaaiige kroeg benauwt hem. Hij rolt over het bed naar haar toe en pakt haar arm. ‘Blijf nog even.’
‘Waarvoor?’
‘Ik wil nog niet terug naar beneden.’
Ze zucht. ‘Nou, nou… zo erg was het ook weer niet. Dacht je soms dat dit nooit iemand anders is gebeurd?’
Hij pakt ook haar andere arm vast. ‘Daar gaat het niet om. Al die mensen en die herrie, dat kan ik nu niet aan.’
Ze vertrouwt het niet. ‘Dan reken ik dubbel. En je betaalt meteen.’ Ze trekt zich los.
Belmonte knikt en stopt haar twintig peseta’s toe. ‘Is dit genoeg voor de hele nacht?’
Het zou meer dan genoeg moeten zijn. Mar is echter een zakenvrouw. ‘Nog vijf,’ bedingt ze.
‘De rest krijg je morgenochtend,’ zegt hij. ‘En doe de deur op slot.’ Belmonte rolt weer op zijn rug. In deze kamer kan hij zich verbergen en de wereld op afstand houden. De mislukking zojuist, de weigering, is het gevolg van een weigering eerder vanavond, een veel ergere: die van zijn Ruby, het pistool dat hem nog nooit eerder in de steek heeft gelaten. Terwijl hij recht voor het doelwit stond blokkeerde de trekker, waardoor de man kans zag te ontsnappen. Er was te veel volk op straat om een achtervolging in te zetten.
Belmonte was zo stom, zo inhalig te menen dat hij het wel alleen aankon en hierdoor is de operatie uitgelopen op een compleet fiasco. Hij is gezien, hij is herkend, het doelwit riep zijn naam uit voor hij wegrende: ‘Belmonte… klootzak!’
Mogelijk heeft hij definitief zijn doodsvonnis getekend, want na vandaag staat zijn naam boven aan de zwarte lijst van de CNT.
•
• – •
Er wordt geen domino gespeeld: dit is het eerste wat Manolo opvalt als hij het café binnenstapt. Doorgaans is op een vrijdagavond de helft van de tafels bezet met spelers. Hij loopt door en ziet dat de meeste cafébezoekers in een kring staan om een man die op een stoel zit.
‘Manolo, ik zocht je al.’ Het is de stukadoor met de baard en de loensende blik. Hij slaat zijn arm om Manolo en trekt hem mee de kring van mensen in. ‘Je komt als geroepen.’
Te midden van de groep zit Xavi in een zwart pak en met een dunne zwarte stropdas die los om zijn nek hangt. Nerveus plukt hij aan zijn hoed.
‘Kameraad Xavi, vertel onze goede vriend Manolo eens wat je is overkomen,’ zegt de stukadoor.
‘Wat me is overkomen? Iemand heeft getracht me neer te schieten. Dát is me overkomen! Ik was op bezoek gegaan bij mijn ouders en liep net hun huis uit toen er uit het niets een man voor me sprong die een pistool op me richtte. Hij wilde schieten, maar het haperde en daardoor kon ik vluchten. Dát is er gebeurd!’
‘Heb je hem kunnen bekijken?’ vraagt Manolo. ‘Kun je hem beschrijven?’
‘Ik weet zelfs wie het is. Een van het vrije syndicaat. Belmonte heet-ie.’
•
• – •
Vrijdag 16 maart 1923
Het anarchistencafé La Tranquilidad heeft een kelder waar de wijn en het bier worden koelgehouden. Dit is tevens de plek waar de dikke jongen met het halflange haar en de kraaloogjes bommen fabriceert die de anarchisten gebruiken voor aanslagen. Manolo kijkt toe terwijl de benodigdheden bij elkaar worden gezocht. Zo timide en angstig als de jongen was toen hij Manolo onder schot moest houden terwijl Xavi navraag deed, zo zelfverzekerd beweegt hij zich door zijn donkere, geheime werkplaats. Uit een grote houten kist haalt hij een paar staven met springstof en een wekkerklok, vanonder de trap pakt hij een kleine, bruinleren koffer. Hij inspecteert of deze nog wel goed sluit en legt hem opengeslagen naast de staven op zijn werkbank.
