III

 

 

 

Geachte heer,

In de handelingen van de parlementsvergadering van donderdag de achtentwintigste van deze maand heb ik uw redevoering gelezen, een waarin de waarheid ver te zoeken is. (…)

Aangezien deze kwaadaardigheid, een kwaadaardigheid volledig in lijn met uw gedepriveerde moraal, gericht gaat tegen mij als voorzitter van de Hoge Raad van Oorlog en Marine, waarschuw ik u bij dezen dat indien een soortgelijk voorval zich nogmaals voordoet, dit mij zal dwingen tegen u op te treden met de gestrengheid en hevigheid die ik gepast acht voor een man van uw allooi.

Generaal Francisco Aguilera dreigt don Sánchez de Toca, senator voor de conservatieve partij, met een duel, brief gedateerd 30 juni 1923

 

Het is mij onbekend of dergelijke documenten een precedent kennen in welk buitenlands parlement ook. Ik betwijfel het. In Spanje, hoezeer geplaagd door incidenten onze democratie ook mag zijn, bestaat er althans geen.

Don Joaquín Sánchez de Toca becommentarieert generaal Aguilera’s brief na het voorlezen ervan in de senaatsvergadering van 3 juli 1923

 

Dinsdag 3 juli 1923

 

Aguilera is krankzinnig geworden. Ubrique heeft er geen andere verklaring voor: Aguilera is helemaal gek geworden. Hij heeft don Joaquín Sánchez de Toca — voormalig burgemeester van Madrid, voormalig voorzitter van de senaat, voormalig premier — uitgedaagd tot een duel.

Die man is eenenzeventig jaar oud!

Sánchez de Toca heeft Aguilera’s brief meegenomen naar de senaat en hem daar vanmiddag voorgelezen. Het verslag van de vergadering sierde de voorpagina van alle avondkranten. De conservatieven hebben er een stok mee gevonden om een vervelende hond te slaan — een manier om de geloofwaardigheid van Picasso’s onderzoekscommissie te ondergraven en de aandacht af te leiden van de politieke verantwoordelijkheden voor Annual. Dit incident had zich op geen slechter moment kunnen voordoen.

Wat dacht Aguilera hiermee te bereiken? Er moet toch een zekere logica achter zitten, een gedachte, een plan? Wil hij de opstand vervroegen? En als dat zo is, waarom is Ubrique daar dan niet van op de hoogte gesteld? Waar is Aguilera eigenlijk zo kwaad over, wat heeft Sánchez de Toca de achtentwintigste mei precies gezegd in de senaat?

Ubrique moet snel zien te achterhalen wat de generaal nu verder van plan is.

 

 

Woensdag 4 juli 1923

 

Militairen, politici van linkse partijen, leden van het Atheneum, een aantal vooraanstaande schrijvers en intellectuelen — het is een drukte van belang in het huis van generaal Aguilera. Omringd door generaals staat de voorzitter van de Hoge Raad van Leger en Marine te pochen over zijn aanvaring met de senaat. Plotseling begint een groepje bij het raam te applaudisseren. ‘Leve de generaal!’ roepen ze. ‘Leve Spanje.’ Alle aanwezige militairen brullen mee. Kolonel Francisco Torres, die in opdracht van generaal Cavalcanti de stemming op de bijeenkomst komt peilen, begrijpt er niets van. Aguilera is juist de tegenstander, de man die het leger uiteenrijt en die de helft van de officiers in Melilla achter de tralies wil hebben. Hoe kunnen zijn collega’s hem hier toejuichen als ware hij een soort verlosser?

Trillend van opwinding neemt Aguilera het woord. ‘Heren, dank u. Dank u voor de grote eer die u mij bewijst. Vandaag heb ik de felicitaties mogen ontvangen van meerdere Spaanse intellectuelen die ons steunen in de strijd voor het herstel van de Spaanse waardigheid.’ Opnieuw trakteren zijn gasten, inclusief alle officiers, de generaal op een luid applaus.

Torres kan het niet aanzien. Word wakker, wil hij roepen. Dit is de nieuwe held van de junteros, een halve socialist.

 

Ook Ignacio Ubrique aanschouwt Aguilera’s optreden met lede ogen. Al die aandacht, die verering bijna, is natuurlijk heel mooi; het probleem is echter dat Aguilera er zelf in lijkt te gaan geloven, en dat kan alleen maar misgaan. De geschiedenisboeken — nee: de kranten — staan vol met voorbeelden van mannen die zich na een paar publieke steunbetuigingen, na enkele goedkope en risicoloze complimenten, onkwetsbaar achtten, en die in overmoed hun moment hebben laten voorbijgaan.

Morgen begint in het congres de bespreking van de politieke verantwoordelijkheden voor Annual, daarom had hij volgende week dinsdag bestemd als het beste moment om de brieven van de koning aan Silvestre openbaar te maken. De partij is bijna klaar met het mobiliseren van aanhangers voor grootscheepse betogingen. Serafín Maragall, secretaris van het socialistisch partijbureau, zal een algemene staking af laten kondigen — althans, dat heeft de socialist toegezegd — en op het hoogtepunt van de hieruitvolgende chaos, krijgen Ubriques manschappen, de vijftig kleine commando’s, opdracht de vitale punten in de Madrileense infrastructuur te bestormen. Morgen worden in San Martín tien mitrailleurs afgeleverd en vier kisten Remington-geweren met bijbehorende munitie. Deze kunnen zaterdag in Madrid zijn.

