Woensdag 6 juni 1923

 

De maat is vol: anarchisten hebben de aartsbisschop van Zaragoza doodgeschoten. En enkele dagen daarvoor vermoordden ze ook al de civiel gouverneur van Léon. Twee brute liquidaties op klaarlichte dag, rechtstreekse aanslagen op de kerk en het gezag. En wat doet de regering… volgen er keiharde repercussies? Wordt de anarchistische vakbond buiten de wet geplaatst? Wordt in onrustige steden de staat van beleg van kracht? Niets van dit alles: de heren politici laten in de handelingen van de parlementsvergaderingen aantekenen dat zij protesteren tegen de moord. Een formeel protest, daar zullen de anarchisten flink van onder de indruk zijn.

De moord op de kardinaal stak er wellicht qua aandacht en gruwelijkheid even bovenuit, maar welbeschouwd is het slechts een van de vele dieptepunten in het onaflatende geweld dat Spanje teistert. Er gaat al maanden nauwelijks een dag voorbij zonder nieuwe slachtoffers van de anarchistische terreur. Vooral Barcelona is een oorlogsgebied. Gistermiddag raakte bij een schietpartij tussen twee rivaliserende syndicaten een jongetje van acht jaar levensbedreigend gewond. Enrique Izquierdo heette hij en hij was gewoon op straat aan het spelen met zijn klasgenootjes. Eergisteren werd een politieagent vermoord, en de dag daarvoor een zestienjarige die tot geen enkel syndicaat behoorde. De jongen was vuilnis aan het ophalen om de moestuin van zijn ouders te bemesten.

En dan ligt de stad ook nog eens plat door de staking van de vervoersdiensten.

Dit kan zo niet langer. De civiele autoriteiten hebben gefaald, het is tijd dat het leger ingrijpt. Kolonel Francisco Torres heeft daarom besloten Cavalcanti te steunen. Hij schaart zich achter het quadrumviraat en hun staatsgreep.

 

 

Het is vandaag woensdag, en op woensdag maakt hij gewoontegetrouw tegen het eind van de ochtend zijn rondje langs de sigarenwinkel, de slijter en de boekhandel. Hij kent de eigenaren persoonlijk, ze weten wat zijn smaak is en doen hem vaak suggesties. Dit rondje maakt hij nu een stuk behoedzamer, sluipend bijna. Plezier beleeft hij er zo niet aan en hij keert snel weer terug naar huis. In de hal van zijn flatgebouw staan de onderbuurvrouw en haar dochter te wachten bij de lift. Ze maken een praatje met de portier. Hij groet hen kort en stapt samen met de dames in de lift als deze beneden is. De portier sluit de deuren en drukt op de knoppen voor de vierde en vijfde verdieping.

‘U ziet er moe uit,’ zegt hij tegen de onderbuurvrouw. ‘Heeft u gewinkeld?’

‘Hoe maakt u het,’ antwoordt ze.

‘Ik heb uw echtgenoot al enige tijd niet meer gezien. Is hij wel?’

‘Mijn man reist veel voor zijn werk.’

‘Papa is in Bilbao,’ zegt het meisje. Ze is jong — heeft een pop bij zich — maar de eerste tekenen van de puberteit priemen inmiddels uitdagend door haar blouse. ‘Hij heeft gisteren naar ons getelefoneerd. Het regent in Bilbao.’

‘Het regent altijd in Bilbao.’

‘Dat zei papa ook.’

‘Komt hij snel weer terug?’

‘Nee, hij blijft heel lang…’

‘Dat wil de meneer helemaal niet weten, schat,’ onderbreekt de moeder haar. De lift stopt op de vierde verdieping. ‘We moeten er hier uit.’ Haar haast irriteert hem.

Terwijl de cabine nog een verdieping verder omhoog gaat, kijkt hij de vrouwen na door het traliewerk van de liftschacht. De dienstbode van het gezin woont niet bij hen in huis, weet hij. ’s Nachts zijn ze alleen. Hij zou het appartement kunnen binnendringen en hen overweldigen. Niet alleen zou hij het kúnnen: na wat hem is aangedaan heeft hij er alle recht toe. Is hij niet verstoten uit Barcelona door zijn bloedeigen familie, weggedrukt uit de kringen waar hij thuishoort, gedwongen te leven als een kluizenaar, een gevangene? Een gekooid wild dier heeft de wereld van hem gemaakt. En worden wilde dieren in gevangenschap niet vanzelf vals? De laatste weken — sinds het incident in het café bij de Gran Vía — is zijn leefgebied nog verder geslonken. In Madrid lopen twee prostituees rond die hem hebben herkend als de man die kolonel Cartoux heeft gedood en die hem willen chanteren, precies als Cartoux probeerde. Prostituees van het goedkope soort, dat wel, hier in Salamanca zouden ze zich niet vertonen. In de onmiddelijke nabijheid van zijn flat is hij dus waarschijnlijk veilig, maar zelfs de straat van Serrano, de winkelstraat waar hij al jaren zijn kleding koopt, moet hij mijden.

Dit wordt onhoudbaar, de afzondering en verveling zijn slopend. Zijn fantasie maakt hem gek. Hij ziet het al voor zich. Het balkon van de vrouwen op de vierde verdieping is eenvoudig bereikbaar via een raam van de diensttrap en het sluitwerk van de balkondeuren stelt niet zoveel voor: een beetje rammelen en je hebt het open. Langs die weg zou hij kunnen binnendringen.

Nee — dat idee is belachelijk. Hij zou gewoon aanbellen. Ze zouden de deur openen, hem binnenlaten en hem verder gehoorzamen. De vrouwen zouden zich niet verzetten. Ze zouden immers zijn kracht respecteren, zijn superioriteit erkennen. Ze zouden inzien dat hij behoort tot de bovenklasse, tot de heersers. En hij zou zich, als een edelman betaamt, genereus tonen. Heel genereus. Helaas zou hij na afloop gedwongen zijn hen te doden. Omdat de omstandigheden daartoe zouden dwingen, niet uit kwaadwillendheid. Dat is ook de reden dat hij de fantasie verdringt: uit mededogen, omdat de vrouwen het niet verdienen vandaag te sterven.

Eigenlijk bestaat hij uit twee verschillende personen. Mínstens twee: de persoon die hij werkelijk is, en de persoon die hij hier is, die in dit appartement in de wijk Salamanca woont, die tracht niet op te vallen in een wereld — in een tijdperk — waarin de verhoudingen verziekt zijn geraakt.

Iemand zal boeten voor wat hem wordt aangedaan.

 

 

Kolonel Oliveira, hoofd van de Madrileense veiligheidsdienst, is in principe een republikein. Niet dat hij zich erg interesseert voor staatsaangelegenheden, maar als ze hem zouden vragen welk politiek systeem zijn voorkeur heeft, zou hij antwoorden: ‘De republiek, net als in Frankrijk’. De koning mag wat hem betreft per direct het land verlaten om nooit meer terug te keren.

Daar staat tegenover dat, mocht hij de koning ooit persoonlijk ontmoeten, de kolonel zou buigen, zou kruipen als de onbetekenende worm die hij is. Hij zou zich aan Alfonso’s voeten werpen en zijn bewondering voor de majesteit drenken in superlatieven. Hij zou eeuwige trouw zweren aan de monarchie. Deze neiging eenieder met geld of aanzien ongeremd en ongegeneerd naar de mond te praten, ziet Ubrique niet als een zwakte of een defect in Oliveira’s karakter. Integendeel, wat hem betreft is dit juist de voornaamste kwaliteit van de kolonel; het is de reden dat Ubrique hem heeft uitgenodigd naar zijn kantoor te komen vóór de afspraak die hij heeft met generaal Aguilera.

