Intermezzo II

 

 

 

Vaandrig Francesc Cartoux, 1896, Cuba

 

Francesc is op de grond gelegd door zijn rekruten, zijn jasje wordt losgemaakt, zijn hemd opengescheurd. De rebellen hebben hem geraakt in zijn schouder en zijn buik. Net twee maanden op Cuba en nu al ernstig gewond. Al zijn toekomstdromen kapotgeschoten in een ogenblik van onoplettendheid.

‘We hebben ze te pakken gekregen,’ vertelt een soldaat hem. ‘Drie waren het er. Ze hadden Springfield-geweren. Wat zullen we met ze doen?’

‘Standrechtelijke executie,’ beveelt de vaandrig. Hij duwt zijn handen op zijn buik om het bloed maar zoveel mogelijk binnen te houden. Als hij het al overleeft, wordt dit een enkele reis terug naar Spanje.

 

Luitenant Francesc Cartoux, 1899, Madrid

 

De betoging is uitgelopen op grootscheepse rellen. Demonstranten trekken straatstenen los en bekogelen de politietroepen en ordediensten. De waarschuwingsschoten van de politie sorteren geen effect: ze lijken de furie van de menigte eerder te voeden. Een van de agenten wordt door een steen geraakt op het sleutelbeen en gaat naar de grond. Luitenant Francesc Cartoux verzamelt zijn troepen, vijftig man Guardia Civil, om een charge uit te voeren op de stenengooiers. Hij wil ze terugdrijven, uit elkaar slaan, en zo mogelijk ook een deel van hen arresteren.

Bij het fluitsignaal — het afgesproken teken — stormen de agenten en masse op de steengooiers af. Sommigen met knuppels in de hand, anderen met het pistool in de aanslag. De relschoppers slaan op de vlucht, het oude centrum in, waar ze zich verspreiden in kleine groepjes. Francesc richt zich op een lange, tengere jongen die hij eerder flink tekeer zag gaan. Hij gaat een pak rammel uitdelen dat de relschopper nog lang zal heugen.

De jongen baant zich een weg tussen de kraampjes van kooplieden door, springt over een bedelaar heen, trekt een fruitkraam omver. Hij is snel, maar niet snel genoeg om Francesc af te schudden. Over de gladde keien verliest hij steeds meer van zijn voorsprong. Als hij een nauwe, doodlopende steeg kiest lijkt hij niet meer te kunnen ontsnappen. Plots schiet hij rechtsaf door een open deur een uit afvalhout opgetrokken schuur in. Francesc vliegt er in volle vaart achteraan en moet binnen hard afremmen om niet dubbel te slaan over een tafel. Hij is beland in een grote zaal vol arbeiders die terugkomen van de demonstratie, sommigen flink gehavend met schrammen aan het gelaat of open wonden op de armen. Dreigend kijken ze hem aan. Ze staan op, doen voorzichtige stappen in zijn richting, ze wrijven over hun knokkels of tasten naar hun broekzakken. Hij is in een val gelopen, bedenkt Francesc; de schuur is een arbeiderskroeg. Dit zou wel eens heel slecht kunnen aflopen.

Hij neemt tien tellen de tijd om bij adem te komen, intussen snel nadenkend. Dan steekt hij sussend zijn rechterhand op. ‘Blijft u alstublieft allemaal kalm,’ roept hij. ‘Alstublieft heren, gaat u weer zitten. Ik heb alles onder controle.’ Hij wijst naar de relschopper. ‘Deze man hoort bij mij. Hij is niet gevaarlijk. U hoeft zich nergens zorgen over te maken.’ Hij zwaait naar de man achter de bar. ‘Ober: bier voor mij en voor…’ — hij slaat de demonstrant op de rug — ‘Wat is jouw naam?’

De jongen staat nog bij te komen; zijn ongeschoren gezicht ziet helemaal rood. ‘Ubrique,’ zegt hij hijgend. ‘Ignacio Ubrique.’

