V

 

 

 

Berichten uit Barcelona:

 

Gisteren, om kwart voor negen ’s avonds, zat Amadeo Canti, een 42-jarige, getrouwde dagloner, aan een tafel van de bar El Apeadero, toen enkele individuen er binnendrongen en, zonder enig woord te spreken, meerdere schoten op hem losten, dergelijke verwondingen toebrengend dat hij bijna terstond overleed… Op het lichaam werden een pistool van het merk Star gevonden en twee patroonhulzen, alsmede meerdere documenten, een horloge en enkele zilveren munten.

La Vanguardia, 26 februari 1923

 

26 februari: Om negen uur ’s avonds, bij het binnengaan van zijn woning, werd José Martí Arbones, eenenvijftig jaar oud en werkzaam bij de Spaans-Amerikaanse bank, meerdere malen in de rug geschoten door een groep onbekenden. Het slachtoffer overleed ter plekke. José Martí was vicevoorzitter geweest van het vrije syndicaat van bankemployees, maar had zich hier recent van afgescheiden.

ABC, 27 februari 1923

 

26 februari: Net voor middernacht werd José SerranoBrunera, van beroep belastinginner, door een groep onbekenden doodgeschoten in een eethuis aan de straat van Vilamerit. De aanvallers wisten te ontvluchten.

ABC , 27 februari 1923

 

 

Woensdag 28 februari 1923

 

‘Zijn er nog brieven voor mij bezorgd?’ vraagt majoor Augusto Santamaría aan de receptionist van hotel Inglaterra. ‘Kamer 211.’

‘Ik ga meteen voor u kijken,’ zegt de jongen. ‘De postbode is net langsgeweest.’ Hij verdwijnt in een aangrenzend kantoortje en komt terug met één brief. ‘Deze is voor u. Zal ik ook meteen uw kamersleutel pakken?’

‘Graag.’ Augusto bekijkt de brief. De envelop is er een van de veiligheidsdienst. Het zal wel een verslag zijn van de laatste ontwikkelingen op het commissariaat, verzonden door de hoofdinspecteur.

Augusto wil naar zijn kamer terugkeren als er uit de lobby een onverwachte stem klinkt: ‘Majoor Santamaría, wat goed dat ik u hier tref! Ik had via via begrepen dat u in Barcelona verbleef. Mag ik u complimenteren met uw hotelkeuze?’ De stem is van Lucas Molina, de voorzitter van de Nationale Katholieke Vereniging van Propagandisten, de man die zo’n belangrijke rol heeft gespeeld in de illegalisering van de junta’s door de mauristische jeugd te mobiliseren.

‘Don Lucas, verblijft u ook in het Inglaterra?’

‘Nee, nee, mijn familie bezit een tweede huis in Barcelona, een pied-à-terre.’ Hij loopt op Augusto af en geeft hem een klopje op zijn bovenarm. ‘Mijn kantoor behartigt de belangen van een aantal grote Catalaanse bedrijven, vandaar.’

‘Ik wist niet dat u nog actief was als advocaat.’

‘Dat ben ik ook niet, althans, ik voer geen rechtszaken meer. Het is vooral belangenbehartiging en advisering waar ik me mee bezighoud.’ Hij duwt zijn bril recht. ‘Had u al plannen voor vanavond? Ik had gehoopt u voor het diner te mogen uitnodigen.’

 

 

Wanneer is het ook weer voor het laatst dat hij een bad heeft genomen, vraagt Manolo zich af. Maanden geleden moet het zijn geweest, toen hij nog een pension bij Cuatro Caminos bewoonde. Hij gaat verzitten in het grote ijzeren bad en zeept zich voor de tweede keer helemaal in. Straks zal hij zich met een aparte emmer water moeten afspoelen; het badwater is inmiddels bruin verkleurd.

Nu de zaken hier in Barcelona op hun plaats beginnen te vallen en overleving niet meer zijn enige zorg is, ontwaken de onderdrukte behoeftes. Niet alleen een bad heeft hij lang moeten missen, ook vrouwelijk gezelschap is onderhand verworden tot een vage herinnering — de anarchist sluit overigens niet uit dat het een met het ander samenhangt — en de hunkering begint ontwrichtende vormen aan te nemen. Hij heeft nog nooit gebruikgemaakt van de diensten van een prostituee, tenminste niet betalend, maar zou het inmiddels gaan overwegen.

Er wordt op de badkamerdeur geklopt.

‘Ja?’

Xavi steekt zijn hoofd naar binnen. ‘Ik ben het.’

‘Wat is er?’

‘Ga je zo meteen mee naar het vervoerssyndicaat?’

‘Hoezo?’

‘Albert Einstein komt er op bezoek.’

Manolo kijkt zijn kameraad niet-begrijpend aan.

‘Albert Einstein, de Duitse natuurkundige. Hij heeft de relativiteitstheorie bedacht en de Nobelprijs gewonnen.’

‘Een natuurkundige… weet jij iets af van natuurkunde?’

‘Nee, maar ik zou het wel willen.’

‘Ik lig hier net zo op mijn gemak.’