De samenwerking met de generaal in de voorbereiding van de staatsgreep verloopt namelijk stroef. Als er één generaal is die een geslaagd pronunciamiento kan doen is het wel Aguilera, daarvan is Ubrique nog steeds overtuigd — hij heeft de steun van de voormalige junteros (die vergeten lijken dat hij ooit hun leider wilde laten executeren), onder het volk is hij veruit de populairste generaal en hoewel er militairen zijn die vinden dat Aguilera overdreven hard achter de verantwoordelijken van Annual aanjaagt, is er vooral veel respect voor zijn vasthoudendheid, zijn onbuigzaamheid. De generaal zou echter veel harder moeten werken aan de opbouw van een netwerk binnen het leger, een kring van betrouwbare republikeinsgezinde officiers op de juiste posten. In plaats daarvan laat Aguilera zich de ene dag huldigen als ereburger van Cuidad Real en de volgende dag weer fêteren door de socialistische vakbond van Segovia. Uit de kranten moet Ubrique steeds weer vernemen waarom de generaal nú weer een afspraak om de voortgang te bespreken heeft afgezegd. De generaal heeft sturing nodig, motivatie. IJdelheid drijft hem en houdt hem in beweging, en het is nu aan kolonel Oliveira om deze ijdelheid te voeden; kruipen zit Ubrique zelf immers niet in het bloed.

De kolonel stelt niet teleur; Aguilera is nauwelijks binnen of hij ontvlamt in grote, lovende woorden. ‘Generaal Aguilera, wat een eer!’ roept hij. ‘Mag ik u feliciteren met het goede werk dat u verricht? U bent een voorbeeld waar de rest van ons zich aan kan optrekken.’

Ubrique ziet de generaal opzwellen van trots, een pad die zijn borst opblaast. Een pauw die zijn staartveren uitslaat. ‘U bent te vriendelijk,’ antwoordt de generaal in valse bescheidenheid.

‘Absoluut niet. Onze hoop is gevestigd op mannen als u. Geen andere officier heeft ooit zo belangeloos, zo idealistisch en gedreven het vaderland gediend. Het is buitengewoon bewonderenswaardig hoe u als voorzitter van de Hoge Raad alle tegenstand trotseert in het zuiveren van ons leger.’

Oliveira heeft zijn taak volbracht — Ubrique weet zich verzekerd van Aguilera’s goede humeur. Nu mag de kolonel weg. ‘Het was goed u te spreken,’ zegt Ubrique. ‘Laten we in contact blijven.’ Hij staat op om Oliveira de hand te schudden. ‘De kolonel is helaas heel druk en zal ons geen gezelschap kunnen houden,’ legt hij de generaal uit.

‘Wat ontzettend spijtig,’ zegt Aguilera. ‘Het was in ieder geval een genoegen u hier te treffen, kolonel.’

‘Het genoegen was volledig aan mijn kant, generaal.’ Achteruitlopend, alsof Aguilera een vorst is die de rug niet mag worden toegekeerd, verlaat Oliveira de kamer. Glimlachend en knikkend.

‘Wíj hebben echter veel te bespreken,’ zegt Ubrique als Oliveira de deur achter zich heeft dichtgetrokken.

Aguilera nestelt zich lui achterover in zijn stoel. ‘Generaal Primo de Rivera heeft me geschreven.’

‘Miguel Primo de Rivera, bedoelt u?’

‘De kapitein-generaal van Barcelona.’

‘En?’

‘Hij liep zelf al met plannen voor een staatsgreep, maar hij heeft me zijn steun toegezegd mocht ik een pronunciamiento willen doen… nee, ik zeg het verkeerd… hij heeft erop áángedrongen dat ik een pronunciamiento doe.’

Is dit goed nieuws of slecht nieuws? Razendsnel gaat Ubrique in gedachten de scenario’s af. Primo de Rivera is voorstander van terugtrekking uit Afrika, maar hij wordt in de senaat gerekend tot de conservatieve fractie en hij komt uit een familie die nauwe banden heeft met het koningshuis: zijn oom is zelfs de titel van markies verleend. De staatsgreep die de kapitein-generaal van Barcelona voor ogen staat is waarschijnlijk een heel andere dan die hijzelf aan het plannen is. ‘Wat moeten we daarmee?’

‘Ik heb hem geantwoord dat hij het uit zijn hoofd moest zetten, dat in die plannen van hem zijn eigen secretaris hem nog niet zou volgen.’

‘U denkt dat hij niet populair genoeg is?’

‘Integendeel, in Barcelona is hij ontzettend populair. Té populair. En dat heeft een reden: hij is een marionet van de bankiers en de industriëlen.’

Ubrique buigt voorover en vouwt zijn handen in elkaar. ‘Waarom zegt u dat?’

‘Hij heeft de oorlog verklaard aan de syndicaten en hij pleit voordurend voor de herinvoering van de staat van beleg. Zo iemand kan geen revolutie in goede banen leiden.’ Leiden? Primo de Rivera had toch juist zijn stéun toegezegd? Zou Ubrique dat nu goed zien: voelt Aguilera zich bedreigd? Ziet hij in Primo de Rivera wellicht een rivaal? ‘Hoe zou u Primo de Rivera’s politieke voorkeur benoemen?’

‘Een aartsconservatief, zonder twijfel.’

‘Een monarchist?’

Aguilera weifelt. ‘Nee, niet per se.’ Hij schuift wat onrustig in zijn stoel. ‘Maar daar gaat het niet om.’

Daar gaat het wél om. Ubriques plan staat of valt bij het scheppen van een machtsvacuüm door de koning te verjagen; waarom ziet Aguilera dat niet? ‘Zullen we samen met Primo de Rivera gaan praten?’ stelt hij voor.

‘Luister: zijn deelname is niet nodig. Ik geniet brede steun binnen het officierskorps.’

‘Brede steun, maar geen concrete steun. Behalve Primo de Rivera dan.’

Aguilera wil van onderwerp veranderen. ‘Hebt u nog wat gevonden in de archieven?’

Ubriques vingers glijden over de lades van zijn bureau en stoppen bij de lade waarin hij de gecertificeerde kopieën van het Picasso-dossier bewaart. ‘In de archieven…?’ Hij opent de lade. En schuift hem weer dicht. ‘Nee, helaas. Vooralsnog niets.’ De brieven van de koning zijn een troef die hij zelf in handen zal houden. ‘Wellicht moet ik een tweede maal zoeken.’

De generaal schudt zijn hoofd. ‘Dat had ik u al gezegd. We hebben ons werk echt wel goed gedaan.’ Er zit een bijna vaderlijke toon in zijn stem. ‘Don Ubrique, maakt u zich geen zorgen. Ik heb nog nooit gefaald.’

‘Ik maak mij nooit zorgen over u,’ zegt Ubrique, zonder moeite te doen overtuiging in de woorden te leggen — bij iemand die zo vol is van zichzelf als Aguilera hoeft dat niet. ‘Ik ben bekend met uw staat van dienst.’

Morgenochtend zal Ubrique beginnen onderzoek te doen naar de ideologische plooibaarheid van kapitein-generaal Primo de Rivera. Met iedereen valt te onderhandelen en het kan nooit kwaad alternatieven te verkennen.

 

 

Cecilia’s wond is geheeld. Voordat de dokter hem hechtte sneed hij eerst een stuk wang weg en maakte het gat dus nog groter. De huid is samengetrokken met een litteken dat haar linkermondhoek oprekt. Het maakt het onmogelijk haar oog goed te sluiten, waardoor het constant traant. Werken doet ze tegenwoordig alleen nog op straat, met een shawl over het hoofd geslagen, haar weerzinwekkende linkergelaatshelft grotendeels bedekkend om klanten niet af te schrikken. Zo’n shawl is niet alleen maar slecht; het geeft haar ook iets mysterieus, vindt ze zelf, en er zijn klanten die het juist heel interessant vinden. Maar soms trekken ze hem weg, schrikken ze van haar gezicht en willen ze niet meer, of betalen ze minder, of betalen ze helemaal niets. Regelmatig wordt er een boos en scheldt haar uit of stompt haar, al komt dat gelukkig steeds minder voor. Vooral tegen sluitingstijd van de café’s heeft ze vaak geluk bij dronken mannen, die ze afwerkt in een steeg of een portiek. Niet alleen moet ze oppassen voor agressieve klanten, andere prostituees zijn soms ook vijandig. Ze vinden dat Cecilia het voor hun verpest door te weinig geld te vragen. Ze begrijpen niet dat onderhandelen over de prijs voor haar geen mogelijkheid is.