De egocentrische actie van de generaal schopt Ubriques zorgvuldige planning echter finaal in de war. Ubrique had gerekend op minstens nog één week voor het regelen van de laatste details. Het is cruciaal dat hij vanavond achterhaalt wat Aguilera’s bedoelingen zijn.

 

Rond negen uur komt Serafín Maragall het huis van Aguilera binnen. Hij wil zich begeven in de richting van de generaal, maar als hij Ignacio Ubrique op het balkon van de salon ziet staan wendt hij zich eerst tot hem. ‘Was die brief jouw idee?’

Ubrique lacht de vraag weg. ‘Alsjeblieft zeg.’

‘Gelukkig maar,’ zegt de socialist. ‘Weet je, ik heb de handelingen waar Aguilera zich zo druk over maakt gelezen, maar ik heb daar niets aanstootgevends in teruggevonden. Slechts wat vage opmerkingen over de procesgang rond Annual. Is Aguilera soms iemand die dingen snel persoonlijk opvat?’

‘Aguilera vat het al persoonlijk op als het regent.’

‘Was het dan wel een goed idee om al onze kaarten op hem te zetten?’

Ónze kaarten. Maragall heeft zich de staatsgreep kennelijk al gedeeltelijk toegeëigend. ‘Het Spaanse leger kent vele generaals.’

‘Een stuk of achthonderd, heb ik laatst begrepen. Maar niet allen even progressief, natuurlijk.’

‘Hoe ver ben jij met het mobiliseren van jullie afdelingen?’

‘Zover als mogelijk is zonder de achterdocht van de rest van het partijbureau te wekken. Als het moment daar is, kan ik binnen vierentwintig uur Madrid platleggen met een algemene staking. Valencia, Bilbao en Burgos één of twee dagen later. Met een beetje geluk sluiten de anarchisten in Barcelona zich er vervolgens ook bij aan.’

‘Dat is welkom nieuws,’ zegt Ubrique. Hij ziet dat Aguilera even alleen staat. ‘Excuses, maar ik moet de generaal spreken. Wij treffen elkaar morgen weer in de senaat?’

‘Daar kun je op rekenen.’

Ubrique hoopt met Aguilera een schema te kunnen overleggen voor hun respectievelijke acties de komende dagen, maar de generaal blijkt andere zaken aan zijn hoofd te hebben: ‘Het Atheneum wil me erelid maken, begreep ik zojuist. Ze zijn hier in een optocht naartoe getrokken om hun steun te betuigen.’

‘Wat voor steun hebben ze u precies toegezegd?’ vraagt Ubrique, slechts om te stangen. ‘Gaan ze het koninklijk paleis voor u bestormen?’ Het irriteert hem dat Aguilera niet het onderscheid kan maken tussen de mensen die daadwerkelijk een wapen durven oppakken, en een club halfzachte zelfbenoemde intellectuelen, op welke ongekende niveaus van abstractie deze laatsten ook met elkaar in debat weten te gaan.

‘Zij geven een ander soort steun, die net zo belangrijk is,’ zegt Aguilera. ‘Zij helpen Spanje in te zien dat ik de juiste persoon ben om aan het roer te staan.’

Juist…’

‘Het zal niet lang meer duren voordat het volk het vertrek van de oude machthebbers eist en ik naar voren word geroepen als de voor de hand liggende… hoe noemde u het ook alweer… ijzeren chirurg?’

Wat nou: het volk? Het volk doet helemaal niets uit zichzelf. Denkt Aguilera soms dat mensen spontáán de straat op zullen gaan om het aftreden van de regering te eisen en hem premier of president te maken? Zoiets vergt een exhaustieve voorbereiding. ‘We moeten een strategie uitstippelen,’ zegt Ubrique. ‘Niet alleen voor het debat morgen, maar voor de hele komende week.’

‘Het spijt me, maar ik heb het nu te druk. Er is hier een aantal belangrijke mensen dat nog met me wil spreken.’

Ubrique strijkt met een vinger over zijn wang, uit het diepste van zijn ingewanden puttend naar zelfbeheersing. Eén ding is duidelijk: het gaat Aguilera niet om een revolutie, het gaat Aguilera om Aguilera. ‘Ik begrijp het,’ zegt de republikein, tussen zijn op elkaar geklemde tanden door. ‘Belangrijke mensen moet je niet laten wachten.’

‘Tot morgen in de senaat,’ zegt Aguilera, en hij loopt door om felicitaties in ontvangst te nemen van een schrijver die namens de reformisten in het parlement zit.

De komende dagen worden spannend, maar als de generaal een misstap maakt en ten val komt, hoeft hij niet op Ubriques vangnet te rekenen.

 

 

Ongeacht hoe ze er verder uitzien: vrouwen die zich niet schamen voor hun lichaam zijn mooier. Ana, de vrouw van Ignacio Ubrique, kleedt zich uit in haar slaapkamer. Ze trapt haar schoenen uit en hangt haar jurk over een opengeslagen deur van de garderobekast. Met haar rug gaat ze naar Ubrique toe staan. ‘Maak je de brassière even los?’ vraagt ze.