‘Nou, mocht je je bedenken: ik ga over twintig minuten.’ Hij trekt de deur weer dicht.

Manolo grijpt zijn linkervoet en schrobt met een ruwe spons zijn teennagels schoon. Een Duitse natuurkundige, Albert Einstein. Het zal vast weer zo’n jood zijn.

 

 

Molina heeft een visrestaurant uitgezocht, met op de kaart vooral veel gefrituurde gerechten. Vanuit de halfopen keuken zoekt de geur van gebakken vis en aangebrande olie een weg naar de gasten.

‘Wat is hier goed?’ vraagt de majoor.

‘Alles.’

‘Dank u, dat helpt.’

‘Ik kan u de zwaardvis aanbevelen, als u daarvan houdt tenminste. Hij wordt geserveerd met een basilicum-roomsaus.’

Augusto slaat zijn menukaart dicht. ‘Ik neem de zeebaars.’

‘Uitstekende keuze,’ oordeelt Molina. ‘Zelf bestel ik de mosselen.’ Hij kijkt om zich heen of hij een ober ziet. ‘Wanneer bent u aangekomen?’

‘Eergisteren.’

‘En zijn het politieaangelegenheden die u hier brengen?’

‘Ja,’ antwoordt Augusto kortaf. Meer dan dat hoeft Molina niet te weten.

‘U moet het me zeggen als ik u erbij van dienst kan zijn.’

‘Dank u voor het aanbod.’

Molina verandert het gespreksonderwerp. ‘Ik dacht vanmiddag weer aan onze manoeuvres van vorig jaar oktober en november. Dat was een doorslaand succes, nietwaar?’

‘Voor het moment lijkt het te hebben gewerkt.’

‘U bent te bescheiden.’

‘Voorzichtig vooral.’

Molina wisselt zijn mes en vork om van plek. ‘Wat vindt u van de toestand in Barcelona?’

‘De toestand?’

‘De openbare orde, of vooral het gebrek daaraan.’

‘Ik heb gehoord dat er problemen zijn, maar ik vind het wat vroeg om al een oordeel te vellen.’

‘U bent hier nog maar net, natuurlijk,’ geeft de advocaat toe.

‘Wat vindt u er zelf van?’ vraagt Augusto. Het is duidelijk dat de advocaat een mening heeft die hij tot uitdrukking wil brengen.

Molina kijkt moeilijk, alsof hij diep moet nadenken over zijn antwoord, en zegt: ‘De crisis in Barcelona is zo ernstig dat zij niet met conventionele middelen kan worden opgelost. En zij wordt steeds dramatischer. Afgelopen week is het straatgeweld weer losgebarsten.’

‘En uw oplossing?’

‘Om te beginnen moet de staat van beleg weer worden ingevoerd. De afschaffing daarvan was een grove fout en het is slechts de regering in Madrid die dat niet wil toegeven, met alle gevolgen van dien: niet alleen de moordaanslagen, ook de talloze stakingen die de stad gegijzeld houden. In een stad als Barcelona is het onacceptabel dat arbeiders zomaar hun werk neerleggen. De staking aan de werken van de ondergrondse trein, bijvoorbeeld, was een ramp. We hebben geluk gehad dat daarbij geen gebouwen zijn ingestort. Kunt u zich voorstellen wat dat had betekend…’

‘Kennelijk heeft u het allemaal goed uitgedacht.’

‘Eh, ja.’ Molina krabt aan het tafelkleed. ‘We zouden wellicht weer eens bij elkaar kunnen komen: vader Andres, kolonel Torres, Belmonte, u en ik. Ik zou u willen voorstellen aan een paar kennissen van mij in Barcelona, mensen waarvan ik zeker weet dat ze u graag zouden ontmoeten.’

Kennissen van Molina. Ongetwijfeld van het soort dat bij de term ‘landsbelang’ denkt aan invoerrechten en een verbod op de arbeiderssyndicaten. Augusto is benieuwd.

 

 

‘De relativiteitstheorie,’ zegt Manolo. ‘Leg me die eens even snel uit.’

Xavi vertraagt zijn pas. ‘Wat?’

‘Zodat ik niet voor gek sta als die Duitser me er iets over vraagt.’

‘Dat doet hij vast niet.’

‘Maar toch, voor de zekerheid.’

De stukadoor gniffelt. ‘Nou, vooruit. De theorie van Einstein zegt dat tijd en ruimte relatief zijn.’

‘Relatief?’

‘Ja, dus voor iedereen anders. Dus dat de tijd sneller of langzamer kan gaan, afhankelijk van of je beweegt of stilstaat. Als je beweegt gaat de tijd langzamer.’

‘Verzin je dit ter plekke?’

‘Het stond in de krant. Als je beweegt gaat de tijd langzamer. Zoals nu, omdat we naar het vervoerssyndicaat lopen.’

‘Ik merk er anders niets van.’

Xavi denkt na, maar vindt geen goed antwoord. ‘Nee, ik eigenlijk ook niet.’

‘Leg me in dat geval dan maar de drie moorden van afgelopen week uit.’