‘Een oude koffer is wat mij betreft het beste,’ vertelt hij. ‘Die zijn makkelijk mee te nemen en vallen op straat nauwelijks op.’ Hij vult de ene kant van de koffer met stro. ‘Het belangrijkste is natuurlijk de springstof. Je kunt dynamiet gebruiken of geligniet. Ik gebruik het liefst geligniet, want dat is krachtiger en stabieler. Uit dynamiet lekt nog wel eens wat nitroglycerine en dat kan heel gevaarlijk zijn. Weinig stabiel, weet je.’ Met een dun koord bindt hij de gelignietstaven samen.
Manolo komt naast hem staan. ‘Waar haal je de explosieven vandaan?’
‘Via een omweg uiteindelijk uit de mijnbouw. Ik heb zo mijn contacten, maar die ga ik je niet vertellen. Hoe minder namen je kent, hoe beter. Beter voor mij, en ook beter voor jou.’
‘Ik zal niet verder vragen.’
‘Voor de ontsteking gebruik ik het mechanisme van een wekkerklok. Ik ben de enige hier die een betrouwbare ontsteking kan maken, dat is ook het moeilijkste deel van de bom. Elke gek kan een hoop dynamiet in een koffer stouwen, maar alleen een specialist krijgt een gecontroleerde ontploffing voor elkaar.’ Hij schroeft de wekkerklok open en trekt wat onderdelen los.
‘Wie heeft je uitgelegd hoe je dit allemaal moet doen?’
‘Het meeste heb ik mezelf aangeleerd. Ken je de “Anarchistische Index”?’
‘Ik heb ervan gehoord.’
‘Het is een handleiding waar veel praktische informatie in staat. Een officieel verboden handleiding. Hier hebben we er een, meer dan twintig jaar oud, maar nog steeds bruikbaar. Natuurlijk heb ik een hoop aangepast, verbeterd. Vóór mij maakte iemand anders de bommen. Hij mengde kwik, salpeterzuur en alcohol tot kwikfulminaat voor de ontstekingsvonk, precies zoals in de Index staat, maar ik heb een betere methode. Hij is wat ingewikkelder, maar als het je interesseert en je denkt dat je het kunt begrijpen, leg ik het wel een keer uit, als ik daar de tijd voor heb.’
Manolo geeft de jongen alle gelegenheid te pochen met zijn kennis. ‘Graag, ik ben heel benieuwd.’
‘Het gaat erom waar de bom voor is bedoeld. Zo’n koffer met een tijdmechanisme is natuurlijk niet geschikt als je iemand gericht wilt liquideren. Daarvoor kun je beter een Orsini-bom gebruiken.’
‘Maak je die ook?’
‘Soms.’ Hij rommelt wat in de kist en haalt er een Orsini-bom uit: een ijzeren bol, net iets groter dan een sinaasappel, met slagpinnen die alle kanten op staan. ‘Hier: vangen!’ Hij gooit hem naar Manolo toe.
Manolo schrikt zich kapot als hij de bom met een boogje op zich af ziet komen. In een reflex plukt hij hem uit de lucht, trachtend de slagpinnen niet in te drukken. Hij strekt zijn armen zo ver mogelijk naar voren en sluit de ogen, vrezend voor een keiharde knal. Er gebeurt gelukkig niets. ‘Ben je helemaal gek geworden!’ schreeuwt hij.
De jongen zelf vindt het hilarisch. ‘Geen zorgen, ouwe,’ lacht hij, ‘dit is alleen de huls.’
Een draai om de oren zou Manolo hem het liefst geven, maar hij houdt zich in. Hij is hier nieuw en wil niet de indruk wekken kleinzielig en humorloos te zijn.
‘Heb je hem zelf gemaakt?’
‘Nee, ik heb hem van iemand gekregen. Wat bommen betreft ben ik meer van de simpele dingen, zoals koffers, die zijn goedkoper en krachtiger, en je kunt ze aanpassen aan de benodigdheden. Als het bijvoorbeeld de bedoeling is veel slachtoffers te maken, stop ik er spijkers in, of muntstukken. Daar hoor ik achteraf altijd goede dingen over.’
‘Achteraf?’