Vanavond was een slechte avond. Slechts één jongen van een jaar of zestien die stonk naar vis. Hij zat haar de hele tijd uit te lachen en de munten waarmee hij betaalde gooide hij op de grond. — Wat maakt het dat mannen prostituees zo graag het geld doen oprapen? — Hij spuwde erop, en toen ze ervoor bukte spuwde hij ook op haar. Het was minder dan ze hadden afgesproken, de helft. Hopelijk kan ze nog een tweede klant vinden voor ze naar huis terugkeert, want het geld is hard nodig. Ze loopt een maand achter met de huur en de hospita heeft al meermalen gedreigd haar op straat te zetten. Een dezer dagen doet ze het echt.

Ze benadert mannen die voorbijkomen door ze zacht naar de tijd te vragen. Sommigen vertragen hun pas, kijken naar haar en lopen dan weer door. De meesten doen alsof ze haar niet horen. Het geeft niet, aan afwijzingen raak je uiteindelijk gewend en ze weet dat als ze maar volhoudt, ze bijna altijd wel een klant vindt. Is het niet de man met het grijze pak en de bolhoed, dan is het wel de arbeider met het losse overhemd, of de ober die in zijn werkkleren naar huis gaat.

Of de man in de lange zwarte jas met een hoge hoed op. Hij loopt met een stevige pas, recht voor zich uit kijkend. Alsof hij juist uitdrukkelijk een signaal wil afgeven dat mensen hem niet moeten lastigvallen. Ze probeert het toch, haalt hem bij. ‘Meneer, weet u soms hoe laat het is?’ Voorzichtig tikt ze tegen zijn arm.

Hij draait zich om, kijkt naar haar, trekt een wenkbrauw op. ‘Meisje, jou ken ik toch?’

Ze zou moeten vluchten, maar ze verstijft.

‘Ja, nu weet ik het weer.’ Hij pakt haar stevig bij de pols. ‘Jij werkte vroeger nabij Cuatro Caminos.’

Waarom kan ze nou niet wegrennen?

‘O, dat was een bijzondere avond,’ zegt hij.

‘Laat me gaan,’ smeekt ze.

‘Je laten gaan? Maar schatje, ik ben juist zo blij dat ik je weer heb teruggevonden.’

‘Alstublieft…’

Hij buigt naar haar toe, drukt zijn wang een moment tegen de hare en fluistert: ‘Ik weet dat ik je pijn heb gedaan. Dat spijt me heel erg.’ Hij legt twee vingers onder haar kaak en zegt: ‘Laat me het goedmaken.’

 

 

Vrijmetselaarsloge Erasmus telt een aantal prominente leden, waaronder twee voormalige ministers, een republikeinse partijleider, de voorzitter van de afdeling transport van de UGT, vier gedeputeerden, een senator, een brigadegeneraal en een divisiegeneraal. Twee leden zijn eigenaars van kranten. In principe zijn alle broeders republikeinen, zelfs de drie gedeputeerden van Alba’s liberale partij. Een aantal is deelgenoot van Ubriques plannen, of medeplichtig zelfs. Zo heeft de divisiegeneraal hem in contact gebracht met generaal Aguilera, en is met de kranteneigenaars afgesproken dat zij de brieven van de koning aan Silvestre zullen publiceren de avond dat Ubrique ze voorleest in het parlement — in tienvoudige oplages.

Ook de voorzitter van de transportbond is een waardevolle medestander. Weinig vakbonden hebben zo veel macht als de transportbond. Bouwvakkers, overheidsfunctionarissen, arbeiders in de metaalindustrie, de textielindustrie, de conservenindustrie: ze kunnen allemaal hun werk neerleggen, het leven gaat gewoon door. Daarentegen: zonder trams, bussen, vrachtwagens en treinen ligt het land plat, verhongeren de steden; dat heeft de staking van de anarchistische transportbond in Barcelona wel bewezen. Ubrique meende te kunnen rekenen op deze broeder, maar de vakbondsman heeft bedenkingen gekregen. Enigszins opgelaten spreekt hij Ubrique aan na de bijeenkomst van hun loge. ‘Natuurlijk zou ik me willen aansluiten, Ignacio,’ zegt hij, ‘en de rest van mijn vakbond ook, maar we zijn geen anarchisten: het partijbureau beslist over grote stakingen.’

‘Het partijbureau?’

‘Ja, dáár moet je steun zoeken.’

Ubrique baalt. Dit gaat weer veel kostbare tijd kosten. ‘Wie kan ik het best benaderen?’

‘Tsja, dat is lastig…’ De vakbondsman weegt af. ‘Weet je, probeer als eerste Serafín Maragall, de secretaris van het partijbureau. Hij is nieuw in Madrid en houdt zich het liefst in de luwte. Hem benaderen is betrekkelijk risicoloos.’

 

 

‘Je bent als een engeltje,’ fluistert hij. Hij voelt over het litteken, het bewijs dat ze hem toebehoort. Hij heeft haar meegenomen naar een pensionkamer en haar opgedragen zich helemaal uit te kleden. Ook de sluier moest af. Zelf heeft hij zijn overhemd aangehouden en zijn sokken. Ze wilde op de buik gaan liggen, maar dat stond hij niet toe. Hij wil haar kunnen aankijken, de angst in haar ogen zien. De angst maakt haar onschuldig en mooi.

Hij stoot bij haar naar binnen. Ze vindt het niet prettig, maar hij doet haar er ook geen pijn mee. Teleurstellend. Dit is niet zoals het moet gaan. Het telt pas als het tegen haar zin is, als ze lijdt, als ze zich volledig aan hem overgeeft.

‘Van wie ben jij?’

‘Van u, meneer. Van u.’

‘Juist.’ Als de pijn haar nu nog zou zijn aan te zien… Hij pakt de vingers van haar rechterhand en trekt ze naar achteren. Dit helpt. Als hij de grens van rekbaarheid van haar pezen bereikt schreeuwt ze het uit. Veel beter; naar dit gekrijs zou hij de hele nacht kunnen luisteren, ware het niet dat het lawaai in een gehorige flat als deze problemen kan geven. Ze moet nu weer stil zijn. Hij legt daarom zijn handen om haar hals en drukt met zijn duimen haar luchtpijp dicht, snoert haar de adem, smoort haar geschreeuw. Smekend wappert ze met de handen. Hij staart naar haar zachte, kleine borsten, naar haar dikke, steile haar, naar haar melkwitte, ranke nek. Het zou zo makkelijk zijn deze nek te breken, een snelle beweging van zijn machtige handen zou genoeg zijn. Dat zou het échte bewijs vormen dat ze van hem is. Zijn gezicht zou het beeld zijn dat ze mee het graf in neemt.

‘Je bent van mij,’ zegt hij. ‘En alles wat jij hebt is van mij, nietwaar?’

Ze sluit de ogen. Bijt op haar lip.

Haar zwijgen is een belediging. ‘Nietwaar?’ herhaalt hij dreigend. Zijn vingers verstevigen hun grip om haar keel. ‘Alles wat jij hebt is van mij.’

‘Ja… maar ik heb helemaal niets.’

Ze begrijpt er niets van. Stupide hoer. Alsof het zou gaan om haar bezittingen. Er is nog iets anders: de gedachte van net laat hem niet meer los. Hij stoot opnieuw. Het is een prachtige gedachte. Hij ontspant zijn handen, geeft haar weer meer ruimte om te ademen. ‘Ik ga je nog even geen pijn doen,’ zegt hij. ‘Ik ga je niet slaan en ik ga je ook niet wurgen.’

‘Dank u,’ stamelt ze.

‘Wat ik wel ga doen, als ik straks klaar ben, is je vastbinden aan het bed.’

‘Alles wat u wilt…’

‘En dan ga ik een van je ogen eruit snijden, zodat ik het laatste ben wat dat oog ooit ziet.’

Dat is de blik waar hij op wachtte.

 

 

Vrijdag 22 juni 1923

 

Generaal Cavalcanti huurt een woning op de eerste verdieping van een flat nabij het Retiropark, boven een juwelier en een veilinghuis voor kunst. Hier heeft hij vanmiddag met spoed een vergadering belegd. Een rekruut bezorgde kolonel Francisco Torres een paar uur geleden pas de uitnodiging thuis. Hij wordt binnengelaten door het kamermeisje van Cavalcanti. Ze voert hem mee naar de salon van het huis, waar de generaal hem zelf welkom heet. Torres schudt ook de andere drie generaals uit het quadrumviraat de hand, alledrie persoonlijke vrienden, familie bijna: Cavalcanti en Federico Berenguer hebben allebei gediend onder zijn oom, Dabán heeft de militaire academie doorlopen samen met Torres’ neef en met Saro spreekt hij regelmatig af in het militair casino. Saro stelt hem voor aan twee kolonels die in zijn brigade dienen; beide heren kent Torres van gezicht.