‘Dat is moeilijker,’ zegt Xavi. ‘Ik weet niet wie ze heeft gepleegd.’

‘Volgens de kranten hebben wij dat gedaan. Twee doden waren lid van het vrije syndicaat.’

‘Eén maar, de ander had zijn lidmaatschap opgezegd. Ik denk dat het afrekeningen zijn binnen het vrije syndicaat zelf.’

‘Weet je zeker dat niemand van ons het heeft gedaan?’

Xavi schudt zijn hoofd. ‘Nee, dat is niet uitgesloten.’

‘En nu?’

‘Voorlopig doen we nog niets.’

‘Oké, jij bent de baas.’

‘Ik heb trouwens werk voor je gevonden,’ zegt Xavi. ‘De bouw van een school aan de westkant van de stad.’

‘Een heuse baan? Je zorgt voor mijn huisvesting, voor mijn scholing en voor mijn werk,’ somt Manolo op. ‘Ga je ook nog een vrouw voor me vinden?’

‘Wil je dat? Ik ken wel wat vrijgezelle dames aan wie ik je kan voorstellen.’

‘Nou, graag. En zeg dan meteen iets aardigs over me.’

‘Zoals wat?’

‘Weet ik veel. Dat ik me vandaag heb gewassen bijvoorbeeld.’

‘Juist… Misschien is het beter als ik zelf wat verzin.’

 

Einstein wordt welkom geheten door de voorzitter van het vervoerssyndicaat. De Duitser blijkt een energieke, bleke man met wild omhoog krullend, donker haar en droevige ogen. Over zijn theorieën spreekt hij nauwelijks, maar hij zegt zich verbonden te voelen met de CNT en met arbeidersverenigingen in het algemeen. ‘Ik ben ook een revolutionair, maar dan op wetenschappelijk gebied,’ vertaalt zijn tolk. ‘En wat mij betreft behoren sociale thema’s tot de interessantste aspecten van de mensheid.’

‘Een revolutionair die een natuurkundig genie is,’ fluistert Xavi tegen Manolo. ‘Wat vind je daarvan?’

‘Natuurkunde kun je niet eten,’ antwoordt Manolo. ‘En met natuurkunde werp je de gevestigde orde niet omver.’

Einstein heeft een druk programma in Barcelona en blijft maar kort. Hij wenst de syndicalisten veel succes in hun strijd en vertrekt onder begeleiding van een horde aan journalisten. ‘Leve de uitvinder van de automobiel!’ schreeuwt een bejaarde man buiten op straat.

Een vrouw van een jaar of veertig, in een bruine trui en een zwarte rok, loopt op Xavi af en zoent hem op de wang. ‘Ik was zo ongerust over jou,’ zegt ze.

‘Dat was nergens voor nodig,’ antwoordt hij en hij strijkt over haar halflange, in een staart samengebonden blonde haren. Dan richt hij zich tot Manolo: ‘Dit is mijn zus, Christina. Christina, dit is Manolo uit Madrid. We hebben samen gevangengezeten.’

‘Dag Manolo,’ groet Xavi’s zus.

Hij knikt haar toe.

‘O ja,’ herinnert Xavi zich plotseling. ‘Manolo heeft zich vandaag gewassen.’

Xavi’s zus komt wat dichter naar Manolo toe. Ze is lang, bijna net zo lang als hij. ‘Ja, nu je het zegt: hij ruikt naar bloemetjes.’

 

 

Martín Belmonte heeft goede zaken gedaan. Tweeduizend peseta’s rijker is hij sinds vannacht. De anarchist in kwestie, een bakkersknecht, wilde juist met een zak meel de bakkerij inlopen om te beginnen aan de bereiding van het brooddeeg. Belmonte’s metgezel — die de andere tweeduizend peseta’s heeft geïncasseerd — riep het doelwit bij diens bijnaam: Gato. Toen deze omkeek schoot Belmonte drie kogels in zijn rug en twee in zijn hoofd. Geen omstanders, geen politie, geen bloedspatten op zijn kleren. Het makkelijkste geld dat hij ooit heeft verdiend.

Belmonte heeft niet gevraagd naar de reden van de liquidatie; hij wil het niet weten ook. Het doelwit was lid van de CNT en dat is wat hem betreft al reden genoeg.

 

 

Donderdag 1 maart 1923

 

Christina, Xavi’s zus, slaapt nog als Manolo wakker wordt. Haar armen leunen tegen de muur, samen passen ze maar net op het smalle bed in haar kamertje zonder ramen. Manolo kijkt naar het plafond, overwegend of hij weg zal sluipen of zal wachten tot Christina wakker wordt. Kleine, scherpe hooi­sprietjes uit de versleten matras steken gemeen in zijn zij. Hij gaat verliggen, draait zich naar Christina toe, observeert haar, kijkt toe hoe haar borstkas uitzet en weer inzakt. Ze is een mollige vrouw, met de buik en de borsten die passen bij meerdere voldragen zwangerschappen. Niet dat hij dit een bezwaar vindt: afgelopen nacht verzonk zijn pezige lichaam gewillig in haar zachte vlees.