 

Luitenant Francesc Cartoux, 1905, Madrid

 

De ambities van Francesc Cartoux strekken verder dan het leger, hij ziet zichzelf al politieke functies bekleden: wethouder, burgemeester, civiel gouverneur, minister. Zijn vriend Ignacio en hij zijn toegetreden tot de vrijmetselarij; ze hebben zich geschaard onder de grote geesten van het land. Alle vernieuwers zijn vrijmetselaars.

Spanje moet veranderen, de gevestigde orde verliest langzaam haar macht, hoezeer zij zich ook verzet. Het land behoort aan mensen zoals hij, die zich opwerken vanuit de middenklasse. Dit geldt niet alleen in het civiele leven, zeker ook voor de krijgsmacht; de huidige generatie luitenants, kapiteins en majoors in het leger komt grotendeels uit de middenklasse, al worden de hogere rangen nog steeds bezet door de oude aristocratie, zeker wat de belangrijke posten betreft. Officiers uit de burgerij verdwijnen in de permanente reserve zodra ze de rang van majoor of kolonel bereiken.

Net als de meeste van zijn collega-officiers koestert Francesc sterke sympathieën voor het republikanisme en het socialisme. Immers, de lagere officiers zijn ook een soort arbeiders die worden onderdrukt, of die in ieder geval tekort worden gedaan door het systeem van promoties; een systeem dat volledig hangt op één instituut, op één persoon: Alfonso XIII, een koning zonder erfopvolger.

 

Luitenant Francesc Cartoux, 1906, Madrid

 

Op het balkon staat Morral klaar met de bom. Francesc — te paard en aan het hoofd van een sectie agenten van de ordedienst — wisselt een korte blik met hem. Hij krijgt er een slecht gevoel bij. Morral kijkt veel te nerveus rond, meer gericht op zijn ontsnapping na afloop dan op zijn taak. Het is vijf over twee en het rijtuig van het koninklijk echtpaar nadert de afgesproken plek op de Calle Mayor, de ideale plek voor de aanslag: door de grote drukte zal de stoet hier maar langzaam vooruitkomen.

Francesc heeft zijn aandeel in dezen volbracht, er is niets meer wat hij nog kan doen. Het wordt tijd een veilig heenkomen te zoeken. Van tevoren heeft hij berekend hoe krachtig de ontploffing zal zijn: op twintig meter afstand loop je het risico getroffen te worden door een verdwaalde scherf, op veertig meter afstand kan bijna niets meer gebeuren. Het rijtuig, voorafgegaan en gevolgd door soldaten te paard, is nog een halve straat verwijderd, nog tachtig meter, zestig meter, veertig, twintig…

Een oorverdovende knal, stofwolken, de eerste kreten. Schreeuwende, huilende, bebloede mensen doemen op uit de stofwolken: het zijn allemaal agenten en toeschouwers. Francesc geeft zijn paard de sporen en haast zich naar de plek van de explosie. De weg ligt bezaaid met lijken en het rijtuig is omgeslagen, maar de koning en zijn bruid staan er ongedeerd naast, omringd door politieagenten. Hij kijkt omhoog: Morral is verdwenen.

Het koninklijk echtpaar wordt intussen begeleid naar een andere koets. De koning houdt zich koel en maakt zelfs grapjes over het gebeuren. De mislukte aanslag zal ongetwijfeld zijn populariteit doen toenemen. Wat een fiasco. En wat een kluns is die Morral. Een kans als deze krijgen ze voorlopig niet weer.

Ignacio of hij hadden het zelf moeten doen.

 

Kapitein Francesc Cartoux, 1913, Barcelona

 

De verdachte is eigenaar van een klein en exclusief warenhuis. Francesc loopt er regelmatig langs op weg naar de kazerne. Italiaanse pakken, zijden dassen, gouden dasspelden — al die zaken die hij zich nooit zal kunnen veroorloven. Een winkel die door hem wordt beschermd tegen plundering, maar waar hij nooit welkom zal zijn. Francescs oog valt op de manchetknopen van de man, die schitteren in het licht van de gloeilamp aan het plafond. Zouden ze van goud zijn? Wat zouden ze kosten? Waarschijnlijk meer dan het jaarsalaris van een kapitein in het leger.