Cavalcanti stuurt het kamermeisje weg en richt zich tot zijn gasten. ‘Het verheugt mij dat u allen in staat was te komen, ondanks het late bericht.’

‘Wat wilde je ons vertellen?’ vraagt Berenguer. ‘Wat was er zo urgent dat het niet kon wachten tot volgende week? Mijn zoon is vandaag jarig, hij is dertien geworden. Ik had beloofd hem mee te nemen op een jachtpartij.’

‘Er is haast geboden omdat Primo de Rivera vanmiddag terugkeert naar Barcelona,’ antwoordt Cavalcanti. ‘Nog voordat hij vertrekt zou ik hem duidelijkheid willen verschaffen over onze intenties hier in Madrid.’

‘Je hebt hem gesproken?’

‘Ja, en we hebben het gehad over de mogelijkheden voor een militaire coup. Hij zit volledig met ons op één lijn. Het leger moet eindelijk eens afrekenen met het gekonkel en gepruts van dit kabinet. We moeten een eind maken aan het beschamende optreden in Afrika, aan de terreur van de anarchisten en aan het Catalaanse separatisme.’

‘Het gerucht ging dat hij samen met Aguilera de macht wilde grijpen.’

‘Dat klopt. Kennelijk durft Aguilera het niet aan, maar Primo de Rivera wil toch doorzetten. Hij is ontzettend vastbesloten.’

‘Hij wil een staatsgreep plegen in Barcelona?’ smaalt Dabán.

‘Nee, natuurlijk niet,’ antwoordt Cavalcanti. ‘Het pronunciamiento zou door ons worden gedaan hier in Madrid. Hij zou het slechts steunen met zijn garnizoen.’

‘Dus omdat Aguilera niet wil, sluit hij zich maar bij ons aan?’ zegt Berenguer. ‘Dat gaat wel héél gemakkelijk.’

Ook Torres is achterdochtig: ‘Primo de Rivera is voorstander van een volledige terugtrekking uit het protectoraat…’

‘…en ik ben er voorstander van dat mijn vrouw leert koken en mijn schoonmoeder emigreert naar Amerika,’ zegt Cavalcanti, ‘maar ook dat gaat niet gebeuren.’

Berenguer protesteert. ‘Dat hij alleen al overwóóg Aguilera te steunen maakt onze samenwerking met hem onmogelijk. Dat smerige varken probeert al een jaar mijn broer veroordeeld te krijgen.’

Cavalcanti tracht Berenguer te kalmeren. ‘Federico, we moeten praktisch blijven.’

Deze heeft daar geen enkele boodschap aan. ‘Mijn broer had bijna El Raisuni verslagen in Ceuta toen hij plotseling naar Melilla moest om de puinhoop op te ruimen die Silvestre had veroorzaakt. En nu wil Aguilera hem daarvoor vervolgen! En jij staat ook op de beklaagdenlijst, José, of was je dat soms vergeten?’

‘Ik ben het niet vergeten,’ zegt Cavalcanti. ‘Hoe zou ik dat kúnnen vergeten? Maar Primo de Rivera is kapitein-generaal van Barcelona. Zo’n bondgenoot moeten we koesteren, ongeacht tot wie hij zich in het verleden heeft gewend. Bovendien stemmen zíjn en ónze plannen voor Spanje volledig overeen.’

Saro relativeert het belang van de kapitein-generaal. ‘In aansluiting op het pronunciamiento zal er een militair directorium worden samengesteld. Daarin maken we Primo de Rivera dan minister van Publieke Werken of van Justitie of zoiets. Of we voegen voor hem de posten van civiel gouverneur en kapitein-generaal in Barcelona samen.’

Dit laatste idee lijkt Berenguer wel aan te staan. ‘Zodat hij helemaal niet naar Madrid komt, bedoel je?’

‘Inderdaad.’

‘Laat iedereen die voorstander is Primo de Rivera bij het pronunciamiento te betrekken zijn hand opsteken,’ zegt Cavalcanti.

Alle handen gaan omhoog, zelfs die van Federico Berenguer. De unanimiteit is voor Cavalcanti aanzet concreet te worden: ‘We dienen zo snel mogelijk toe te slaan. Liefst deze maand nog, maar uiterlijk in de eerste week van juli. Ik schat dat we acht dagen nodig hebben om voorbereidingen te treffen.’

‘Zal ik aantekeningen maken?’ biedt Torres aan.

‘Ik schrijf het zelf wel op,’ antwoordt Cavalcanti. Hij gaat zitten achter zijn bureau, en pakt papier en een vulpen. ‘Wat betreft de dag, is het beter de actie niet op een feestdag te laten plaatsvinden.’ De generaal heeft er duidelijk vaker over nagedacht. Het is alsof hij opleest in plaats van schrijft: ‘Het beoogde directorium zal een lijst aanleggen met de intelligentste en meest geschikte commandanten en officiers voor de invulling van de belangrijkste commissies na de opstand, maar zal hen tot op het moment zelf hierover niet inlichten. Deze lijst zal vier tot vijf dozijn namen bevatten.

‘Het verdient de voorkeur van tevoren te bepalen op welke bevelhebbers in Madrid we kunnen rekenen,’ zegt Torres.

‘De militair gouverneur is voor de zaak te winnen,’ schat Cavalcanti in. ‘De kapitein-generaal waarschijnlijk niet.’

‘We kunnen niet vertrouwen op Muñoz Cobos,’ bevestigt Dabán. ‘Schrijf maar op: Wacht instellen ten huize van de kapitein-generaal, welke respectvol zal worden gevisiteerd.’

‘We moeten de ministeries van Oorlog en Binnenlandse Zaken bezetten,’ zegt Saro. ‘En de telefooncentrales.’

‘Buitenlandse Zaken ook,’ voegt Dabán toe. ‘En het congres en de senaat.’

Torres knikt. ‘Alle centra dichtgooien: de volkshuizen, de casino’s, het Atheneum, alles.’

Cavalcanti is te druk met schrijven om op te kijken. ‘Ik schrijf op dat de leden van de regering zullen worden aangehouden,’ zegt hij.

‘En dan?’ vraagt Dabán.

‘Opsluiten in een van de ministeries.’

‘Heren…’ zegt Saro aarzelend. De generaal laat zijn blik door de kamer zwerven, zijn collega-officiers één voor één goed aankijkend. Plotseling is het tot hem doorgedrongen. Niet langer is hetgeen waarover ze ruim een jaar vrijblijvend hebben gefilosofeerd een abstractie, een gedachtenexperiment. Het is een ingeslagen weg. ‘Dus we gaan dit echt doen…’

 

 

Eindelijk heeft hij iets om naar uit te zien. Een aangenaam, vrolijk gevoel krijgt hij steeds weer zodra hij in een autotaxi stapt om zich naar het noorden van de stad te laten rijden, naar de buurt van Cuatro Caminos.

Sinds enkele weken huurt hij er een goedkope flat waar hij een meisje houdt: een jong, naïef en angstig kind. Ze is zijn gevangene, zonder dat er ketens of tralies nodig zijn om haar vast te houden. Het gaat alleen om wat ze níet heeft: een uitweg. Daarom kan hij haar aandoen wat hij maar wil. Met zijn nagel heeft hij in haar oog gekrast en haar als het ware gebrandmerkt tot zijn bezit. Geen andere man zal haar nog durven aanraken. Hij heeft haar volkomen afhankelijk van hem gemaakt. Een huisdier.

Of is speelgoed wellicht een beter woord?

 

 

Dinsdag 26 juni 1923

 

‘Jíj wilt een pronunciamiento doen?’ De artilleriegeneraal legt een ijzige minachting in zijn stem. ‘Wat een ongelooflijke onzin.’