Met een luie traagheid loopt hij naar haar toe. Het is inmiddels bijna elf uur. Op weg naar huis vanaf de bijeenkomst bij Aguilera heeft hij de republikeinse wijkvoorzitters opgezocht. Deze blijken doelwitten te hebben toegevoegd aan de revolte, contact te hebben gezocht met republikeinen in Bilbao en Valencia, pistolen te hebben gekocht, en nog veel meer maatregelen te hebben genomen zonder enig overleg vooraf. Ubrique voelt de controle uit zijn handen glippen. De wijkvoorzitters, de commando’s, het partijbestuur, de socialisten, generaal Aguilera, het debat in het congres — Ubriques aandacht is verdeeld over té veel mensen. Maakt hij het zichzelf te ingewikkeld? Vertrouwt hij te weinig op anderen?

Hij gaat dicht achter zijn echtgenote staan en maakt de knopen van haar brassière los. Ze laat hem op de grond vallen. Hij drukt zijn mond in haar hals, legt zijn hand op haar buik, glad van het zweet, laat de andere hand afglijden over haar heup.

Ana sluit de ogen. ‘Het is zo ontzettend heet.’

‘En het wordt alleen maar warmer…’

Ze geleidt zijn hand over haar lichaam naar boven. ‘Morgenmiddag zijn we uitgenodigd voor de thee bij dokter Albí en zijn vrouw,’ zegt ze. ‘Denk je eraan dat je op tijd thuiskomt?’

Ubrique verkrampt. Het is onvergeeflijk, maar door de snelheid waarmee de ontwikkelingen elkaar de afgelopen dagen hebben opgevolgd, is hij zowaar zijn gezin vergeten. Hij mag hen niet blootstellen aan de gevaren van een gewapende opstand. ‘Die afspraak kan niet doorgaan. Jij en de meisjes vertrekken morgenochtend naar San Martín.’

‘Wat?’

‘Jullie moeten hier weg. Madrid begint onveilig te worden en ik zou het mezelf nooit vergeven als jullie iets overkwam.’

Ze duwt zich van hem af. ‘Ignacio, wat is er aan de hand? Waar ben je in verzeild geraakt?’

‘Er dreigt een revolutie. De kranten schrijven er al over.’

‘Lieg niet tegen me! Wat ben je allemaal aan het doen?’

‘Ana, schat, door mijn positie weet ik nu eenmaal dingen…’

‘Onzin, Ignacio, nee: je wéét geen dingen — je doet dingen. Ik ben niet gek. En ik wil weten waar je mee bezig bent.’

‘Er zijn zich partijen en vakbonden achter generaal Aguilera aan het scharen. Het zou zomaar kunnen dat er rellen uitbreken in Madrid.’

‘Rellen?’

‘Een revolutie. Maar dit is juist goed. Het zal eindelijk een eind maken aan de macht van de caciques en…’

‘Een revolutie om de macht van de caciques te breken? Hoe is dat goed? Je bent zelf een cacique.’

‘Ana…’

‘Ben jij erbij betrokken?

‘Zijdelings…’

‘Ik wist het!’

‘Ana, je overdrijft. Het gaat erom dat jullie veilig ver weg zijn áls er iets gebeurt. En dat is helemaal niet zeker.’

‘Ik begrijp je niet. Wat moeten we doen als het fout gaan en ze je gevangenzetten, of misschien wel executeren? Je hebt alles, letterlijk alles en je zet het op het spel, ja, waarvoor eigenlijk? Ik begrijp jou echt niet.’

‘Misschien komt dat omdat jij nooit je geboortedorp bent uitgejaagd.’

‘Rot op met dat dorp van je. Jouw familie bezít dat dorp tegenwoordig.’

‘Jij hebt zo gemakkelijk praten… welk onrecht is jou ooit aangedaan?’ Ubrique heeft er genoeg van, deze discussie leidt tot niets. ‘Morgen gaan jij en de meisjes naar San Martín,’ beveelt hij. ‘Punt uit.’

 

Het is twee uur ’s nachts en Ana kan niet slapen. Ignacio is een egoïst, volledig onredelijk, en hij verbergt voor haar de gevaarlijke dingen die hij aan het doen is. Bovendien is hij weggelopen zonder haar de kans te geven uit te spreken. Ze is kwaad — ziedend is ze op haar man. En dat gaat ze hem vertellen. Ze stampt zijn kamer in, slaat het laken van hem af, springt boven op hem en geeft hem een klap in het gezicht. Ze is kwaad en ze gaat het hem vertellen.

Hij schrikt wakker.

‘Ignacio Valerio Ubrique!’

Voor hij een woord kan uitbrengen dekt ze met haar hand zijn mond af.

‘Je luistert nu naar me!’ Ze denkt aan de meisjes en matigt haar volume, maar niet haar toon. ‘Heb je dat begrepen? Nu luister je naar mij.’

Hij plant zijn nagels in haar onderrug en trekt ze langzaam omhoog.

‘Nee.’ Ze slaat zijn armen weg en geeft hem een stomp tegen de borstkas.

‘Au.’

‘Houd je mond,’ draagt ze op en ze stompt hem nog een keer. Hij mag niet de kans krijgen haar te onderbreken. Ze gaat hem eens duidelijk uitleggen wie er de dienst uitmaakt in dit huis.