De man wordt verdacht van doodslag of moord. Een werknemer die bij hem thuis langskwam is van de trap gevallen en heeft zijn nek gebroken. De vraag is of hij is geduwd; de buren hoorden de twee ruzieën, een ruzie die eindigde met een harde klap. Zou dit genoeg zijn voor een veroordeling? Misschien, misschien ook niet. De man zelf meent kennelijk van wel en is doodsbenauwd voor de straf die hem boven het hoofd hangt. Hij zal nooit bestand zijn tegen de jaren opsluiting waar hij recht op heeft. In feite verdient hij zelfs extra straf: mensen zoals hij mogen niet denken dat ze zomaar overal mee weg kunnen komen. Ze achten zich beter dan anderen en gedragen zich alsof de wereld hun toebehoort. Bovendien confronteren ze Francesc met zijn plek op de maatschappelijke ladder. Zijn politieke betrokkenheid, de vrijmetselarij, het leven — het heeft hem nog lang niet gebracht waar hij op had ingezet, geen erkenning, geen invloed, geen geld. Als hij al voortgang boekt, dan gaat dit veel te langzaam.

En dan die manchetknopen: de verdachte draagt ze als doodeenvoudige, alledaagse gebruiksvoorwerpen, maar het zijn juwelen. Francesc kan zijn ogen er niet vanaf houden. Hij wil ze aanraken, voelen. Wat heeft deze man gedaan om ze te verdienen? Wat heeft welke kapitalist dan ook ooit gedaan om zijn rijkdom te verdienen?

De stem van de man onderbreekt schuchter Francescs gedachten. ‘Hoe gaat het nu verder?’

‘Dit betekent minimaal vier jaar cel voor doodslag. Indien u wordt veroordeeld voor moord nog veel langer.’

De verdachte klampt zich vast aan de tafel. ‘Is er niets wat u kunt doen?’

Natuurlijk zijn er dingen die Francesc kan doen. Hij zou de man kunnen dwingen een bekentenis te ondertekenen bijvoorbeeld, dat maakt de verdere afwikkeling van de zaak eenvoudiger voor de rechters. Hij gaat achter de man staan, legt zijn handen op diens schouders, spreekt zacht: ‘Als u doodslag bekent, zal ik mijn invloed aanwenden om uw straf zoveel mogelijk te beperken. Verdachten die meewerken kunnen altijd rekenen op clementie.’

‘Echt? Kunt u mij helpen? Het is vreselijk wat er is gebeurd. Ik zou er alles voor over hebben om het ongedaan te maken.’

‘Ik geloof u.’

‘Alstublieft…’ — de man zweet wanhoop — ‘ik heb vier kinderen.’

Ja, wie niet? De dode zal ongetwijfeld ook een gezin achterlaten. Dat je kinderen hebt maakt je niet meer of minder schuldig. Hoe dan ook: het wordt tijd voor een bekentenis. Francesc besluit het eerst op de vriendelijke manier te proberen — ‘Het is het beste voor hen als u meewerkt, zodat u er zeker van bent dat u ze snel weer terugziet.’ — maar plots bedenkt hij zich. Is dit wel de juiste weg? Maakt hij deze man niet veel te belangrijk? Wat schiet Barcelona er nu mee op door hem een paar jaar op te sluiten? Zijn plaats wordt echt wel weer ingenomen door een andere kapitalist, of het nu gaat om een van zijn kinderen of om een van zijn concurrenten, en er is wellicht een aanpak die veel meer kan opleveren.

Francesc heeft nog steeds zijn handen op de schouders van de winkeleigenaar. Hij knijpt er zacht in, blaast in de nek van de man en vraagt dan: ‘Die manchetknopen van u, die zijn van echt goud, nietwaar? Wat hebben ze eigenlijk gekost?’