Christina heeft een mooi gezicht, een onschuldig gezicht, een gezicht dat hij nooit pijn zou willen doen. Daarom besluit hij dat het beter is als hij weggaat. Ze hebben een paar uur warmte bij elkaar gevonden; dit wil hij niet verpesten door langer te blijven. Hij heeft geen geduld met vrouwen en vrouwen niet met hem, wat keer op keer leidt tot ruzies en vechtpartijen, met als dieptepunt de laatste vriendin die hij had, de barvrouw in bioscoop Europa. Het is een wonder dat zij en Manolo elkaar niet hebben vermoord. Steeds weer zijn het de verkeerde soort vrouwen waarmee hij relaties begint, vrouwen die zich aangetrokken voelen tot zijn agressieve, gewelddadige kant en die het slechtste in hem naar boven brengen, die hem tergen en bespotten tot hij zichzelf niet meer in de hand heeft.

De anarchist komt overeind, gaat zitten op de rand van het bed, pakt zijn trui, zijn broek en zijn schoenen. Als hij wil opstaan wordt zijn pols vastgegrepen. ‘Nog vijf minuten,’ zegt Christina. ‘En dan gaan we samen. Over een uur begint mijn werk.’ Gedecideerd trekt ze hem terug het bed in.

 

 

Zaterdag 3 maart 1923

 

Vader Andres klopt aan bij de priesterwoning van zijn oude kerkgemeenschap, maar niemand doet open. De deur is niet op slot en hij gaat naar binnen. De warmgestookte woning is verlaten. Ook in de sacristie treft hij niemand, dus hij loopt door naar de kerk zelf, waar de zondagsmis weldra zal beginnen. In het priesterkoor voor het altaar zit de priester die hem is opgevolgd diep geconcentreerd zijn preek te oefenen. Andres neemt zo stil mogelijk plaats op een van de bankjes, wachtend tot de ander klaar is met zijn voorbereiding. Hopelijk is hij zijn opvolger niet te veel tot last met zijn verblijf; hij heeft zijn komst namelijk niet vooraf aangekondigd. Daar was ook nauwelijks tijd voor, de reis is pas op het allerlaatste moment gepland: eergisteren, toen Lucas Molina hem in een telegram verzocht naar Barcelona te komen:

 

ik ben in Barcelona samen met majoor Santamaria — STOP — gaarne op de korte termijn overleg alhier — STOP — grote plannen — PUNT

 

De priester vond vooral de frase ‘grote plannen’ vermakelijk, zonder nadere verduidelijking of ook maar een werkwoord en gebruikt door een advocaat die ‘Het Grote Plan Achter De Dingen’ niet altijd even scherp doorziet. Lucas Molina is een klein kind dat eindelijk eens zijn ouderlijk huis zou moeten verlaten om op zoek te gaan naar een geschikte vrouw, en niet alleen omdat het hem een klein fortuin zou uitsparen aan prostitueebezoeken. Toch is vader Andres dankbaar dat de advocaat contact heeft opgenomen. Dit is ontzettend belangrijk nieuws. Augusto Santamaría heeft begeleiding nodig hier in Barcelona.

 

 

Kapitein Sastre windt zich op in de bar van het hotel Inglaterra. ‘Het is oorlog in Barcelona! Drie doden vorige week. In het protectoraat waren we nog veiliger dan hier.’

‘Echt?’ vraagt Augusto.

Sastre beseft plotseling wie hij tegenover zich heeft en bindt in. ‘Het spijt me, dat had ik niet zo moeten zeggen. Niet tegen jou in ieder geval. Ik bedoelde het figuurlijk.’

‘Vergeet het. Vertel me liever van de laatste twee namen die ik je gaf.’

‘Juist, meteen.’ Hij rommelt in zijn jaszak, laat Augusto’s envelop vallen en pakt hem weer op. ‘Wat zal ik je zeggen? Dit waren toch wel de gevoeligste namen tot nog toe. Hopelijk ontdekken ze niet dat ik hun dossiers heb gelicht. De eerste, Borja Ruíz Calandra, komt uit een oude, vooraanstaande Catalaanse familie. Een stamboom die terugreikt tot het koningshuis van Aragon. Hij heeft geen bekende professie en staat ingeschreven in zijn ouderlijke woning. Hij is eenmaal gearresteerd, nooit veroordeeld.’

‘Waarvoor was de arrestatie?’

‘Voor ondervraging, wat dat dan ook mag betekenen. Er is nooit een offici­ele aanklacht ingediend. Waarschijnlijk is hij vrijgelaten toen de agenten begrepen wie ze voor zich hadden.’

‘Zo gaat dat.’

‘Zo gaat dat,’ herhaalt Sastre. ‘Joan Pans, ten slotte, is een Barcelonese scheepsmagnaat. Hij heeft tweemaal op de kieslijst gestaan voor de Lliga, maar beide malen zijn de districten gewonnen door de radicalen. Ik heb het niet eens hoeven opzoeken — de man is erg bekend bij ons, niet in de laatste plaats omdat hij met de regelmaat van de klok komt klagen over hoe onveilig het is in Barcelona. Geen antecedenten natuurlijk.’ Hij geeft de envelop terug aan de majoor.