Hij pakt haar bij de dijen, zijn vingers zoeken zich een weg naar achteren. Schokjes trekken door haar lichaam. Ze schuurt haar bekken tegen dat van hem. Dit doet niets af aan haar kwaadheid. En zijn opwinding ook niet, noch zijn pogingen haar af te leiden: ze is kwaad en ze gaat het hem vertellen.

— Opnieuw schiet bij zijn aanraking een siddering door haar lichaam. —

Ze gaat het hem stráks vertellen.

 

 

Donderdag 5 juli 1923

 

‘Wees welkom,’ zegt kolonel Torres. Hij is zelf de deur van zijn appartement komen opendoen. ‘Kom alstublieft binnen.’

‘Mag ik je voorstellen aan don Joan Pans?’ zegt Lucas Molina. ‘De heer Pans is in Madrid namens de Patronale Federatie van Barcelona.’

‘Welkom in Madrid, don Pans. Wat aangenaam dat u kon komen.’

‘Het leek me verstandig,’ verklaart de Catalaan. ‘In Barcelona volgen we met enige bezorgdheid de ontwikkelingen in Madrid.’

‘En vice versa,’ antwoordt Torres met een valse glimlach. Hij neemt de twee mee naar zijn werkkamer, waar twee andere mannen al zitten te wachten. ‘Don Pans, dit is mijn achterneef, generaal Cortez de Medina. Vader Andres Sevilla kent u al, begreep ik.’

‘Heren…’ de Catalaan knikt en geeft de mannen een hand.

‘Ik stel voor dat we beleefdheden en formaliteiten achterwege laten,’ zegt Torres. ‘Ik heb jullie gevraagd met spoed te komen omdat er een staatsgreep dreigt door generaal Aguilera, een linkse staatsgreep. Tot gisteravond besefte ik niet hoe ernstig de zaken ervoor staan, maar binnen het leger bestaat daadwerkelijk bereidheid hem te volgen. We moeten snel ingrijpen.’

‘Wat denk je dat Aguilera van plan is?’ vraagt Molina.

‘Een pronunciamiento ligt voor de hand.’

‘Met geweld?’

‘Hij heeft geen eigen garnizoen, dus dat denk ik niet. Hij zal afhankelijk zijn van de kapiteins-generaal.’

‘Op welke kan hij rekenen?’

‘Primo de Rivera in Barcelona, zonder twijfel. Die is voorstander van terugtrekking uit het protectoraat, net als Aguilera. De garnizoenen in Burgos, Sevilla en Bilbao waarschijnlijk ook. En Zaragoza: als Barcelona in opstand komt doet Zaragoza mee.’

Joan Pans schudt zijn hoofd: ‘Ik kan me niet voorstellen dat onze kapitein-generaal zich achter iemand als Aguilera zou scharen.’

‘Ik vrees dat u zich daar in vergist,’ zegt Torres. ‘En ik zal het u sterker vertellen: Primo de Rivera heeft al meermalen aangedrongen op een staatsgreep door Aguilera.’

‘Dat moet een vergissing zijn.’

‘Zijn er generaals die een pronunciamiento door Aguilera niet zouden accepteren?’ vraagt vader Andres. ‘Generaals die weerstand zouden bieden?’

‘Die in het protectoraat zeker, maar daar kunnen ze toch niets beginnen. De Generale Staf zal zich verzetten — voor wat dat waard is — , Weyler in Valencia en wat van de kleinere garnizoenen. Voor de rest durf ik het niet te voorspellen, maar als Aguilera in korte tijd een groot deel van het leger achter zich weet te verzamelen, zal iedereen zich erbij neerleggen. Niemand wil een burgeroorlog riskeren.’

‘Jullie hier in Madrid ook?’

Torres laat een pauze vallen. ‘Waarschijnlijk wel.’

‘Kunnen we Aguilera niet winnen voor onze zaak?’ suggereert Molina. ‘Het lijkt mij ook wel een man van de orde en de discipline.’

‘Uitgesloten. De man is een halve socialist.’

‘Socialist?’

‘In ieder geval een republikein. Hij is de held van de junteros.’

‘Dan moeten we hem onschadelijk maken,’ besluit de advocaat. ‘Hoe doen we dat?’

‘Door hem te vertragen en te isoleren,’ vult vader Andres in. ‘Zijn staatsgreep zal moeten leunen op het leger of op de vakbonden, en die laatsten zijn niet voorbereid op actie.’

Molina kijkt de priester aan: ‘U stelt voor dat we de garnizoenscommandanten trachten te beïnvloeden?’

‘Met rede en met geld.’

‘Hoeveel geld?’ vraagt Pans.

 

 

Een meute heeft zich verzameld voor het senaatsgebouw. Sympathisanten juichen generaal Aguilera toe terwijl hij zijn automobiel uitstapt en naar de ingang loopt. Journalisten verdringen zich om hem een uitspraak te ontlokken.

Aguilera is vastbesloten om vandaag in de senaat de brief te verdedigen die hij zijn collega-senator Sanchez de Toca heeft gestuurd. Voor Ignacio Ubrique is dit slecht nieuws. Dit debat vereist zijn aanwezigheid, terwijl tegelijkertijd in het congres de politieke verantwoordelijkheden voor Annual worden besproken — er wordt aangestuurd op het vormen van een nieuwe parlementaire commissie, waardoor het daadwerkelijke debat opnieuw maanden zou worden uitgesteld.