 

Majoor Francesc Cartoux, 1917, Barcelona

 

De Barcelonese infanterie-junta heeft de regering op haar knieën gekregen. Generaal Aguilera, de minister van Oorlog, heeft in de afgelopen weken meerdere ultimatums gesteld voor de junta om zichzelf op te heffen, maar deze zijn allemaal genegeerd. Uiteindelijk heeft hij het hoofdbestuur gevangen laten zetten en een executiebevel uitgevaardigd voor hun leider, kolonel Márquez, maar noch de artillerie, noch de cavalerie peinsde erover dit bevel op te volgen. Als de generaal het vonnis uitgevoerd wilde zien, mocht hij zelf de trekker komen overhalen.

Hierop is de regering en vooral ook de koning de schrik om het hart geslagen. De situatie dreigt te escaleren tot een algemene militaire opstand, net op het moment dat de vakbonden een algemene staking voorbereiden, en terwijl de rest van Europa een oorlog uitvecht. Het zou het einde kunnen betekenen van de Spaanse staat. Zojuist is daarom opdracht gegeven het hoofdbestuur in vrijheid te stellen en is het bestaan van de junta’s legitiem verklaard. Márquez heeft besloten nog een nacht in zijn cel door te brengen en deze pas morgen — wanneer het hem uitkomt — te verlaten. Het zijn de junta’s die nu de regels dicteren.

Majoor Francesc Cartoux, medeoprichter van de junta en lid van het hoofdbestuur, verlaat zijn cel al wel. Hij zal de eisen aan de regering op papier gaan zetten: erkenning van de junta als wettige vertegenwoordiger van de officiersmacht, afschaffing van de promoties op basis van ‘verdienste’, de terugkeer van de voormalig kapitein-generaal van Barcelona — door Aguilera vanwege steun aan de junta’s van zijn functie ontheven — en natuurlijk een loonstijging. Dit is waar Francesc al die jaren op heeft gewacht, de kans te tonen dat er een leider in hem schuilt, een visionair.

 

Majoor Francesc Cartoux, 1918, Madrid

 

Francescs positie als leider van de Madrileense infanterie-junta maakt hem een vooraanstaand officier. Wanneer hij binnenkort wordt gepromoveerd tot kolonel ligt het voor de hand dat hij het commando krijgt over een legerbrigade. Liefst een in een groot Andalusisch garnizoen — Sevilla, Granada, Cadiz, Malaga. Of anders een plek bij de Generale Staf, dat is toch wel het minste. Goede contacten zijn hiervoor essentieel. Het is om die reden dat majoor Cartoux zich tijdens een receptie op het ministerie van Oorlog besluit te wenden tot generaal Cavalcanti van de cavalerie. Als Cavalcanti een moment alleen staat grijpt hij zijn kans. ‘Generaal Cavalcanti, ik wilde me aan u voorstellen. Mijn naam is Francesc Cartoux, majoor Francesc Cartoux.’

‘Ik weet wie u bent, majoor.’

Francesc glundert. Natuurlijk weten mensen wie hij is. ‘Generaal, binnenkort is mijn promotie tot kolonel.’

‘Van harte gefeliciteerd. Uit ervaring kan ik u voorspellen dat het een mooie dag voor u zal worden.’

‘Ik verheug me er zeer op.’

‘En terecht.’

‘U weet misschien dat ik nu dien in de Guardia Civil?’

‘Een prachtig korps met belangrijke taken.’

‘Maar als kolonel zal ik er niet kunnen blijven.’

‘Dat is vaak het geval,’ bevestigt Cavalcanti.

‘Ik hoopte te kunnen terugkeren naar de infanterie. Zou u een goed woord voor mij willen doen bij de Generale Staf? Wellicht kan ik onder u een brigade commanderen.’