‘Ja… Ik ga bijna nooit mee voor het plegen van een aanslag.’ Er klinkt ongenoegen door in zijn stem. ‘Ik mág nooit mee… ’ voegt hij mompelend toe.
Wellicht is dat maar beter ook, denkt Manolo. Hij ziet nog niet voor zich hoe deze jongen met zijn korte, dikke beentjes na het plegen van een aanslag snel zou kunnen wegvluchten.
‘Wat gaan we vandaag eigenlijk opblazen?’
‘Dat vraag je aan mij? Jíj bent degene die hem vanavond gaat gebruiken…’
Vader Andres en Molina drinken thee, Augusto koffie. Belmonte heeft een dubbele whisky besteld. Hij is gespannen. Het verlaten van zijn schuilplaats betekent een aanzienlijk risico, maar hij kan simpelweg niet wegblijven. Hij moet de belangen van de somatén en het vrije syndicaat behartigen. Voorovergebogen over de tafel, de rug naar het raam, het hoofd tussen de handen tracht hij zich onzichtbaar te maken voor de gasten in de theesalon en de voorbijgangers op straat. Af en toe werpt hij een schichtige blik naar buiten.
Molina is volstrekt ontspannen en erg content met zichzelf. ‘Er liggen unieke kansen in onze samenwerking. Ik zal jullie tonen hoe we deze het beste kunnen benutten. Maar laat me eerst een verhaal vertellen over iets soortgelijks dat ik een paar jaar terug heb gedaan, op veel kleinere schaal dan nu natuurlijk, maar toch… Het was net aan het begin van de grote oorlog, terwijl de Duitsers nog bezig waren met hun opmars naar Parijs. De ondernemingen in Barcelona hadden toen erg te lijden onder de belasting die de gemeente…’
‘Wat is het volgende doel?’ onderbreekt Belmonte. Als de advocaat de kans krijgt kan hij zomaar een paar uur doorpraten en die tijd heeft Belmonte niet. Deze bespreking moet zo kort mogelijk worden gehouden. ‘Wat gaan we nu aanpakken?’
‘Nou, wie heeft er suggesties?’ vraagt vader Andres.
Xavi stormt café Tranquilidad binnen. ‘Manolo!’ schreeuwt hij. ‘Manolo! Daar ben je!’
Manolo kijkt Xavi geërgerd aan. Hij stopt een zonnebloempit in zijn mond, bijt hem open en spuwt hem uit.
‘Luister…’ begint Xavi.
‘Ja, ja, zometeen.’ Hij wijst naar de bomkoffer die de jongen met de kraaloogjes heeft gefabriceerd. ‘Is er niet iets waar we het eerst over moeten hebben?’
‘Je gaat op reis?’
‘Dat is een bom, Xavi.’
‘O ja, dat is waar.’
‘Was het de bedoeling dat ik daarmee een aanslag zou plegen?’
‘Eh, ja, in principe wel.’
‘En dat overleg je niet eerst met mij?’
‘Ja natuurlijk, maar het is niet meer belangrijk.’
‘Niet belangrijk? Een bom?’
‘Vergeet die bom,’ zegt Xavi. ‘We hebben Belmonte gelokaliseerd.’
‘Het terrorisme van de syndicaten,’ zegt Molina. ‘Dát is de grootste bedreiging voor de Spaanse orde. En daarmee bedoel ik niet zozeer de aanslagen als wel de stakingen die het land verlammen. We kunnen niet langer toestaan dat de vakbonden het openbare leven keer op keer platleggen. Er moet een algeheel stakingsverbod komen, zonodig gehandhaafd door het leger.’
‘Veel belangrijker is de impasse in Afrika,’ vindt Augusto. ‘Het is een schande dat onze regering de officiersmacht daar weigert te steunen. We laten ons door de Berbers voor schut zetten, we zijn de paria’s van Europa. Eerste prioriteit is een oplossing voor het probleem in het protectoraat.’
‘Als we toch een lijstje aan het maken zijn,’ zegt Belmonte: ‘De somatén verdient officiële erkenning als ordedienst.’
‘Ik zal het allemaal opschrijven,’ zegt Molina. Hij pakt een potlood en een aantekenboekje.