Cavalcanti blijft vriendelijk. ‘Het zou een breed gedragen actie worden van het leger als geheel.’

‘Maar jíj zou vooraan staan en een directorium vormen.’

‘Het ligt voor de hand dat ik zou bijdragen aan de tussentijdse oplossing.’

‘Wat een onbesuisde, roekeloze, hersenloze…’ De generaal maakt zijn zin niet af.

Torres tracht het gesprek te redden: ‘Vanaf het begin heeft vastgestaan dat de artillerie een belangrijke rol toebedeeld zou krijgen.’

Tevergeefs, de artilleriegeneraal schudt zijn hoofd en verlaat Cavalcanti’s kantoor. Torres volgt hem naar de uitgang van het hoofdkwartier, waar de generaal stil blijft staan en zegt: ‘Ik eet mijn hoed op voordat ik Cavalcanti aan de macht breng. Wie denkt hij wel niet dat hij is? Typisch een cavalerist: doortrapt, zelfingenomen en respectloos.’

De kolonel ziet dat alle moeite vergeefs is. ‘Dank u voor uw tijd, generaal.’

Terug in het kantoor treft Torres Cavalcanti verslagen achter zijn bureau. Zijn charisma, het elegante, imposante aan zijn verschijning is de afgelopen twee dagen volledig weggeëbd. Ze hebben bij de Madrileense officiers de bereidheid een staatgreep te steunen gepolst, maar die bereidheid blijkt minimaal. Afgezien van de cavaleriekolonels en een handvol infanteristen wil niemand zich eraan branden. Velen zijn zelfs apert tegenstander.

‘Dat ging minder goed dan ik had gehoopt,’ zegt Cavalcanti.

‘Betekent dit dat we de coup afblazen?’ vraagt Torres.

De generaal reageert met een zweem van verontwaardiging: ‘Wij doen een pronunciamiento, Francisco. Dat staat vast. Er zal meer voorwerk nodig zijn dan ik had gehoopt, maar wij zúllen de orde in dit land herstellen. Dat zijn we aan onze stand verplicht.’

 

 

De man die opendoet kijkt de twee heren niet recht aan wanneer hij hen welkom heet en uitnodigt door te lopen. Kolonel Torres volgt Lucas Molina naar binnen, een trap op naar een salon die uitziet over een patio met een waterput. Het is niet uitgesloten dat Molina hem heeft meegenomen naar een gewone bar, maar waarschijnlijk is het gewoon weer een bordeel. Het maakt geen verschil; wat Torres betreft blijft het bij een kort bezoek.

‘Het leek me een goede plek om ongestoord te kunnen praten.’

‘Hoe ontdek jij al dit soort tenten?’

‘Het bijzondere van deze bar,’ vertelt Molina, ‘is dat ze geen kaart hebben. Jij bedenkt wat je wilt hebben en zij zorgen ervoor, al duurt het soms wat lang.’

Even twijfelt Torres. Is dit dan toch geen bordeel?

Molina ploft op een bankstel in een hoek van de ruimte. ‘…of het nu gaat om eten, drinken of vrouwelijk gezelschap.’ Hij knipoogt. ‘Weet je al wat je wilt hebben?’

‘Een Rioja.’ Torres gaat tegenover hem zitten op een leunstoel. ‘Wat is de positie van jouw cliënten tegenover een militaire staatsgreep?’

‘Zuiver theoretisch?’

‘Zuiver theoretisch.’

‘Zuiver theoretisch laten zij zich in hun standpunt vooral leiden door de maatregelen die genomen zouden worden tegen de stakingen en de straatterreur.’

‘En de signatuur van de nieuwe regering, neem ik aan.’

‘Vanzelfsprekend. Niemand zit te wachten op allerlei rare linkse wetten.’

‘Elke omwenteling heeft ook financiële aspecten,’ zegt Torres. ‘Er is geld nodig om belangrijke doch weifelende officiers over de streep te trekken.’

Molina glimlacht. ‘Het belangrijkste is dat er een goed doordacht plan komt, dat vooral ook veilig is. Het is voor mijn cliënten niet acceptabel te worden geassocieerd met een staatsgreep vóórdat de eventuele machtsovername een feit is. Bestaat zo’n plan al?’

‘In grote lijnen. Het zou niet voor het eerst zijn dat er in Spanje een pronunciamiento wordt gedaan. We bouwen voort op de ervaringen in het verleden.’

Molina kijkt bedenkelijk. ‘De tijden zijn veranderd, Francisco. Tegenwoordig hebben we vakbonden, verkiezingen, een min of meer functionerend parlement, kranten, en wat al niet meer… Je moet hier pas aan beginnen als je zeker weet dat er niets mis kan gaan. Ik zou het uitermate spijtig vinden als het mislukt en jij voor het vuurpeloton wordt gebracht.’ Hij lacht en klapt zijn handen in elkaar. ‘Met wie zou ik dan nog Rioja moeten gaan drinken? Weet je, waarom ga je niet praten met vader Andres, die heeft hier een hoop verstand van.’

‘Advies van een priester?’

‘Is dat zo vreemd?’ Hij tast in zijn jaszakken naar zijn sigaretten, maar kan ze niet vinden. ‘Ik neem aan dat de steun van de kerk welkom is?’

‘Natuurlijk, maar…’

‘Vraag vader Andres om advies,’ benadrukt Molina. ‘Je zal er niet slechter van worden. Heb je misschien een sigaret voor me?’

‘Is de goede vader nog steeds betrokken bij jouw Katholieke Propagandisten?’

Molina hoort de vraag al niet meer. Twee meisje komen op hun tafel afgelopen en de advocaat gaat er goed voor zitten. Hij slaat de kolonel op zijn bovenbeen. ‘Francisco, als je het niet erg vindt — mijn voorkeur gaat uit naar de stevige.’

 

 

Woensdag 27 juni 1923

 

‘U verkeert met die ene zetel van u natuurlijk niet bepaald in een positie om eisen te stellen,’ zegt Serafín Maragall, secretaris van het partijbureau van de UGT. Zijn stem klinkt neutraal, verstoken van ironie of leedvermaak. De Catalaan heeft zijn zelfvertrouwen hervonden. Hij is tegenwoordig secretaris van de UGT en parlementslid voor de socialistische partij. Op dit moment staat hij zelfs op voet van gelijkheid te onderhandelen met don Ignacio Ubrique, een van de prominentste republikeinse leiders.

Ubrique glimlacht provocerend. ‘Wellicht is het me ontgaan, maar wat hebben jullie precies bereikt de afgelopen maanden met jullie — wat was het? — vier… vijf zetels?’

Het zijn er zeven, denkt Serafín, maar hij verbetert de republikein niet. In plaats daarvan herhaalt hij nog eens wat hij zo vaak zegt: ‘De stem van de arbeider wordt nu duidelijk gehoord. De veranderingen gaan langzaam, maar ze zijn niet te stuiten.’

‘Denk je dat jullie leden evenveel geduld zullen hebben? In dit tempo kunnen jullie wellicht iets betekenen voor de kinderen van hun kleinkinderen.’

Serafín trekt een wenkbrauw op. ‘Laten we het liever hebben over uw plan. Hoe ziet het er precies uit?’

‘Dat hangt af van de medewerking die we krijgen van de vakbonden. In ieder geval slaan we toe over twee weken.’

‘Hoezo over twee weken?’

‘Volgende week wordt in het congres de val van Annual behandeld.’

‘Ja, dat wordt de derde keer.’

‘Maar ditmaal zal het anders zijn.’

‘Hoezo?’ Serafín houdt zich bijna uitsluitend bezig met de organisatie van de vakbond, zelden met politieke vraagstukken. Zijn zetel in het congres blijft doorgaans leeg en de kwestie-Annual is vooral een tijdverdrijf voor zijn collega Indalecio Prieto.

‘Omdat het niet zal gaan over militaire fouten maar over de politieke verantwoordelijkheden. We zullen het debat aangrijpen om de koning en de toenmalige ministers in staat van beschuldiging te stellen. Ze hebben negenduizend Spanjaarden de dood ingejaagd en het wordt tijd dat ze daar rekenschap voor afleggen.’

‘Nou en? Dat roepen wij al twee jaar.’