‘Een brigade commanderen?’ Hoofdschuddend legt Cavalcanti een hand op Francescs schouder. ‘Vergeet dat, beste man. Daar hebt u de aanleg niet voor. Voor zoiets word je geboren. Verder dan kolonel komt u niet, maar dat is al mooi genoeg, uiteraard.’ Alsof hij een achterlijk kind iets volkomen redelijks heeft uitgelegd, iets onbetwistbaars, glimlacht de generaal dociel naar Francesc, en loopt dan weg, op zoek naar een collega met meer strepen op het uniform.

Francesc etaleert niet de minste emotie, maar inwendig kookt hij. De arrogantie. Hij zal Cavalcanti zijn woorden doen opeten. Dat fossiel zal nog eens wat meemaken. Moge één ding duidelijk zijn: Francesc Cartoux weigert zich zonder gevecht te laten overplaatsen naar de permanente reserve.

 

Luitenant-kolonel Francesc Cartoux, september 1921, Madrid

 

Sinds eind juli is er in Spanje maar één onderwerp van gesprek: de ramp van Annual, de vele duizenden Spanjaarden die zijn omgekomen in het Rif. Niet langer kunnen de legerleiding en de regering rekenen op de onvoorwaardelijke steun van het volk. De kritiek op de regering en de legerleiding zwelt aan en de toon wordt steeds feller van aard. Het land eist dat er schuldigen worden aangewezen voor het debacle, dat er mensen worden gestraft.

Ook op de bijeenkomst van vrijmetselaarsloge Erasmus wordt nergens anders over gesproken. Een van haar leden, een infanteriekolonel, is na de ramp uitgezonden naar Melilla; met regelmaat stuurt hij brieven naar de loge over zijn ervaringen in het protectoraat en over de voortgang van de campagne. Een ander militair lid, een divisiegeneraal in ruste, deelt de halve en hele geruchten die hij afgelopen week heeft opgevangen van collega’s.

Ook kolonel Francesc Cartoux heeft nieuws. ‘Picasso gaat veel verder met zijn onderzoek dan de minister van Oorlog ooit heeft willen toestaan. Hij onderzoekt momenteel ook de hele voorbereiding van de campagne, inclusief de strategische fouten die bij de planning zijn gemaakt. En de minister probeert dit nu te blokkeren door de jurisdictie van de onderzoekscommissie te beperken tot het handelen van de officiers ter plaatse.’

‘…om de hoge commissaris te beschermen,’ vult zijn logegenoot Ignacio Ubrique aan.

‘Ja, en de koning natuurlijk.’

‘De koning?’

Francesc knikt. ‘Alfonso zag de troepen in Melilla als zijn persoonlijke speeltje. Hij heeft Silvestre continu gevechtsinstructies zitten toesturen. Met bekend resultaat. Er zijn op dit moment helaas geen…’

Ubrique steekt een hand uit naar Francesc, alsof hij hem moet afremmen en voorkomen dat wat zijn vriend zojuist heeft gezegd verloren gaat. ‘Bestaat er bewijs van dat de koning betrokken was? Brieven, telegrammen?’

‘Ongetwijfeld.’

‘Het zou mooi zijn als we over zulke documenten konden beschikken.’

‘Ja,’ zegt Francesc. ‘Dat zou wel mooi zijn.’

 

Luitenant-kolonel Francesc Cartoux, 11 februari 1922, Barcelona

 

De generaal is vierenzestig jaar oud en ernstig ziek. Hij is verlamd vanaf zijn middel en gaat gebukt onder ondraaglijke botpijnen die nauwelijks verzacht worden door de morfine. Zijn oudste dochter en zijn huishoudster hijsen hem iets omhoog in bed, een moeizame exercitie die hem uitput. Francesc wist dat de gezondheid van de generaal was achteruitgegaan, niet dat hij terminaal ziek was.