‘En het Catalaans separatisme is het leger een doorn in het oog,’ zegt Augusto.
Molina kijkt op naar de majoor. ‘Nou, separatisme… het gaat natuurlijk niet om onafhankelijkheid, maar om autonomie,’ verdedigt hij.
‘Uit de krantenberichten maak ik echter heel iets anders op.’
Vader Andres zwijgt voor het moment. De onenigheid tussen de andere mannen verontrust hem, bijna net zo erg als het hem verontrust dat geen van de drie zich druk lijkt te maken over de bedreigingen waaronder de kerk te lijden heeft.
‘Dat is hem.’ Xavi wijst naar het café aan de overzijde van de straat, waar vier mannen om een tafel zitten. ‘Ik denk dat we moeten toeslaan nu hij afgezonderd is van zijn kompanen.’
‘Wie zijn de andere drie?’
De stukadoor knijpt met de ogen. ‘Het lijken me geen leden van de somatén of het vrije syndicaat. Misschien zijn het industriëlen waar hij voor werkt.’
‘Geen mensen waar we ons zorgen over hoeven te maken dus?’
‘Nah…’
Manolo voelt in zijn schoudertas naar zijn pistool, een Star 1919, het lievelingswapen van de anarchisten, door de fabrikant ironisch genoeg als het ‘politiemodel’ aangeduid. Vanochtend heeft hij het uitgebreid schoongemaakt en doorgesmeerd. Het is geladen met acht kogels. Een paar in het hoofd, een paar in het hart en wat reserve. Xavi en twee andere anarchisten, jonge kereltjes nog, zullen hem dekking verschaffen. Manolo had de aanslag liever gepleegd op een later moment van de dag, in het donker, of op een meer afgelegen plek, maar dit is de eerste echte mogelijkheid die zich in een week tijd heeft voorgedaan en ze kunnen niet eindeloos blijven wachten. Belmonte is een gevaarlijke man.
‘Jullie hebben dit al eens eerder gedaan, nietwaar?’ vraagt hij aan Xavi.
‘Ik wel.’
‘Weet je zeker dat het hem is?’ Van deze afstand kan Manolo de gezichten niet goed onderscheiden. ‘Hoeven we het niet te bevestigen?’
‘De man die nú opstaat. Geen twijfel mogelijk.’
‘Kom op dan,’ zegt Manolo. ‘Het is zover.’
Augusto Santamaría staat op uit zijn stoel. Hij is moe en wil terug naar zijn hotel om nog even te gaan liggen. Praten en vergaderen put hem meer uit dan marcheren en troepen commanderen ooit hebben gedaan. Hij vraagt de anderen opzettelijk niet naar hun plannen voor het avondeten, dat hij vandaag het liefst in volledige afzondering nuttigt.
Vader Andres en Martín Belmonte staan ook op. Lucas Molina maakt intussen nog driftig aantekeningen in zijn agenda. ‘Dit is allemaal heel goed, heel goed,’ mompelt hij. ‘Zo komen we vooruit, gewoon eerlijk onze gedachten uitspreken.’ Hij zet wat laatste, slordige krabbels en volgt de rest.
Bij de deur van het restaurant blijft vader Andres staan. Hij wijst in de richting van de oude stad. ‘Ik heb vanavond een afspraak met de priester van de Mariakerk,’ zegt hij. ‘Maar laten wij morgen weer bijeenkomen.’
‘De Passeig de Gracia is rechtdoor, nietwaar?’ vraagt Augusto.
‘Hou gewoon een taxi aan,’ zegt Molina. ‘We kunnen er ook een delen, als je wilt. Ik moet ongeveer dezelfde kant op.’
‘Ik loop liever. Dan zie ik ook wat van de stad.’
‘Maar dat gaat juist veel beter vanuit een taxi.’
‘De buitenlucht zal me goed doen.’
Een scherpe, felle stem klinkt achter hen: ‘Martín Belmonte?’
Automatisch draait Augusto zich om.