‘Dank je,’ zegt Augusto. ‘Het is erg prettig dat je dit voor me hebt willen doen.’

‘Je geeft het maar aan als ik er nog meer moet uitzoeken.’

‘Dit waren de laatste.’

‘Nogmaals Augusto, het spijt me van daarnet. Iedereen kent de verschrikkingen van Igueriben. Niemand kan beginnen te begrijpen wat jij hebt doorgemaakt.’

‘Wat wíj hebben doorgemaakt,’ antwoordt de majoor.

 

 

Woensdag 7 maart 1923

 

Advocaat Lucas Molina, voorzitter van de Nationale Katholieke Vereniging van Propagandisten, heeft een overleg geregeld met leden van de Patronale Federatie, de vereniging van Catalaanse industriëlen. De leden zijn mannen die fabrieken, banken, constructiebedrijven, scheepswerven en spoorwegmaatschappijen bezitten. Zij zijn het die het écht voor het zeggen hebben in Barcelona. Het zijn mannen die slechts één doel hebben: winst; en die slechts één zorg kennen: de orde in de stad. Velen van hen kijken vol weemoed terug op een jaar geleden, toen de staat van beleg nog van kracht was en generaal Martínez Anido met harde hand — met overheidsterreur in feite — de stad regeerde, de syndicaten onderdrukte. Doorgaans steunen de Catalaanse industriëlen de conservatieve, nationalistische Lliga van Cambó, maar sinds deze vóór de opheffing van de staat van beleg stemde heeft de politicus fors ingeboet aan populariteit. Molina hoopt de leden van de Patronale Federatie ertoe te kunnen bewegen zich aan te sluiten bij een breed conservatief verbond. Hun geld is namelijk zeer welkom.

Van tevoren overleggen Molina, vader Andres, majoor Santamaría en Martín Belmonte van het vrije syndicaat in de woning van de advocaat, in zijn pied-à-terre tegenover de universiteit. ‘Wat in ons voordeel werkt is de toenemende kracht van de CNT,’ zegt Molina. ‘Daar zijn ze doodsbang voor. Ze voeren nog liever oorlog met de anarchisten dan dat ze ermee onderhandelen.’

‘Dan zullen ze wel tevreden zijn met de aanslagen van de afgelopen weken,’ merkt Augusto op.

De majoor bedoelde het schertsend, maar Molina lijkt van zijn stuk gebracht door de opmerking. ‘Eh… niemand is natuurlijk gebaat bij moordpartijen,’ zegt de advocaat. Hij gaat verder: ‘Ik zal hun uitleggen dat we nu al steun hebben van belangrijke conservatieve militairen, geestelijken en syndicaten. Is er verder nog iets wat we kunnen noemen? Het is echt heel belangrijk dat we deze mensen overtuigen.’

‘Ik heb invloed op de UGT,’ zegt Augusto.

‘In welke zin?’

‘Belastend materiaal betreffende een lid van het Catalaans bestuur.’

‘Toch niet over de voorzitter? Want die is zojuist weggestemd en vervangen.’

‘Nee, over de penningmeester, Maragall.’

‘Hoe belastend?’ vraagt vader Andres.

‘Als het uitkomt moet hij Spanje ontvluchten.’

‘Nou ja,’ zegt Molina. ‘Het kan nooit kwaad dat te melden.’

 

De bijeenkomst met de Patronale Federatie vindt plaats in de Cirkel van het Liceu, de sociëteit van de Barcelonezen die de bouw van het operagebouw hebben gefinancierd. De benedenverdieping van de Cirkel is verhuurd als winkelpand — het blijven Catalanen natuurlijk, als er geld kan worden verdiend, wordt er geld verdiend. Op de eerste verdieping beschikt de sociëteit over vier zaaltjes, waar de leden in de pauze van de operavoorstellingen via een directe toegang in de foyer de drukte kunnen ontvluchten. Een uitbundige, dikke man in een driedelig Italiaans kostuum verwelkomt de vier en neemt hen mee naar de achterste van de vier zaaltjes. Vijf andere Catalaanse industriëlen wachten hier al, zittend op de groenbeklede stoelen.

‘Vrienden,’ zegt de dikke man, ‘mag ik jullie voorstellen aan vader Andres Sevilla, majoor Augusto Santamaría en don Martín Belmonte van de somatén.’

‘En het vrije syndicaat,’ voegt een van de mannen toe.

‘Lucas kennen jullie natuurlijk al,’ gaat de dikke man verder. Dan stelt hij snel zijn eigen gezelschap voor, de meeste namen vangt Augusto maar half op.