Er is echter geen reden medelijden met hem te hebben. Enkele jaren geleden, toen Francesc nog kapitein was bij de Guardia Civil, heeft de generaal een moord gepleegd op een jong meisje van goede komaf. In het begin werd hij even verdacht, maar, zoals dergelijke zaken in de regel worden afgewikkeld: als het bewijs tegen een vooraanstaand persoon niet binnen een paar dagen sluitend is, stopt men het onderzoek. Francesc kreeg de bewijzen wél sluitend — genoeg bewijs om de familie van het meisje te overtuigen in ieder geval — maar hield deze achter. Sindsdien bezoekt hij de man eenmaal per jaar om de beloning voor zijn zwijgzaamheid te innen.

‘Het spijt me u zo te zien,’ zegt Francesc, als de dames de slaapkamer hebben verlaten. Hij leunt op het voeteneinde van het bed. ‘Weten de dokters wat u mankeert?’

‘Ja, maar dat willen ze me niet vertellen. Ze liegen dat ik een onsteking heb die met bedrust, lotions en morfine zou kunnen genezen.’

‘Er zijn situaties waarin het uitkomen van de waarheid schadelijk is.’

De man slaat een kruisje. ‘We weten allebei waarom u hier bent, don Cartoux, maar ik kán u niets meer betalen en ik gá u niets meer betalen. Sterker nog, ik zou juist geld van u moeten lenen. Mijn kleindochter gaat trouwen, zonder vader om haar bruidsschat te voldoen.’

Francesc wrijft zijn pink langs zijn wenkbrauw. ‘Geld lenen, van mij?’ Wat een rare opmerking; zou de man seniel aan het worden zijn? Zou hij het begrip chantage nog wel goed begrijpen? ‘Hebt u niets van waarde om te verkopen? Een schilderij, juwelen, zilver?’

‘Nee, niets meer.’

‘Dan wordt het moeilijk.’ Dit bezoek had Francesc zich wel kunnen besparen. Hij kan maar beter snel weggaan, wellicht is het iets besmettelijks waar de man aan lijdt. ‘Tot ziens, generaal.’

‘Nee, wacht. Er is misschien toch iets wat ú van mij zou willen kopen.’

‘Ík, iets van u kopen? Dat lijkt me toch niet.’

‘Nadat ik al die jaren uw stilte heb gekocht — dan is het toch niet te veel gevraagd dat u aanhoort wat ik te bieden heb?’

Francesc zucht. ‘Ik luister.’

De generaal richt zich iets op. ‘Zit de deur wel goed dicht?’

Francesc controleert het even. ‘Ja.’

‘Vooruit. Zoals u ziet, ik heb niets meer te verliezen. Waarschijnlijk ben ik al overleden voordat u terug bent in Madrid. Daarom is het dat ik u dit aanbod doe, en dan nog slechts omdat mijn kleindochter het geld zo hard nodig heeft.’

‘Komt u alstublieft ter zake.’

‘Excuseert u een oude man zijn breedsprakigheid, ik heb al lange tijd geen bezoek meer mogen ontvangen. Maar vertelt u mij: hoeveel zou u betalen om in het bezit te komen van het dagboek van Enriqueta Martí?’

 

Luitenant-kolonel Francesc Cartoux, Madrid, donderdag 9 maart 1922

 

De nieuwe leerling toont de broeders het beeld dat hij eigenhandig uit steen heeft gehouwen, een traditie die betrekkelijk uniek is voor Erasmus. In de meeste loges is het overhandigen van de steen aan de leerlingen puur symbolisch, hoeven ze hem niet echt te bewerken. In andere is het genoeg als de leerling de steen enigszins vierkant weet te krijgen.

Het beeld gaat voor inspectie langs de broeders. Francesc Cartoux ziet er een verwrongen hand in. Vier dikke vingers die een kooi vormen en een gebroken duim die omhoog tracht te wijzen. Hij geeft het door aan Ignacio Ubrique, die naast hem zit.

‘Dit beeld van een stier symboliseert mijn standvastigheid,’ legt de gezel uit. ‘Lidmaatschap betekent voor mij een confrontatie met mijn beperkingen.’

‘De laatste tijd krijgen we er hier alleen nog maar idioten bij,’ fluistert Ubrique.