Manolo Perez gaat voor, op een paar meter afstand gevolgd door de twee jonge anarchisten. De stukadoor houdt wacht op de hoek van de straat. Met ferme passen loopt Manolo af op het viertal dat uit het restaurant komt. Het is moeilijk hun gezichten goed te onderscheiden, de zon staat laag aan de hemel en schijnt recht in zijn ogen. Wat ontzettend stom dat hij hier geen rekening mee heeft gehouden! De vier mannen blijven napraten voor de deur. Drie van hen dragen een zwart of grijs jasje, Manolo neemt aan dat Belmonte degene is met het bruine overhemd.
Nog één, twee, drie, vier stappen en hij is dichtbij genoeg voor een zeker schot. ‘Martín Belmonte?’ zegt hij en tegelijk trekt hij zijn pistool.
Een man met een zwart jasje draait zich naar hem om. Dit is niet degene van wie Manolo het verwacht had. De anarchist aarzelt. Hij denkt deze persoon te herkennen uit Madrid, maar kan niet op de naam komen. Is dit niet…?
Augusto handelt in een reflex. Hij laat zijn wandelstok vallen, grijpt naar het pistool in zijn jas en zonder een moment te aarzelen vuurt hij tweemaal op de man die Belmonte heeft aangesproken, de man in wiens loop hij nu kijkt. Hij raakt hem in de schouder en de anarchist laat zijn vuurwapen vallen.
Dan klinken er nog meer schoten.
Augusto concentreert zich op zijn eigen lichaam, maar hij voelt niets, hij is niet geraakt. Naast hem schreeuwt Belmonte het uit. De majoor ziet twee andere belagers en schiet op degene die het dichtst bij staat: een jonge kerel die trilt op zijn benen en die niet bij machte lijkt de trekker over te halen. Augusto’s schot mist. Hij zet een stap vooruit, strekt zijn rechterarm en ondersteunt zijn rechterhand met de linker. Hij schiet opnieuw: de kogels slaan in de borst van de jongen, trekken kreukels in zijn trui; de jongen zakt in elkaar.
De andere belagers slaan op de vlucht. De majoor vuurt zijn magazijn op ze leeg en raakt er een in de heup, maar ze weten de hoek van de straat te bereiken en te ontkomen. Hij probeert hun gezichten op te slaan in zijn geheugen.
De jongen die hij in de borst heeft geraakt ligt bewegingsloos op de grond. Augusto loopt op en hem af, trapt het pistool een stukje bij hem vandaan en pakt het op. Dan pas kijkt hij om naar zijn gezelschap.
Belmonte steunt voorover, geknield met beide armen op de grond. Hij kreunt. Zijn rechterhand omklemt het pistool dat hij had willen gebruiken om zichzelf te verdedigen. Van zijn met bloed doordrenkte hemd druppelt het rood op de straattegels. Molina staat met zijn rug tegen een lantaarnpaal. Lijkbleek, de mond halfopen, trachtend te bevatten wat hem zojuist is overkomen. Hij moet zich vasthouden aan de paal wil hij niet omvallen.
Vader Andres hurkt voor Belmonte. ‘Martín, kijk me aan. Kijk me aan!’
‘Kom,’ zegt Augusto. ‘Hij kan beter gaan zitten.’ Hij en de priester pakken Belmonte elk bij een schouder en helpen hem op de stoep met de rug tegen het restaurant.
‘We moeten hem zo snel mogelijk naar een ziekenhuis brengen,’ zegt vader Andres.
De kelners en een aantal gasten komen naar buiten gerend en roepen ontzet om de politie. Een van hen buigt zich over de door Augusto neergeschoten anarchist. ‘Deze hier is dood,’ stelt hij vast.
En deze hier bijna, denkt Augusto, kijkend naar Belmonte.
•
• – •
Augusto kijkt naar zijn reflectie in de koud glanzende, witte tegels van het hospitaal; een donkere schim waarin slechts het oogwit te onderscheiden is. Aan het eind van de gang wordt op ditzelfde moment Belmonte geopereerd aan zijn schotwonden. De dokters verwijderen de kogels, hechten de gaten in zijn lichaam weer dicht en hopen dan maar dat er geen vitale organen zijn geraakt, dat er niet te veel bloed is verloren en dat de wonden niet gaan ontsteken. Voor zover Augusto kon zien is Belmonte in ieder geval geraakt in de borst en het rechterbovenbeen. De majoor heeft ervaring met het beoordelen van kogelverwondingen en deze zagen er lelijk uit.