‘Dank jullie voor de uitnodiging hier,’ zegt Molina. ‘Met deze bijeenkomst hopen we vast te stellen in welke mate onze doelen overeenkomen en hoe we elkaar eventueel in de toekomst kunnen bijstaan…’

Een kleine magere man met stekeltjeshaar en een dunne, grijze baard laat de advocaat niet uitpraten. ‘Hebben jullie enig idee van wat we hier doormaken?’ roept hij en wijst naar zijn borst. ‘Ik…!’ Hij kijkt om zich heen om zich te verzekeren van ieders volledige aandacht. ‘Ikzelf dus… ben bijna het slachtoffer geweest van een liquidatie. Het had niets gescheeld of jullie hadden dit gesprek met mij moeten voeren via een medium. Hoe durven jullie naar Barcelona te komen en ons te vragen om hulp, om geld? Waarom kloppen jullie niet aan bij de Madrilenen en de Basken? Wij zijn degenen die het zwaarst te lijden hebben onder het slappe optreden van de regering. Laat Spanje eerst eens een keer iets voor ons doen!’ De man is boos, hij voelt zich verongelijkt, en zijn persoonlijke grieven gaan vóór het voeren van een volwassen discussie.

De tirade wordt overgenomen door de man die naast hem zit. Deze is een jaar of tien ouder, een kop groter en veel slanker. Hij heeft een gladgeschoren, pokdalig gezicht en draagt een dikke, zwarte bril. Zijn toon blijft beheerst, maar zijn boodschap is helder: ‘Waar het om gaat is dat we ons vertrouwen in Madrid volledig zijn kwijtgeraakt. Bijna elke maand krijgen we wel een nieuwe gouverneur, maar de situatie blijft precies dezelfde. Er is er nog geen geweest die ook maar enige rust heeft weten te brengen. Als dit is wat we van Spanje kunnen verwachten, zijn we in Catalonië veel beter af als onafhankelijke natie.’

Molina schudt het hoofd. ‘Uiteindelijk zijn de Madrileense en Catalaanse belangen natuurlijk dezelfde…’

‘Wat weet jij af van onze belangen!’ schreeuwt de kleine, magere man. De industriëlen naast hem mompelen instemmend. ‘In Catalonië weten we zelf het best wat we nodig hebben.’

‘Om te beginnen moeten jullie natuurlijk begrijpen dat wij geen grip hebben op de regering,’ legt Molina uit. ‘En zeker niet op de huidige van García Prieto. Net als jullie zien we haar fouten met lede ogen aan.’

‘Jullie vertegenwoordigen de ciervisten en mauristen, nietwaar?’

‘Nee, wij…’

‘Namens wie zitten jullie hier dán?’

Molina laat zich niet van de wijs brengen. ‘Op dit moment zijn we krachten aan het bundelen,’ vertelt hij rustig verder. ‘We hebben contacten binnen het leger, binnen de kerk, bij het vrije syndicaat en natuurlijk staat een groot deel van de Spaanse industriëlen achter ons. Bovendien hebben we aanzienlijke invloed bij de UGT en…’

‘Een hoop geleuter en getut, maar dus niets concreets… heb je enig idee hoe lang we dit soort vage beloftes van Madrid al aanhoren?’

‘Nogmaals,’ zegt Molina, ‘wij zitten hier niet als vertegenwoordigers van de regering. We willen juist…’

‘Onzin en leugens!’ roept een man die zich tot dan toe stil heeft gehouden. ‘Geldklopperij!’

Molina kent de meeste van deze mannen persoonlijk en heeft daarom lang zijn geduld weten te bewaren, maar hun onredelijkheid en zelfaangemeten slachtofferschap begint hem op de zenuwen te werken. ‘Wat voor regering verwachten jullie hier als Catalonië onafhankelijk wordt? Wordt Cambó jullie president?’ vraagt hij geïrriteerd.

Hij krijgt geen antwoord.

‘Het wordt een onderonsje van de Radicale Republikeinen en Esquerra. Catalonië zou een socialistisch land worden,’ voorspelt hij zelfverzekerd. ‘En hoe menen jullie de anarchisten onder controle te kunnen houden als het Spaanse leger zich terugtrekt? Hoeveel leden heeft de CNT ook alweer? Een half miljoen? Wie sturen jullie op hen af bij de eerste rellen? Een handvol Mossos d’Esquadra?’

De Catalanen zwijgen. Het steekt ze dat ze geen goed antwoord hebben op Molina’s retorische, kleinerende vragen. Geërgerd, bijna boosaardig, kijken ze hem aan.

‘En ik was bijna de invoerrechten vergeten…’ gaat de advocaat verder. ‘De invoerrechten waarmee we jullie producten bevoordelen, waar jullie zo ontzettend veel aan verdienen. Jullie beseffen dat als Catalonië een zelfstandige natie wordt, Spanje deze invoerrechten ook over Catalaanse producten moet gaan heffen?’

De man met het pokdalige gezicht doorbreekt de stilte van de industriëlen. ‘Zijn jullie hier alleen naartoe gekomen om ons te beledigen of hebben jullie ook oplossingen?’

‘Kijk, Joan,’ zegt Molina. ‘Ik wil voorkomen dat we hier gaan denken in termen van schuld. We moeten oplossingen zoeken die ons allemaal ten goede komen.’