De republikein gaat aan de zijkant van de zaal staan. Officieel mogen slechts senatoren en leden van de regering de zaal betreden, maar de wachten herkennen hem en durven hem niet weg te sturen. Hij kijkt rond. Bijna alle bankjes zijn bezet en ook de publieke tribunes zijn volgestroomd. Zo druk als vandaag heeft hij de senaat zelden meegemaakt.

Aguilera begeeft zich naar zijn vaste zetel, maar houdt stil om een briefje van een senaatsbode in ontvangst te nemen. Dan loopt hij op Ubrique af. ‘Vergezelt u mij?’ vraagt hij. ‘De voorzitter heeft mij verzocht hem vooraf te spreken.’

Ubrique volgt de generaal, die met ferme passen de kamer van graaf Romanones zoekt. Zijn blik valt op Aguilera’s linkerbroekzak, waar zich een bobbel aftekent ter grootte van een hand. Het zal toch niet? Hij kijkt nog eens goed. Jawel, verdomme.

‘U heeft een pistool meegenomen,’ fluistert Ubrique.

‘Ik ben hier vandaag gekomen om te worden gehoord en ik zál worden gehoord.’

 

Lucas Molina en vader Andres wachten het debat af op de publiekstribune van de senaat. Molina drukt gespannen zijn nagels in het hout van zijn wandelstok; de priester staat er bijna verveeld bij — met zijn wijs- en middelvinger strijkt hij over zijn hals, waar hij een stuk heeft overgeslagen bij het scheren.

‘Maakt u zich geen zorgen?’ vraagt Molina.

‘Geen enkele. Zodra Aguilera in deze vergadering ook maar één woord spreekt, is het met hem afgelopen.’

Molina wappert zich iets van koelte toe met het boord van zijn overhemd; het is warm en benauwd op de publiekstribune. ‘Zou u dat willen toelichten?’

‘Je kunt niet én een militaire coup, én een arbeidersrevolutie, én een parlementaire staatsgreep tegelijk plegen. Je moet een van de drie kiezen. En één ding is zeker: een succesvolle parlementaire staatsgreep door Aguilera is uitgesloten.’

‘Nee, hij heeft zich niet echt populair gemaakt.’

‘Wat doet hij hier dan? Andere officiers zullen het slechts als een teken van zwakte zien dat hij zich voor de senaat komt verantwoorden.’

Molina pakt een zakdoek uit zijn jaszak en veegt het zweet van zijn voorhoofd. ‘Ik hoop echt dat u gelijk heeft,’ puft hij. ‘Dat hoop ik echt.’

 

De voorzitter van de senaat heeft de premier, de minister van Oorlog en generaal Aguilera uitgenodigd in zijn kantoor, waarschijnlijk in de hoop de kwestie geruisloos op te lossen, voor alle partijen zonder gezichtsverlies. Ubrique is niet toegelaten, samen met een aanhanger van Aguilera en drie mannen uit de entourage van de premier wacht hij bij de deur.

Vijf minuten staan ze er als Sánchez Guerra, de leider van de conservatieve fractie in het congres, vloekend aan komt stampen vanaf het einde van de gang. ‘Zitten ze daar?’ vraagt hij, maar zonder een antwoord af te wachten loopt hij door. De dikke eiken deur trekt hij niet goed achter zich dicht en zachtjes lekt de discussie uit de kamer van Romanones naar buiten, onverstaanbaar eerst, maar naarmate de deur verder openvalt steeds beter te volgen. Ruzie is het, en verwijten schieten over en weer tussen de conservatieve leider en de generaal. Sánchez Guerra schijnt een verslag te hebben ontvangen van de bijeenkomst in Aguilera’s huis gisteravond en de beschuldigingen hierin wil Aguilera maar ten dele ontkennen.

‘De handelswijze van de laatste kabinetten is ronduit walgelijk geweest,’ verdedigt Aguilera zich. ‘De militaire eer zou niet toestaan…’

‘Komt u nu niet aanzetten met de militaire eer,’ onderbreekt Sánchez Guerra fel. ‘Het eergevoel van militairen en burgers is precies hetzelfde. Ik tolereer niet dat u daar ook maar het miniemste verschil tussen maakt!’

‘Dat van sommige burgers misschien, maar zeker niet dat van politici. Jullie zijn een plaag, het laagste van het laagste wat moraal betreft.’

Dit wordt Sánchez Guerra, opgefokt als hij is, te veel. De woede die de afgelopen dagen in hem heeft zitten broeien, opgevlamd tijdens zijn gang hiernaartoe, en door Aguilera’s zelfgenoegzaamheid nog verder aangewakkerd, explodeert bij deze laatste belediging: met de vlakke hand slaat hij de generaal in het gezicht. Meteen vliegt Aguilera de conservatief aan en de twee vallen worstelend achterover op een bankstel. De generaal tracht zijn knie in de buik van Sánchez Guerra te stoten, die op zijn beurt naar de hals van de generaal reikt. Even lijkt Aguilera naar zijn pistool te grijpen, maar dan bedenkt hij zich en plant hij een elleboog in de zij van zijn tegenstander.