‘Inderdaad: jullie róepen dat. Maar daar laten jullie het dan ook bij. Wat wij willen is de druk dermate opvoeren, met betogingen, stakingen en andere oproertechnieken, dat Alfonso geen keuze rest dan troonsafstand te doen. Daarmee valt automatisch het kabinet. In overleg met het leger zal een tijdelijke regering worden gevormd.’ Gedetailleerder dan dat wil Ubrique voorlopig niet ingaan op zijn plannen. Eerst moeten de socialisten hun medewerking maar openlijk aan hem uitspreken.

Serafín gaat het echter even te snel. ‘U wilt stakingen en betogingen organiseren naar aanleiding van het debat over Annual.’

‘Inderdaad. Ik beschik over schokkende informatie die, mits goed aangewend, zal leiden tot een ongekend volksverzet tegen onze vorst.’

‘…die uiteindelijk zal leiden tot zijn verbanning, meent u. En daarna wilt u samenwerken met militairen? Is dat wel zo’n goed idee?’

‘Ik zie geen andere mogelijkheid. De voorlopige regering zal een vooraanstaand generaal aan het hoofd moeten hebben. Iemand die uitstraalt dat hij orde kan brengen.’

‘Een voorlopige regering?’ Serafín tracht het allemaal nog te bevatten. Deze bespreking loopt volledig anders dan hij had verwacht. Toen hij de uitnodiging ontving meende hij dat de republikein slechts een gezamenlijke strategie wilde afspreken voor de debatten over Annual volgende week. Maar grootscheepse stakingen hier in Madrid? En de koning tot aftreden dwingen? Is dit serieus? Wil Ubrique dat echt? ‘Wat u voorstelt klinkt als een revolutie.’

‘Dat is precies wat ik voorstel.’

‘En een militair, een generaal dus, moet tijdelijk de macht overnemen, zegt u. U heeft ongetwijfeld al iemand in gedachten. Wie?’

‘Over dergelijke details laat ik me pas uit wanneer uw vakbond zich aan de actie committeert. Het is ook nauwelijks relevant. De inbreng van het leger is slechts tijdelijk, zodra er een nieuw parlement is gekozen zijn we van de militairen af.’

‘U denkt daar wel erg makkelijk over. Voor hetzelfde geld komen we nooit meer van zo iemand af.’ Niettegenstaande de twijfels die Serafín uit, begint hij wel degelijk enthousiast te worden. Ubriques voorstel kent natuurlijk vele risico’s, voor de socialistische vakbond, maar ook voor hem persoonlijk: door het voorstel te verdedigen bij zijn kameraden zou hij zijn politieke toekomst in handen van een republikein leggen. Maar het is ook een unieke kans deel te worden van iets veel groters, iets wat boven hemzelf uitstijgt, iets waarover hij ooit droomde.

Het is, in zekere zin, een jongensdroom.

 

 

Zodra de socialist Maragall is vertrokken loopt Ignacio Ubrique naar het drankenkabinet om zich een groot glas port in te schenken. Hij heeft het verdiend. Het gesprek met Maragall ging goed. Hoezeer de vakbondsman zijn interesse ook trachtte te relativeren: als er een staatsgreep komt wil hij er deel van zijn, dat is duidelijk. Maragall zal overleggen, onderhandelen. Concrete toezeggingen van de socialisten had Ubrique toch niet verwacht, zeker niet zolang hun partijbureau zo ernstig in facties is verdeeld: aan de ene kant Prieto, de dikke levensgenieter, die niet zoveel zal willen; aan de andere kant de radicalere socialisten zoals Maragall en Largo Caballero, bolsjewieken bijna, die het liefst morgen zelf de revolutie zouden ontketenen.

Ubrique ziet dat dít het moment is. Het land is er klaar voor, het hunkert naar verandering, naar verbetering. De regering heeft zichzelf een meerderheid bij elkaar gechanteerd en vertegenwoordigt enkel zichzelf. Zij zal daarom nooit ingrijpende maatregelen durven nemen, ook niet wat betreft Annual. Beslissingen worden eindeloos vooruitgeschoven in de hoop dat de achterliggende problemen intussen verdwijnen. Het gerucht gaat dat de regering opnieuw een parlementaire commissie wil instellen om de verantwoordelijkheden te beoordelen.

Dat het volk dit maar blijft pikken, komt slechts doordat het ontbreekt aan een aanleiding om de straat op te gaan. Er is een incident nodig dat de balans doet uitslaan naar actie en dit incident kan Ubrique nu uit zijn mouw schudden. Bij de behandeling van de politieke verantwoordelijkheden voor Annual zal hij de brieven uit het militair archief voorlezen: instructies van koning Alfonso aan generaal Silvestre voor de verovering van het Rif. De koning heeft zich niet alleen geïnteresseerd voor de campagne, maar heeft letterlijk orders en gevechtsinstructies gestuurd naar generaal Silvestre, waarbij zijn vocabulaire zich grotendeels beperkte tot een enkel woord: Voorwaarts. De verantwoordelijkheid voor het debacle ligt dus niet bij Silvestre, niet bij diens toenmalig superieur Berenguer, maar bij de opperbevelhebber: Alfonso zelf. Zijn expansiedrift heeft negenduizend levens gekost en de brieven bewijzen zijn schuld.

Het was Francesc Cartoux die het bestaan vermoedde van deze correspondentie, duizendmaal belangrijker dan het dagboek dat hem de dood heeft ingejaagd. Als Ubrique gelovig was geweest, zou hij nu een kaarsje gaan branden voor zijn vermoorde vriend, een eenvoudig lichtje als contact met de overledenen. Het eeuwig voortleven van de ziel, Ubrique geeft toe dat het een aantrekkelijk concept is. Helaas: voor atheïsten als Ignacio Ubrique en Francesc Cartoux bestaat er geen hiernamaals.

Onsterfelijkheid dienen zij tijdens het leven te bewerkstelligen.

 

 

Vader Andres voorzag al lang geleden dat hij zich moest voorbereiden op tijden als deze, op duistere tijden, goddeloze tijden. Zijn gelijk is bewezen in Rusland door de atheïst Lenin en de jood Trotski, die sinds ze de macht grepen onafgebroken hebben gewerkt aan de totale vernietiging van de Russische kerk. De Poolse nuntius heeft nog pogingen gedaan in contact te treden met de bolsjewistische regering om tot een vergelijk te komen en de levens van de Russische dienaren Gods te redden. Tevergeefs natuurlijk. De moord op de aartsbisschop van Zaragoza heeft het nogmaals bevestigd: praten met bolsjewieken, socialisten, sociaaldemocraten, jacobijnen, communisten, anarchisten, anarchosyndicalisten, radicalen — een andere naam, dezelfde ketterse dwaling en hetzelfde gevaar — is zinloos.

Vader Andres weet dat de revolutionaire dreiging voor de kerk onmogelijk kan worden onderschat, en als de Spaanse conservatieven de Russische niet achterna willen gaan, zouden ze er goed aan doen lering te trekken uit hun fouten. Het Russische drama kan zich overal voltrekken. Elk beschaafd land — en zeker een land als Spanje — zou zich ertegen moeten wapenen. Een machtsovername door de vier samenzwerende Madrileense generaals zou een middel kunnen zijn. Dat hun loopjongen, kolonel Torres, de priester om advies komt vragen is alvast een belangrijke eerste stap. ‘Wat houdt jullie staatsgreep precies in?’ vraagt hij de kolonel.

‘Een pronunciamiento.’

‘Een pronunciamiento. Goed… Dus generaal Cavalcanti doet een pronunciamiento en het garnizoen van Madrid…

‘…en Barcelona…’

‘…de garnizoenen van Madrid en Barcelona bezetten de openbare gebouwen.’

‘In grote lijnen is dat het plan. Andere garnizoenen zullen zich vervolgens bij onze actie aansluiten.’

‘En als de regering het niet accepteert en weigert af te treden?’

‘De regering wordt opgepakt en vastgezet in een van de ministeries.’

‘Er zijn voorbereidingen getroffen om dit te effectueren, neem ik aan?’

‘Het zal worden geregeld.’

‘Vooruit, laten we aannemen dat jullie de regering weten te arresteren. Op dat moment hebben jullie je buiten de wet geplaatst. Hoe ga je dat vervolgens oplossen?’