Vader Andres steekt een hand op en neemt het van de advocaat over. ‘Beschouw jij jezelf als een devoot katholiek, Joan?’

‘Ik tracht het te zijn vader.’ De man heeft zichtbaar meer respect voor de geestelijke dan voor Santamaría, Molina en Belmonte.

‘In plaats van je af te vragen wat Spanje kan doen voor de Catalanen… zou je niet eens bij jezelf te rade moeten gaan hoe de Catalanen Spanje kunnen redden? Wat de Catalanen kunnen bijdragen aan het behoud van onze traditionele waarden?’

‘Maar, vader…’

‘Uiteindelijk zal de Heer ons allemaal op ons handelen afrekenen, Joan. En van mensen zoals jij verwacht Hij des te meer.’

‘Vader, ik…’

Gemakkelijker is dat een kameel door het oog van de naald gaat….’

De industrieel bindt in. ‘Ja, vader.’

‘Joan Pans is de voorzitter van de Patronale Federatie,’ licht Molina toe.

Joan Pans? De majoor wordt overvallen door afkeer. Wat is dit voor gezelschap? Ze zitten hier te onderhandelen met een van de kinderverkrachters op de lijst van kolonel Cartoux.

 

 

Manolo’s specialiteit is het vlechten van betonijzer, zwaar werk dat hij vroeger zelfs met de blote handen deed. Eenvoudig stucwerk kan hij echter ook en Xavi heeft een baan voor hem geregeld bij de bouw van een lagere school. Met een houten spaan brengt Manolo de pleisterspecie aan op de muren, die Xavi vervolgens afwerkt met een schuurbord.

‘Christina was gisteren bij ons thuis,’ zegt Xavi, terwijl hij roert in een grote houten bak met nieuwe specie. ‘Ze vroeg naar je.’

‘Wat vroeg ze dan?’

‘Gewoon, hoe het met je ging. Ik geloof dat ze je wel aardig vond.’

‘Wat heb je gezegd?’

‘Dat het goed met je gaat, dat je een baan hebt, en dat ik heel blij ben dat je naar Barcelona bent gekomen.’

Xavi bleef maar kort de avond dat de Duitse professor sprak bij het vervoerssyndicaat. Hij heeft niet meer gezien hoe Christina en Manolo samen zijn vertrokken en weet dus ook niet dat de twee samen de nacht hebben doorgebracht.

‘Het was vorige week voor het eerst sinds tijden dat ik haar weer eens zag lachen,’ vertelt de stukadoor. ‘Je weet dat haar man twee jaar geleden van een steiger is gevallen? Op slag dood.’

‘Wat erg.’ Manolo nam al aan dat Christina’s man was overleden, maar wilde er niet naar vragen.

‘Ja. Ze kreeg zijn salaris uitbetaald tot het eind van de maand en dat was het. Twintig jaar had hij daar gewerkt. Twin-tig jaar en nooit één dag ziek.’ Xavi begint zich op te winden: ‘En dan is dít hoe het bedrijf voor je weduwe en vier kinderen zorgt! Het was niet de schuld van het bedrijf, zeiden ze. Hij was zogenaamd “zelf onvoorzichtig geweest”. Mannen die hun hele leven geen schroef hadden aangedraaid wisten opeens hoe je over een steiger moest lopen. Ik heb Christina en de kinderen maandenlang bij mij thuis gehad — en je hebt zelf gezien hoe klein mijn huis is. We hadden nauwelijks genoeg te eten en al helemaal geen vlees natuurlijk. Gelukkig vond ze uiteindelijk werk in de conservenfabriek, anders weet ik niet hoe het was afgelopen.’

‘Schandalig…’

‘Omgekomen op het werk, na twintig jaar trouwe dienst,’ herhaalt Xavi. ‘Nooit een andere baan gehad. Ik zeg het je: arbeiders worden in Spanje niet beschouwd als mensen. We moeten nemen wat ons toekomt, Manolo, want niemand zal ons ooit iets cadeau geven.’

Manolo is het met Xavi eens dat het allemaal heel erg is, en dat het heel belangrijk is arbeiders te verenigen, en dat de revolutie niet lang meer op zich kan laten wachten. Hij is bereid alles te beamen wat zijn kameraad vindt, zolang ze daarna maar terugkeren naar het begin van het gesprek. Terug naar hoe leuk Christina hem vond.

 

 

Woensdag 7 maart 1923

 

Molina heeft een tweede overleg gepland met de Patronale Federatie. Het blijkt dat een van hun leden, don Bernardo Flaco, eigenaar is van een aantal textielfabrieken in de stad Mataró, zo’n twintig kilometer ten noorden van Barcelona, en dat de socialistische vakbond daar op dit moment een staking leidt. De voorzitter van het stakingscomité is een bekende: Serafín Maragall.

Augusto ziet de toenadering tot de industriëlen als een kans Joan Pans van dichtbij te observeren, te onderzoeken of hij een rol kan hebben gehad in de moord op inspecteur Albí. Hiertoe wil de majoor de socialist Maragall chanteren tot het beëindigen van de staking.