‘Heren! Heren!’ Romanones trommelt met zijn vuist op zijn bureau. ‘Heren!’

De minister van Oorlog en de mannen die samen met Ubrique buiten het kantoor stonden te wachten, haasten zich om de twee uit elkaar te trekken. Ubrique duwt zacht tegen Aguilera’s schouder. ‘Niet nu, niet hier,’ fluistert hij sussend.

‘Bent u beiden niet goed wijs!’ Romanones is net zo rood aangelopen als de twee kemphanen. ‘U houdt nu op, verdomme,’ eist hij, ‘en u geeft elkaar een hand.’

Sánchez Guerra schudt het hoofd. Aguilera keert de conservatief zijn rug toe.

‘U verlaat geen van beiden deze kamer voordat u elkaar de hand heeft geschud,’ beveelt Romanones.

Sánchez Guerra steekt, met tegenzin, zijn hand uit. Het duurt een tijd, en de minister van Oorlog moet hard op Aguilera inspreken, maar uiteindelijk wordt deze hand geaccepteerd.

Romanones zucht. ‘We gaan terug. Het is tijd om van start te gaan.’

 

In de senaatszaal gaat Ubrique onopvallend aan de zijkant staan. Op de blauwe regeringsbank hebben inmiddels de ministers van Justitie, Marine en Onderwijs plaatsgenomen. Romanones opent de sessie en geeft Aguilera het woord.

De generaal staat op en kijkt de zaal rond. ‘Ik zal het kort houden,’ zegt hij. ‘Mijn brief beschadigt geenszins de waardigheid van welke senator ook. De brief — en ik houd vast aan de volledige tekst ervan — heb ik gericht aan de heer Sánchez de Toca als man, niet als senator.’

De woorden van de generaal verdrinken in het rumoer dat zijn verklaring veroorzaakt.

‘Luister naar mij!’ Aguilera stampt heftig met zijn voet tegen de vloer. ‘Ik éis dat er naar me geluisterd wordt!’ roept hij driftig. ‘Dat recht heb ik als senator.’

Een andere senator staat op: ‘Heren, heren. Generaal Aguilera heeft inderdaad het recht te worden gehoord. Stilte, alstublieft.’ Romanones luidt zijn bel. Het rumoer neemt af.

‘Ik houd vast aan de brief tot op het laatste woord,’ zegt Aguilera. ‘Maar in plaats van mij te antwoorden, heeft de heer Sánchez de Toca zich onder de hoede van de Senaat gesteld. Híj heeft de brief aan de voorzitter van het huis overhandigd, die hem weer heeft doorgegeven aan de aanklager van het hooggerechtshof. Men heeft gezegd dat ik berecht zou worden, en dat ik zou worden ontheven van mijn functie, en dat ik zou worden veroordeeld tot ik weet niet hoeveel jaren van confiscatie.’

Opnieuw wordt het betoog van de generaal onverstaanbaar door de protesten en het gegrinnik van het publiek. Ubrique vraagt zich af of de generaal begrijpt wat het woord confiscatie betekent.

‘Achter mij staat de opinie van het volk,’ beweert Aguilera. ‘Naar mijn mening is de regering de enige geweest die de kalmte heeft weten te bewaren, waarvoor ik haar feliciteer. Ik meen dat de senaat in alle rust haar reglementen zou moeten doornemen om de aanvaring waar zij op uit is te voorkomen.’ Dreigend kijkt hij de zaal rond. ‘Tevens dient de senaat er rekening mee te houden dat als zij dit niet doet, het volk deze zaal zal binnendringen!’

De bedreiging zet de senaat aan tot een luid protest, dat Romanones niet tot bedaren weet te brengen, hoe hard hij ook zijn bel luidt.

De generaal schreeuwt ertegenin, maar zijn woorden komen niet uit boven het gehoon, gesis en geschreeuw van zijn medesenatoren. Hij roept dat de senaat zich naar hem toe niet correct gedraagt en gaat zitten.

García Prieto, de premier, staat op. De senatoren worden stiller en geleidelijk aan winnen de woorden van García Prieto aan verstaanbaarheid: ‘De regering heeft geen moment haar kalmte verloren bij dit incident,’ zegt hij. ‘En deze sereniteit vraag ik van u allen bij het bestuderen van dit geval. Ik maan generaal Aguilera zich te beraden op de woorden die hij zojuist heeft uitgesproken, woorden die een uitzonderlijke ernst behelzen, want achter don Aguilera kan onmogelijk een kracht bestaan superieur aan de wetgevende macht en de uitvoerende macht van dit land.’ Hij recht zijn rug en gaat met zijn blik de zaal door. ‘Echter, mocht generaal Aguilera menen dat hij deze instituties omver kan werpen met een kracht van buiten deze muren, dan zal hij allereerst over de blauwe regeringsbank moeten marcheren. En over onze kadavers!’

De laatste zin van de premier ontketent een overdonderende, verpletterende staande ovatie. Het geklap en gejoel dreunt door de senaatszaal, Ubrique voelt het resoneren in zijn maag. Op zijn horloge houdt hij bij hoe lang het duurt: één minuut, twee minuten, vijf minuten, tien minuten… Zo’n glorieus moment heeft de verder kleurloze premier in zijn hele carrière niet meegemaakt.