‘Wat bedoelt u met “oplossen”? Als we handelen zoals ik zojuist heb beschreven hebben we de macht in handen.’

Vader Andres glimlacht. ‘Hoe kom je daarbij?’

‘We bezetten de ministeries, we gijzelen de raad van ministers. Daarmee is het aan ons om een nieuwe regering aan te wijzen.’

En alle ambtenaren gaan meteen doen wat jullie zeggen… De priester schudt zijn hoofd. ‘Weet je wie Kapp en Lüttwitz zijn?’

Torres heeft van de mannen gehoord. ‘Iets in Duitsland. Een poging tot staatsgreep.’

‘Meer dan dat: een geslaagde staatsgreep. Ze belegerden Berlijn en verdreven de regering.’ Hij pauzeert en vraagt dan: ‘Heb je enig idee waar deze twee heren nu verblijven?’

‘Nee, ik vrees van niet.’

‘Ik ook niet, maar in ieder geval niet in Duitsland. Ze hebben ongeveer een week Berlijn in handen gehad, maar moesten noodgedwongen de aftocht blazen. De president had de arbeiders opgeroepen tot een algemene staking en daar gaven ze massaal gehoor aan.’

‘En dat was het einde van de staatsgreep? Wat een slappelingen.’

‘Wat gaan júllie doen als de vakbonden een staking afkondigen?’ vraagt de priester. ‘Als er geen bussen en treinen meer rijden, geen voedsel in Madrid wordt bezorgd, de telefoons niet werken, de elektriciteit uitvalt?’

‘Het Spaanse leger is wel in staat een paar arbeidersopstanden neer te slaan.’

‘En dan? Je krijgt geen brood in de winkels door arbeiders dood te schieten.’

‘Er zullen nauwelijks of geen stakingen zijn,’ verbetert Torres zich. ‘Spanje verkeert in een toestand van absolute chaos. Men zal blij zijn dat er eindelijk iemand opstaat om orde te scheppen. Ook de vakbonden.’

‘Chaos? Barcelona is hooguit wat gevaarlijk. In Madrid valt goed te leven.’

‘Het is een chaos in de politiek.’

De priester haalt zijn schouders op. ‘Is dat ooit anders geweest?’

‘Kijk vader: het is Mussolini ook gelukt en hij had niet eens het leger achter zich.’

Misschien omdat die Italiaan in zijn eentje meer hersens bezit dan jullie volledige aristocratische clubje amateurs bij elkaar, zou de priester het liefst antwoorden. Maar hij behoudt zijn kalmte. ‘Francisco, de fascisten hebben eerst jarenlang een burgeroorlog uitgevochten met de vakbonden. Pas nadat ze de tegenstander hadden verpletterd, volledig hadden kapotgemaakt, zijn ze op Rome gemarcheerd.’

‘Wij zijn niet van plan een burgeroorlog te beginnen.’

‘Nee, dat begrijp ik. Dat zeg ik net.’ De priester zucht. ‘Volgens mij hebben jullie niet bepaald alle valkuilen doordacht.’

Torres voelt zich diep beledigd, geschoffeerd door vader Andres, maar tegelijk ziet hij in hoe essentiële zwaktes in hun plannen zijn blootgelegd met een paar eenvoudige vragen. Boven alles is hij geboeid geraakt door de inzichten van de priester. Vader Andres heeft gelijk: het quadrumviraat moet zich beter voorbereiden. ‘Hoe stelt u voor dat we het aanpakken?’ vraagt hij.

Vader Andres plukt aan zijn boordje. ‘Als ik jullie help… wat wordt de kerk daar dan beter van?’

Torres glimlacht. Dat de priester moeite neemt te onderhandelen, betekent dat hij een pronunciamiento toch wel goede kansen toedicht. De steun van de katholieken zou bovendien van harte welkom zijn. ‘Wat verwacht de kerk van ons?’

 

 

Vrijdag 29 juni 1923

 

Het belooft een verschrikkelijk hete zomer te worden. Het kantoor van Ignacio Ubrique is niets minder dan een oven; als de republikein er binnenloopt begint hij instantaan te zweten. Hij doet zijn stropdas af, zijn jasje uit, maakt de bovenste knopen van zijn hemd los en slaat de ramen open. Het helpt nauwelijks, er staat geen zuchtje wind. Met de eerste de beste documenten binnen handbereik tracht hij zich koelte toe te wuiven. Maar zijn ogen worden zwaar, de documenten glippen uit zijn handen en hij dommelt weg…

…om weer wakker te schrikken van een klop op de deur: Serafín Maragall, de secretaris van het socialistische partijbureau.

‘Kom ik ongelegen?’ vraagt Serafín.

‘Ik had u zo snel nog niet terugverwacht.’ Hij wijst naar de lege stoel tegenover hem. ‘Hoe is mijn voorstel gevallen in het partijbestuur?’

Serafín gaat zitten en schudt het hoofd. ‘Ik heb voorzichtig de stemming gepolst, maar ik vrees dat de revolutionaire geest op dit moment ver te zoeken is in de UGT. Er staat ons allen nog goed voor ogen hoe dat zes jaar geleden is afgelopen.’

‘Spijtig. Uitermate spijtig.’

‘Inderdaad.’ Serafín knikt. Hij laat het slechte nieuws even bij Ubrique bezinken, om dan toe te voegen: ‘Ik stel voor dat we het anders aanpakken.’

‘Anders?’

‘Ja, iets anders. Indien wat u vertelde waar is…’

— Ubrique kucht in zijn vuist —

‘…niet dat ik daar aan twijfel natuurlijk… maar indien u inderdaad tijdens de bespreking van het Picasso-dossier op wat voor wijze dan ook de volkswoede weet uit te lokken… Kijk, ik kan niet de eerste stappen zetten, ik kan de revolutie niet ontketenen…’

‘Maar…?’

‘Maar ik ben wél in staat een algemene staking te organiseren en dat is weer iets wat ú niet kunt.’

‘U, in uw eentje? Zonder Prieto of Largo Caballero?’

‘Nogmaals: mits daar een geschikte aanleiding voor is. Zij zijn verantwoordelijk voor de ideologie, maar ik controleer de organisatie.’

Het aanbod van Maragall klinkt Ubrique bijna te goed om waar te zijn. Hij kijkt de socialist goed aan. Wat is dit voor man? Een opportunist, geen twijfel mogelijk, en waarschijnlijk een uitmuntend leugenaar. Wat zou hij precies hebben besproken met het partijbestuur? Zou hij daadwerkelijk eigenhandig een algemene staking kunnen afkondigen? Is Ubrique een fantastische bondgenoot in de schoot geworpen, of wordt hij hier pootje gelicht door een doortrapte machtspoliticus?

 

Serafín houdt een autotaxi aan om zich naar huis te laten rijden. Hij zou het kunnen lopen, maar hij is moe de laatste tijd, zo ontzettend moe. Als hij thuiskomt zal hij eerst een siësta houden, en dan een volle pot koffie leegdrinken zodat hij de hele nacht kan doorwerken. Want werk, dat is er in overvloed.

Serafín heeft zijn belang bij de UGT overdreven tegen Ubrique — hij heeft nog lang niet de controle over het partijapparaat. Hij werkt vooral hard aan een systeem met bodes waarmee snel instructies aan de onderafdelingen kunnen worden verspreid. De actiebereidheid in de UGT heeft hij niet gepolst. Dat acht hij zinloos; bovendien zal de vraag of ze mee moeten doen aan de republikeinse poging tot revolutie verdeeldheid zaaien, terwijl de vakbond nog maar net is bekomen van de afsplitsing door de communisten. Liever confronteert hij zijn collega’s met een voldongen feit, met een volksopstand waar ze niet aan voorbij kunnen gaan. Op dat moment zal hij naar voren stappen als de voor de hand liggende persoon om de onderhandelingen met de republikeinen te voeren. Ten slotte: mocht de revolutie slagen, dan zal hij het leiderschap van de partij opeisen. Al die jaren van geduld en hard werk in de schaduw zouden zich zomaar kunnen gaan uitbetalen.

Wat zal hij voor zichzelf bedingen in ruil voor de socialistische steun? Een gouverneurspost? Het ministerie van Publieke Werken? Binnenlandse Zaken?