Molina is bezorgd. ‘Weet je zeker dat dit gaat werken? Ik ken Bernardo Flaco al langer. Hij is wild, arrogant en roekeloos. Misschien moeten we ons iets voorzichtiger uitdrukken. We hebben geen garantie dat Maragall de staking tot een einde kan brengen. Zeker niet op onze voorwaarden.’

‘Ik heb er vertrouwen in,’ zegt de priester.

‘Het komt vast goed,’ belooft Augusto. ‘De échte vraag is: wat gaat de Patronale Federatie daarna voor ons doen?’

 

Joan Pans zit achter zijn bureau, naast hem de kleine, slanke man die het nooit ergens mee eens is, en leunend tegen de muur Bernardo Flaco. Vader Andres gaat recht tegenover Pans zitten, Augusto en Molina nemen plaats aan weerszijden van de priester. Belmonte blijft staan tussen twee ramen in.

Flaco richt zich tot vader Andres. ‘Zoals ik Lucas heb verteld, is er een staking gaande in mijn fabriek in Mataró. Hij zei dat jullie de UGT in jullie zak hebben en dat jullie dit probleem voor me kunnen oplossen.’

‘Niemand heeft de UGT in zijn zak, zelfs hun eigen secretaris-generaal niet,’ corrigeert Molina.

‘Ja, wat is het nou?’ Flaco’s gelaatsuitdrukking houdt het midden tussen een geïrriteerde frons en een spottende glimlach. ‘Kunnen jullie me helpen of niet?’

‘Wat wij hebben is bepaalde informatie waarmee we aanzienlijke druk kunnen uitoefenen op hun penningmeester Maragall. We kunnen hem dwingen de staking te beëindigen.’

Augusto valt in: ‘Uiteraard niet zonder ook concessies van uw kant. Wat is het doel van de staking? Wat eisen ze?’

‘Het gaat om een betekenisloos verschil van inzicht,’ antwoordt Flaco. ‘Ze hebben geen enkel recht te staken.’

‘Ze staken omdat ze zes peseta’s per dag verdienen,’ weet Belmonte. ‘Dat krijg je als je je niet bij een serieus syndicaat aansluit.’

‘Betaal je zes peseta’s?’ zegt Augusto. ‘Dat is belachelijk.’

‘Ik betaal ze wat ze waard zijn,’ antwoordt Flaco fel. ‘Overigens hebben jullie daar niets mee te maken.’

Vader Andres steekt zijn hand omhoog, met de handpalm richting Flaco, legt hiermee zijn autoriteit op. ‘Je moet wel iets toegeven,’ oordeelt hij. ‘Anders kunnen zelfs wij je niet helpen. Bied aan het salaris met een peseta en een kwart per dag te verhogen en wij zorgen dat dit… royale… christelijke aanbod wordt geaccepteerd.’

‘Zo makkelijk?’

‘Eis alleen met Maragall te onderhandelen,’ zegt Augusto. ‘Aanstaande vrijdag.’

Het Bloed in Onze Aderen
CoverPage.html
section-0001.html
section-0002.html
section-0003.html
section-0004.html
section-0005.html
section-0006.html
section-0007.html
section-0008.html
section-0009.html
section-0010.html
section-0011.html
section-0012.html
section-0013.html
section-0014.html
section-0015.html
section-0016.html
section-0017.html
section-0018.html
section-0019.html
section-0020.html
section-0021.html
section-0022.html
section-0023.html
section-0024.html
section-0025.html
section-0026.html
section-0027.html
section-0028.html
section-0029.html
section-0030.html
section-0031.html
section-0032.html
section-0033.html
section-0034.html
section-0035.html
section-0036.html
section-0037.html
section-0038.html
section-0039.html
section-0040.html
section-0041.html
section-0042.html
section-0043.html
section-0044.html
section-0045.html
section-0046.html
section-0047.html
section-0048.html
section-0049.html
section-0050.html
section-0051.html
section-0052.html
section-0053.html
section-0054.html
section-0055.html
section-0056.html
section-0057.html
section-0058.html
section-0059.html
section-0060.html
section-0061.html
section-0062.html
section-0063.html
section-0064.html
section-0065.html
section-0066.html
section-0067.html
section-0068.html
section-0069.html
section-0070.html
section-0071.html
section-0072.html
section-0073.html
section-0074.html
section-0075.html
section-0076.html
section-0077.html
section-0078.html
section-0079.html
section-0080.html
section-0081.html
section-0082.html
section-0083.html
section-0084.html
section-0085.html
section-0086.html
section-0087.html
section-0088.html
section-0089.html
section-0090.html
section-0091.html
section-0092.html
section-0093.html
section-0094.html
section-0095.html
section-0096.html
section-0097.html
section-0098.html
section-0099.html
section-0100.html
section-0101.html
section-0102.html
section-0103.html
section-0104.html
section-0105.html
section-0106.html
section-0107.html
section-0108.html
section-0109.html
section-0110.html
section-0111.html
section-0112.html
section-0113.html
section-0114.html
section-0115.html
section-0116.html