Pas na een kwartier lukt het Romanones de orde te herstellen. Hij geeft het woord aan Sánchez de Toca, die de aanval op Aguilera voortzet. De senator zegt dat hij de dreiging met een duel van barbaarsheid vindt getuigen, dat hij niet weet waar Aguilera zich zo kwaad over heeft gemaakt en dat de generaal voor zijn bedreigingen van zojuist een parlementaire sanctie dient te krijgen.

De repliek van Aguilera blijft steken in vaagheden: ‘De heer Sánchez de Toca, met alle talenten die hem al sinds zijn jeugd sieren, dient te begrijpen dat het onbestaanbaar is een instituut als de Hoge Raad van Leger en Marine te beledigen.’

‘Waar is de belediging?’ roept Sánchez de Toca. Zijn partijgenoten vallen hem luidkeels bij.

Romanones slaat met zijn bel. ‘Niemand in deze kamer heeft de Hoge Raad beledigd,’ zegt hij.

Aguilera maakt zich groter en breder. ‘De heer Sánchez de Toca zal u de belediging kunnen uitleggen, mits zijn geweten niet elastisch is.’

Romanones doet allang geen moeite meer zijn irritatie te verbergen: ‘Ik bid uw heerschap te expliciteren waaruit deze belediging heeft bestaan. U dient niet te spreken over gewetenstoestanden, maar over feiten en uitgesproken woorden.’

‘Om een eind te maken aan dit incident: ik respecteer de senaat,’ antwoordt Aguilera, ‘maar ik houd vast aan de brief.’ Zijn optreden begint clowneske proporties aan te nemen; hij gaat steeds meer klinken als een vastgelopen langspeelplaat. ‘Ik houd vast aan de brief,’ herhaalt hij.

‘Wat is er precies gezegd waar u zo’n aanstoot aan neemt?’

‘Ik houd vast aan de brief.’

 

Bij het sluiten van de senaatsvergadering haast Ubrique zich om Aguilera te spreken, voordat de aasgieren van de pers zich op hem storten. ‘Generaal…’

‘Dat was zwaarder dan ik had verwacht,’ zegt Aguilera. ‘Ik werd wel heel vaak onderbroken tijdens mijn betoog.’ Hij lijkt nog niet volledig te beseffen hoe rampzalig zijn optreden is geweest. ‘Een volgende keer moet ik me beter voorbereiden op zo’n discussie.’

‘U heeft zich wel ontzettend kwetsbaar opgesteld. Door…’ Ubrique zoekt naar woorden. — Hoe zeg je op een aardige manier: door als een psychopaat het parlement te bedreigen? — ‘Door zo duidelijk stelling te nemen, heeft u ontzettend veel kwaad bloed gezet. En u heeft de conservatieven een vijand bezorgd waarmee ze de aandacht kunnen afleiden van het debat over de verantwoordelijkheden.’

‘Ik heb dát gezegd wat gezegd móest worden.’

‘Ja, dat en nog veel meer.’ Niet het minste besef van wat zich zojuist heeft voltrokken… Ubrique knikt de generaal gedag en laat hem alleen, zodat de journalisten hem ongestoord uiteen kunnen rijten.

 

 

Lucas Molina beleeft een zeldzaam goede avond. Liggend in het zwembad van Joan Pans’ buitenhuis nabij Madrid, een glas Rioja binnen handbereik — gebracht door een aardig dienstmeisje waarvan hij de exacte gedienstigheid later nog wil onderzoeken — geniet hij van een schitterende zonsondergang. Het is de perfecte afsluiting van een mooie, opwindende dag. Een gelukzalige dag.

Een linkse generaal heeft zichzelf vanmiddag volledig voor schut gezet door wel een stokoude senator uit te dagen tot een duel vanwege een gekrenkt eergevoel, maar een klap in het gezicht door diens jongere partijgenoot ongestraft te laten. Vervolgens heeft hij in een beschamend optreden al hakkelend en raaskallend gedreigd met een staatsgreep, een dreiging die op dit exacte moment nog zeker niet waar te maken is. Bovendien — waarschijnlijk heeft vader Andres Sevilla daar gelijk in — heeft juist de bereidheid zich te verantwoorden in de senaat een militaire staatsgreep van zijn hand onmogelijk gemaakt. Wat Molina betreft mogen alle plannen voor een pronunciamiento de ijskast in: veel te riskant, veel te duur. Laat Cavalcanti cum suis maar fantaseren over militaire heroïek — alsof ze kleine Mussolini’s zouden zijn — zolang ze zich uiteindelijk maar koest houden. Het leger dient de orde en stabiliteit te garanderen, niet het land te besturen.

Hij neemt een slok Rioja: heerlijk. Pans heeft een daadwerkelijk exquisiete collectie wijnen bijeengebracht in de kelder, en dat voor slechts een buitenhuis. De laatste tijd lijkt álles goed te gaan. De verhoging van de invoerrechten is op weg een hamerstuk te worden in het congres, het geweld van de syndicaten maakt het slechts een kwestie van tijd voordat in Barcelona opnieuw de staat van beleg wordt afgekondigd, de werving van fondsen voor de Vereniging van Katholieke Propagandisten gaat voortreffelijk, en met Augusto Santamaría in de gevangenis komt er definitief een einde aan de nare, slepende zaak Cartoux — het risico dat de voormalige majoor Molina’s klanten nu nog schade berokkent, is verwaarsloosbaar.