De chloorlucht die in de gang hangt voert Augusto terug naar zijn eigen ziekenhuisverblijf, bijna twee jaar geleden inmiddels, en naar zijn miraculeuze herstel. Achteraf bewaart hij hieraan onaangenamer herinneringen dan aan de belegering van Igueriben; omdat de ziekenhuisopname langer duurde, omdat hij in Marokko tenminste nog de illusie had zijn lot te kunnen beïnvloeden. Geen gevoel kan een persoon zo ontwrichten als dat van onmacht en geen onmacht zo groot als die van een patiënt in het ziekenhuis.
Een arts komt de operatiekamer uit en stapt op vader Andres af. Zijn witte schort zit vol bloedvlekken, oude en nieuwe. ‘Het lijkt me verstandig zijn familie zo snel mogelijk op de hoogte te stellen,’ zegt hij. ‘Er is een grote kans dat hij de ochtend niet haalt.’
De dokter verdwijnt weer in de operatiekamer en vader Andres loopt naar Augusto toe. ‘Het ziet er slecht uit voor Belmonte.’
‘Dat dacht ik meteen al.’
‘Ik zal iemand sturen om zijn vader te waarschuwen.’
De majoor zwijgt. Hij bekijkt nogmaals zijn reflectie in de witte tegels. Een silhouet dat eenieder naar eigen inzicht kan invullen. Hoe zouden andere mensen hem zien? Zouden ze kunnen vermoeden wat hij verbergt achter zijn rechtlijnige, zelfverzekerde buitenkant?
De priester legt een hand op Augusto’s schouder. ‘Niet alleen is dit vreselijk voor Martín en zijn familie,’ zegt hij. ‘Het heeft ook ernstige consequenties voor ons, voor onze plannen. Zonder Belmonte hebben we geen ingang meer bij de somatén en het vrije syndicaat.
‘Nee.’
‘Je mag Belmonte niet…’
‘Juist omdát hij lid is van het vrije syndicaat.’
‘Ik begrijp precies wat je bedoelt. Tracht het vooral te zien als een katholiek tegenwicht voor de socialistische vakbonden. En zolang we ze betrekken bij ons overleg, kunnen we ze controleren.’
‘Controleren?’
‘Ik maak me zorgen, Augusto. De aanslag van vanmiddag heeft getoond hoe kwetsbaar wij zijn. Wat wij doen staat boven onszelf. Ik geloof erin en ik weet dat jij er ook in gelooft. Maar het is te kwetsbaar. Als — God verhoede — een van ons uitvalt, moet dit verlies opgevangen kunnen worden door de anderen.’
‘Hoe bedoel je dat?’
‘Bijvoorbeeld: afgezien van Belmonte kennen we niemand bij de somatén. En de Patronale Federatie vertrouwt ons alleen omdat ze Molina kennen. En we weten ook nog steeds niet waar je Maragall precies mee chanteert — onze grip op de UGT hangt helemaal op jou.’
‘Dat is waar…’ Augusto besluit het maar te vertellen. ‘Het gaat om een dagboek dat hem betrekt bij prostitutie en moord, tien jaar geleden.’
‘Een dagboek.’
‘Inderdaad.’
‘Zou ik dat dagboek eens kunnen inzien?’
De majoor veegt stofdeeltjes van zijn jasje. Hij heeft er op zich geen bezwaar tegen dat de priester het dagboek leest, maar dan liefst in zijn bijzijn. Er kan nooit iets goeds van komen het uit handen te geven. Vader Andres zou niet de eerste zijn die erom wordt vermoord.
‘Ja, en ik ook wel,’ zegt Molina, die kennelijk heeft meegeluisterd.
Molina krijgt het wat Augusto betreft níet te zien. De advocaat is een man met meerdere — te veel — gezichten, die weliswaar aan de kant van de kerk en de conservatieve militairen zegt te staan, maar die zich steeds weer in de eerste plaats druk lijkt te maken over de belangen van de industrie, van de mensen die hem betalen. Augusto vertrouwt hem simpelweg niet genoeg. ‘Voor uw eigen veiligheid, don Molina, lijkt het me beter van niet.’