 

 

Zaterdag 30 juni 1923

 

‘Revoluties worden niet gewonnen door de partijen met de wet of het recht aan hun kant,’ zegt Ubrique. ‘Niet door die met de nobelste motieven. Niet door die met de meeste aanhang.’ De republikein heeft zijn jasje uitgetrokken en zijn mouwen opgestroopt. In een vervallen theaterzaal spreekt hij een groep van vijftien mannen toe, aanvoerders van zijn stoottroepen, commandanten in zijn leger. Allen zijn ze tussen de vijfentwintig en de veertig jaar oud, stuk voor stuk staan ze pal voor het republikeinse ideaal. De partijvoorzitter en twee wijkvoorzitters kijken toe. De partijvoorzitter staat hier met tegenzin, het is een man die nog steeds gelooft in een parlementaire revolutie en eigenlijk tegenstander is van het hele plan. Ubrique weet helaas niet goed hoe hij van hem af kan komen.

De wijkvoorzitters zien gelukkig wél in dat het parlement nooit in staat zal zijn zichzelf aan te passen; ook begrijpen ze dat dít het moment is om te handelen voor het republikanisme, want de republikeinse aanhang veroudert. Jongeren zoeken tegenwoordig hun heil niet bij de politiek maar bij de vakbonden, die hun meer directe belangen behartigen.

‘Revoluties worden gewonnen door de partijen die het best georganiseerd en het meest vastberaden zijn,’ stelt Ubrique. ‘Wíj zijn het meest vastberaden.’

Een van de twee wijkvoorzitters stapt naar voren: ‘Jullie zullen allemaal een doelwit aangewezen krijgen, een strategische positie in de stad die moet worden veroverd. Houd dit doelwit geheim, ook voor elkaar.’

‘Elk van jullie zal zelf een groep moeten vormen,’ zegt Ubrique. ‘Tien man hooguit, het liefst familie en persoonlijke vrienden.’ Straks zal hij de mannen één voor één bij zich roepen om ze hun doelwit in te fluisteren: een telefooncentrale, een elektriciteitscentrale, een postkantoor, een treinstation…

De wijkvoorzitter neemt het weer over. ‘De komende weken moeten jullie het doelwit leren kennen. Jullie moeten uitzoeken hoe het gebouw wordt beveiligd, wie er werkt, hoe het te veroveren en te verdedigen is. Een maand van nu moeten jullie in staat zijn er geblinddoekt doorheen te rennen.’ Sommige mannen lachen om deze opmerking, de eerste opmerking vanavond die iets weg heeft van een grap. ‘Vanaf nu hebben jullie geen contact meer met elkaar, alleen nog met mij en met Alvaro.’ — hij wijst naar de andere wijkvoorzitter — ‘En wij zullen júllie opzoeken, niet andersom. Geheimhouding is essentieel voor het verrassingseffect en voor het slagen van deze revolutie.’

‘Wees voorbereid,’ drukt Ubrique hun op het hart. ‘Maar heb ook geduld. De revolutie kan volgende week al komen, of volgende maand, maar misschien ook pas over een halfjaar.’ Ik wou dat ik het zelf wist… Talloze vragen moeten eerst beantwoord worden. In welke mate zullen de socialisten hem bijstaan? Hoeveel aanhang zal Aguilera weten te verwerven binnen de officiersmacht? Zullen de anarchisten van Tuñon zich bij de staatsgreep aansluiten? Allemaal onduidelijkheden waarover allereerst zekerheid moet komen. Vooralsnog bestaat Ubriques enige zekerheid namelijk uit déze mannen, republikeinen, mannen die bereid zijn hun leven te riskeren voor hun idealen. Want hoewel het vanavond niet wordt uitgesproken: het is te verwachten dat sommigen van hen bij de acties zullen omkomen.

De partijvoorzitter zet een applaus in om aan te geven dat de bijeenkomst voorbij is. Hij en Ubrique zullen ditzelfde verhaal morgen en overmorgen herhalen in andere wijken van Madrid. Ook daar zullen ze doelwitten verdelen, totdat alle strategische punten van de stad zijn toegewezen.

 

Ubrique en de wijkvoorzitter die eerder de mannen heeft toegesproken, blijven als laatsten achter in het theater. De twee zijn bevriend sinds ze als studenten samen pamfletten verspreidden, betogingen organiseerden, op de vuist gingen met de ordetroepen. Er zijn jaren voorbijgegaan waarin ze elkaar niet hebben gezien, maar de aanstaande revolutie brengt hen weer bijeen.

‘Ik moet je iets vertellen wat je waarschijnlijk niet wilt horen,’ zegt de wijkvoorzitter — zacht, om het minder erg te maken. Hij schraapt zijn keel. ‘Er zijn leden die vraagtekens plaatsen bij jouw rol in de opstand.’

Ubrique schrikt van de woorden. ‘Wat? Mijn rol in de opstand?’

‘Niet iedereen in deze zaal vanavond heeft jou meegemaakt zoals ik dat heb. Sommigen denken dat je te rijk bent om echt iets te willen veranderen. Ze vrezen dat je Lerroux achterna zal gaan.’ Hij fronst zijn wenkbrauwen. ‘Weet je zeker dat dit is wat je wilt?’

‘Ik heb de opstand bijna eigenhandig opgezet.’ Al vijfentwintig jaar werkt Ignacio Ubrique aan een nieuw, vrij Spanje, een democratisch Spanje waar elke stem telt, vecht hij voor een einde aan de dictatuur van de monarchie en het caciquisme. Dat er republikeinen zijn die kunnen twijfelen aan zijn bedoelingen, zijn overtuiging, zijn inzet, is méér dan een kwetsende belediging aan zijn adres: het is een schandalige, grove ontkenning van alles waar hij zich in zijn leven voor heeft ingezet. ‘Dit is het enige wat ik ooit heb gewild,’ antwoordt hij slechts en daar moet de wijkvoorzitter het maar mee doen. Daar moet iederéén het maar mee doen. Hij weigert zich te verdedigen voor mensen die aanzienlijk minder op het spel hebben gezet dan hij. Ignacio Ubrique heeft geen rol in de opstand, hij is de opstand.

Het Bloed in Onze Aderen
CoverPage.html
section-0001.html
section-0002.html
section-0003.html
section-0004.html
section-0005.html
section-0006.html
section-0007.html
section-0008.html
section-0009.html
section-0010.html
section-0011.html
section-0012.html
section-0013.html
section-0014.html
section-0015.html
section-0016.html
section-0017.html
section-0018.html
section-0019.html
section-0020.html
section-0021.html
section-0022.html
section-0023.html
section-0024.html
section-0025.html
section-0026.html
section-0027.html
section-0028.html
section-0029.html
section-0030.html
section-0031.html
section-0032.html
section-0033.html
section-0034.html
section-0035.html
section-0036.html
section-0037.html
section-0038.html
section-0039.html
section-0040.html
section-0041.html
section-0042.html
section-0043.html
section-0044.html
section-0045.html
section-0046.html
section-0047.html
section-0048.html
section-0049.html
section-0050.html
section-0051.html
section-0052.html
section-0053.html
section-0054.html
section-0055.html
section-0056.html
section-0057.html
section-0058.html
section-0059.html
section-0060.html
section-0061.html
section-0062.html
section-0063.html
section-0064.html
section-0065.html
section-0066.html
section-0067.html
section-0068.html
section-0069.html
section-0070.html
section-0071.html
section-0072.html
section-0073.html
section-0074.html
section-0075.html
section-0076.html
section-0077.html
section-0078.html
section-0079.html
section-0080.html
section-0081.html
section-0082.html
section-0083.html
section-0084.html
section-0085.html
section-0086.html
section-0087.html
section-0088.html
section-0089.html
section-0090.html
section-0091.html
section-0092.html
section-0093.html
section-0094.html
section-0095.html
section-0096.html
section-0097.html
section-0098.html
section-0099.html
section-0100.html
section-0101.html
section-0102.html
section-0103.html
section-0104.html
section-0105.html
section-0106.html
section-0107.html
section-0108.html
section-0109.html
section-0110.html
section-0111.html
section-0112.html
section-0113.html
section-0114.html
section-0115.html
section-0116.html