Kortom, het is een exceptioneel aangename avond, met als enige minpunt dat er niemand is om aan uit te leggen hoe slim en hoe handig hij is geweest. Er is niemand om de dag mee te vieren. Dus Molina proost nogmaals met zichzelf.

 

 

Vrijdag 6 juli 1923

 

Ubrique had de generaal nog zo op het hart gedrukt behoedzaam te werk te gaan. Zijn in een lange carrière opgebouwde prestige is in één klap verwoest. Letterlijk in één klap: die van Sanchez Guerra. Het respect van zijn collega-officiers heeft Aguilera verloren; het is uitgesloten dat garnizoenen zich ooit nog zullen aansluiten bij een door hem geleide opstand. Hij is onbruikbaar, of sterker nog: een risico zelfs. ‘Muilolini’ noemde een van de kranten hem vandaag. Balken als een muilezel kan hij, verder hoeft niets van deze generaal te worden verwacht. De liberale kranten berichtten een stuk milder over Aguilera’s optreden — ze menen dat de hele affaire is opgeblazen door de tegenstanders van Picasso’s onderzoekscommissie — maar ook zij zien in hem duidelijk geen redder des vaderlands. Kennelijk is Aguilera toch niet gesneden uit het hout van echte leiders.

Terwijl Ubrique zijn tijd verdeed in de senaat, heeft het congres overeenstemming bereikt over de verdere afhandeling van de kwestie Annual. Er komt opnieuw een parlementaire commissie die informatie zal verzamelen over zaken die niet in het Picasso-dossier aan de orde zijn gekomen, een commissie waarin hij geen plek heeft weten te veroveren. De bespreking zal op zijn vroegst over een maand plaatsvinden. Misschien is het ook wel beter zo. Het uitstel biedt gelegenheid de opstand beter voor te bereiden, wellicht kunnen er nog afspraken worden gemaakt met de anarchisten.

Ubrique kijkt op zijn horloge: het is tijd om naar het landgoed van San Martín te vertrekken. Hij wil de Remingtons inspecteren die gisteren zijn afgeleverd. En als hij daar toch is kan hij meteen zijn ruzie met Ana goedmaken. Zij en de meisjes mogen voorlopig niet meer naar Madrid komen, maar zijn echtgenote zal zonder twijfel weigeren in San Martín te blijven. Hij gaat haar daarom voorstellen de zomer in San Sebastián door te brengen, of — beter nog — over de grens in Biarritz.

Hij is documenten bij elkaar aan het pakken als zijn secretaris op de deur klopt. De jongen steekt zijn hoofd door de kier: ‘U heeft telefoon van generaal Aguilera. Wat zal ik tegen hem zeggen?’

De republikein pakt de socialistische krant op. Zelfs deze verwijt de generaal een ‘ernstig gebrek aan tact’.

De secretaris duwt de deur iets verder open. ‘Don Ubrique?’

‘Ja?’

‘Wilt u de telefoon aannemen?’

Ubrique wuift zijn secretaris weg. ‘Nee. Zeg hem maar dat ik vandaag afspraken heb met belangrijke personen.’

Het Bloed in Onze Aderen
CoverPage.html
section-0001.html
section-0002.html
section-0003.html
section-0004.html
section-0005.html
section-0006.html
section-0007.html
section-0008.html
section-0009.html
section-0010.html
section-0011.html
section-0012.html
section-0013.html
section-0014.html
section-0015.html
section-0016.html
section-0017.html
section-0018.html
section-0019.html
section-0020.html
section-0021.html
section-0022.html
section-0023.html
section-0024.html
section-0025.html
section-0026.html
section-0027.html
section-0028.html
section-0029.html
section-0030.html
section-0031.html
section-0032.html
section-0033.html
section-0034.html
section-0035.html
section-0036.html
section-0037.html
section-0038.html
section-0039.html
section-0040.html
section-0041.html
section-0042.html
section-0043.html
section-0044.html
section-0045.html
section-0046.html
section-0047.html
section-0048.html
section-0049.html
section-0050.html
section-0051.html
section-0052.html
section-0053.html
section-0054.html
section-0055.html
section-0056.html
section-0057.html
section-0058.html
section-0059.html
section-0060.html
section-0061.html
section-0062.html
section-0063.html
section-0064.html
section-0065.html
section-0066.html
section-0067.html
section-0068.html
section-0069.html
section-0070.html
section-0071.html
section-0072.html
section-0073.html
section-0074.html
section-0075.html
section-0076.html
section-0077.html
section-0078.html
section-0079.html
section-0080.html
section-0081.html
section-0082.html
section-0083.html
section-0084.html
section-0085.html
section-0086.html
section-0087.html
section-0088.html
section-0089.html
section-0090.html
section-0091.html
section-0092.html
section-0093.html
section-0094.html
section-0095.html
section-0096.html
section-0097.html
section-0098.html
section-0099.html
section-0100.html
section-0101.html
section-0102.html
section-0103.html
section-0104.html
section-0105.html
section-0106.html
section-0107.html
section-0108.html
section-0109.html
section-0110.html
section-0111.html
section-0112.html
section-0113.html
section-0114.html
section-0115.html
section-0116.html