Uit de correspondentie van kolonel Augusto Santamaría del Valle
Voor een infanteriemajoor, zeker voor een gewend aan de condities in Marokko, is een verblijf in een Spaanse gevangenis geen zware beproeving. De bewaarders waren respectvol jegens mij, de andere gevangenen bleven uit mijn buurt en het bed in mijn eenpersoonscel was een luxe die mij tijdens de campagnes in het protectoraat nooit ten deel was gevallen.
Vele malen erger dan de gevangenisstraf was mijn oneervol ontslag uit het leger, daar de schande hiervan zich uitstrekte over mijn gehele familie. Het was een onrechtvaardigheid die zo spoedig mogelijk moest worden rechtgezet, moest worden uitgewist. Aangezien er binnen de krijgsrechtspraak geen mogelijkheden waren tot hoger beroep vroeg ik kolonel Torres een gratieverzoek te doen aan de koning. Via generaals als Berenguer en Cavalcanti — vertrouwelingen van de vorst — kon hij het kracht bijzetten. Hij zou wijzen op de uitzonderlijke, irregulaire omstandigheden van mijn veroordeling. Er zou benadrukt worden wat mijn rol was geweest in de Marokkaanse campagnes en welke ontberingen ik had ondergaan in Igueriben. Hoe ik mijn rechterknie had gegeven voor het vaderland tijdens de onmogelijke missie de baai van Alhucemas te veroveren vóór de verjaardag van de koning. Wie zou er meer recht hebben op de compassie van onze vorst?
Mijn gratieverzoek werd resoluut afgewezen.
De pen is nooit mijn wapen van voorkeur geweest en het is slechts met ongemak dat ik hem hanteer. Vergeef me derhalve dat ik hier niet de woorden vind om uiting te geven aan mijn teleurstelling.
Aan mijn verontwaardiging.
Aan mijn woede.