•
• – •
De jongen met de kraaloogjes die bommen maakt, stopt een opgevouwen doek in Manolo’s mond. ‘Bijt hierop,’ zegt hij. ‘En zet je schrap.’
Manolo ligt op zijn buik op het bed. Met zijn linkerarm grijpt hij zich vast aan een van de poten terwijl de jongen de joodoplossing in de uitgangswond op zijn rechterschouder laat druppelen. Het steekt, het klopt, het schuurt, het bijt, Manolo’s hele lichaam verzet zich, wil opspringen, samentrekken, maar de anarchist weet de impuls te bedwingen.
Hij denkt aan die rare Duitser die beweert dat de tijd langzamer gaat als je snel beweegt. Zou dat echt zo zijn? De afgelopen weken in Barcelona is Manolo voortdurend in beweging geweest en deze weken zijn inderdaad veel langzamer voorbijgegaan dan die daarvoor, toen hij zich schuilhield in Madrid. In ieder geval heeft hij ze bewuster beleefd. Aan de andere kant, misschien is het volstrekte onzin wat die Duitser zegt, want Manolo houdt zich nu helemaal stil — dus de tijd zou voorbij moeten schieten — maar aan de pijn die de jodium in zijn schouder veroorzaakt lijkt geen eind te komen.
Ook nadat de jongen stopt met druppelen blijft het branden. ‘Als je overeind komt, zal ik er een verband om leggen,’ zegt de jongen. ‘De wond moet om de dag worden schoongemaakt, en je zal die arm zeker een maand niet kunnen gebruiken.’
‘Begrepen.’ Manolo komt overeind. Te snel. Het wordt licht in zijn hoofd, zijn lichaam verslapt, hij verliest zijn evenwicht.
De jongen grijpt hem stevig bij de arm. ‘Hé ouwe, let op je decorum.’
Manolo sluit de ogen en haalt diep adem. Allerlei vragen spoken door zijn hoofd. De twijfel die hem vanmiddag overviel, waar kwam die vandaan? Zo kent hij zichzelf niet. Door zijn aarzeling is er een jongen overleden, een kameraad. Betekent dit soms dat hij niet meer geschikt is om mee te vechten? Is hij er te oud voor aan het worden? Had hij toch beter in Zaragoza kunnen uitstappen? Inmiddels heeft hij de persoon die hem neerschoot weten te plaatsen: majoor Santamaría, dezelfde man die hij een week lang schaduwde voor die republikein Ubrique. Waarom is de majoor in Barcelona?
En wat is ‘decorum’ eigenlijk?
En wat zou Christina op dit moment aan het doen zijn?
•
• – •
Zondag 18 maart 1923
De man haalt zijn geweer, een nieuwe Mauser, uit de tas en zet het tegen de muur. Het is een haastklus; gisteravond laat is hij er pas voor gevraagd en iemand anders heeft de voorbereidingen getroffen. Zoals afgesproken stond de deur van de flat op een kier, een leeg appartement op de tweede verdieping met goed uitzicht op de straat. Hij opent de balkondeuren en rolt de zonwering een halve meter op, precies voldoende voor een vrij schot op de voorbijgangers. Dit wordt een liquidatie vanaf een veilige afstand. Eergisteren heeft het doelwit al een aanslag door anarchisten overleefd, en niet alleen dat: hij wist kennelijk een van de belagers dood te schieten. Het doelwit, herkenbaar aan zijn snor, sik, grote neus en bruine hoed, is aangewezen toen hij het hotel verliet, een huizenblok verder. Hij zag er weinig bedreigend uit, alledaags, een doorsnee burger, maar in de ervaring van de man in het appartement is onopvallendheid juist een kenmerk van de meest geoefende moordenaars.
Verborgen in de schaduw, zittend op een krukje, de rug leunend tegen een naar binnengeslagen balkonluik, rest de man slechts te wachten tot de majoor terugkeert. Hoe lang zou hij wegblijven? Een uur, anderhalf uur?
Augusto Santamaría heeft voor de Barcelonese ordedienst een verklaring afgelegd over de aanslag van eergisteren, de aanslag die inmiddels Martín Belmonte het leven heeft gekost. Afgelopen nacht is de man van de somatén overleden aan niet te stelpen inwendige bloedingen. Dit was een pure formaliteit en na een kwartier stond de majoor alweer buiten. Zichtbaar gehaast, zonder een enkele vraag te stellen, typte de inspecteur Augusto’s verslag van de gebeurtenissen woordelijk uit. De Barcelonese politie komt momenteel handen tekort. Sinds de liquidatie van Salvador Seguí, wellicht het belangrijkste lid van de CNT in Spanje, zijn schietpartijen tussen de syndicaten, en tussen politie en anarchisten, aan de orde van de dag. In grote delen van Barcelona patrouilleren militairen en agenten van de ordedienst, worden verdachte café’s binnengevallen en huiszoekingen verricht.
In deze wijk is het echter een stille zondagochtend als elke andere. Geen mens op straat, slechts de wind die bedaard door de bladeren van de plataanbomen ruist. Wellicht dat Augusto daardoor in staat is een zacht maar zeer bekend geluid op te vangen, een geluid dat hij twee jaar geleden voor het laatst heeft gehoord: de klik van een magazijn dat in een geweer wordt gedrukt.
De man is niet voorbereid als de majoor veel eerder dan verwacht verschijnt aan het eind van de straat. Snel pakt hij het geweer, knielt voor het raam en drukt het magazijn vast. Hij volgt het doelwit een paar passen met de loop van de Mauser, maar net als hij de trekker wil overhalen, blijft de majoor stilstaan, kijkt om zich heen, draait zich om en loopt terug, zijn tred versnellend.
Zou Santamaría hem hebben opgemerkt?
Het maakt niet uit. Het is onwaarschijnlijk dat hij een tweede kans krijgt dus hij waagt het erop en schiet. Mis. De majoor slaat op de vlucht.
Nu kan hij net zo goed het magazijn leegschieten.
Augusto heeft dekking gezocht in een openstaand portiek. Hij hoorde het dus goed, die klik. Zesmaal is er op hem gevuurd, de kogels alle ingeslagen op de granieten ondergevel van dit gebouw. Hij zit naast de lift op de bruine tegelvloer. Zijn rechterbeen ligt gestrekt voor hem. Bij de sprint het gebouw in heeft hij zijn knie overbelast en er is iets in vastgeschoten. Hopelijk kan hij straks nog gewoon lopen.
Kapitein Sastre en Lucas Molina hadden gelijk: Barcelona is een oorlogsgebied. In achtenveertig uur tijd is dit de tweede aanslag op zijn leven. Het lijkt erop dat de anarchisten de dood van hun kameraad willen wreken. Dit maakt een langer verblijf in Barcelona te riskant. Morgen zal hij de stad verlaten.
—
Uit de memoires van kolonel Augusto Santamaría del Valle
Gedesillusioneerd keerde ik terug naar de hoofdstad. In mijn onderzoek naar de moorden had ik nauwelijks vooruitgang geboekt, ik was doelwit geworden van de anarchisten, het conservatieve verbond was door de moord op Martín Belmonte en de daarna onstane onenigheid met advocaat Molina op sterven na dood en ik had bij de tweede aanslag op mijn leven mijn knie ernstig ontwricht. (De artsen vonden het noodzakelijk mijn rechterbeen te spalken waardoor ik slechts met veel moeite kon lopen, als mijn manier van voortbewegen tenminste nog als ‘lopen’ aangemerkt mocht worden.) Intussen had ik mijn verantwoordelijkheden als gezinshoofd en als politiecommissaris schromelijk verwaarloosd. En, niet in de laatste plaats, de Hoge Raad van Leger en Marine had een datum en een tijdstip voor mijn zitting bepaald. De hoop dat de aanklachten jegens mijn persoon zouden worden ingetrokken en het proces afgeblazen was ijdel gebleken.
(…)
Te midden van alle ellende zou ik bijna vergeten dat er in dezelfde periode ook aanleiding was tot blijdschap. De procedures voor Pedro’s adoptie werden afgerond en ik kon hem nu officieel mijn zoon noemen: Pedro Santamaría Aitana. Vervuld van trots begon ik in gedachten al een militaire loopbaan voor hem uit te stippelen.