De leerling zegt: ‘Ik ben vastberaden hier persoonlijke verlichting te vinden.’

Cartoux zucht. Persoonlijke verlichting is aan hem niet besteed. Het is de wéreld die dient te worden verlicht, te beginnen bij Spanje. Het land staat op het punt zich te bevrijden uit de feodale ketenen van zijn geschiedenis en eindelijk intrede te doen in de twintigste eeuw. Het staat aan de vooravond van een radicale herschikking van de macht. Zijn vaderland gaat een revolutie tegemoet en kolonel Francesc Cartoux heeft zichzelf een positie toebedacht in de voorhoede van deze strijd.

 

Na afloop van de bijeenkomst zakken Cartoux en Ubrique nog even af naar een bar aan de promenade van Recoletos, op steenworp afstand van Ubriques kantoor. Het loopt tegen sluitingstijd en het café is bijna leeg.

‘Ben je verder gekomen met wat we laatst bespraken: de gevechtsinstructies van Alfonso?’ vraagt Ubrique.

‘Nee,’ antwoordt Francesc, ‘maar het kan haast niet anders dan dat er brieven van Silvestre in de archieven van Picasso’s commissie zullen belanden. Ik ga trachten er toegang toe te krijgen, al zal dat niet eenvoudig worden. De onderzoekscommissie schermt haar documentatie angstvallig af.’

‘Houd me op de hoogte.’ Ubrique trommelt wat met zijn vingers op de tafel. ‘Hoe was Barcelona?’

‘Koud. Erg koud. Maar nuttig. Je raadt nooit wat ik in handen heb gekregen: het dagboek van Enriqueta Martí.’

‘Wát heb je van wíe?’

‘Het dagboek van de Vampier van de straat Ponent. Dat is tien jaar geleden een enorm schandaal geweest in Barcelona. Heb je daar toen niets van gehoord? Enriqueta Martí: ze prostitueerde kinderen en maakte elixers van hun botten.’

Ubrique graaft in zijn geheugen. ‘Bleken dat uiteindelijk niet grotendeels verzinsels?’

‘Het dagboek staat vol met namen van mannen en vrouwen die diensten bij haar hebben afgenomen en die graag anoniem willen blijven. De voorzitter van de Patronale Federatie heeft inmiddels een aanzienlijke som betaald om zijn naam buiten de kranten te houden. En zijn kont buiten de gevangenis.’

‘Ik neem aan dat je binnenkort terug gaat om verder te collecteren bij de Catalaanse elite?’

‘Niet meteen, in Madrid lopen ook enkele voormalige klanten van haar rond. Er is er een in het bijzonder die ik moet zien te traceren.’

‘Ik twijfel er niet over dat je andermans misstappen zal weten uit te wringen tot op de laatste peseta.’

‘Dat is niet alles. Er komen in het dagboek ook namen voor van invloedrijke politici. Mensen die de balans kunnen laten doorslaan bij een revolutie.’

‘Mensen die ik ken?’

‘Waarschijnlijk wel. Ik ben een lijst aan het samenstellen.’ Cartoux kijkt op zijn horloge en staat op. ‘Ik moet helaas nu weg, maar we praten volgende week verder.’

‘Volgende week,’ herhaalt Ubrique. ‘Ik reken erop. Intussen zal ik uitzoeken wat ik kan vinden over mevrouw Martí.’

 

Luitenant-kolonel Francesc Cartoux, Madrid, dinsdag 21 maart 1922

 

Kolonel Cartoux wil nog even rusten alvorens hij zich aankleedt en naar huis gaat. Het meisje ligt naast hem te slapen. Ze was knap, met een mooie huid vooral, maar verder niet heel bijzonder. Erg jong en onervaren.

Het dagboek heeft hij verstopt onder de nachtspiegel. Hij vertrouwt er niemand mee, neemt het overal mee naartoe. Het zal een goudmijn blijken. Alle andere chantages waarmee hij zich de afgelopen jaren bezig heeft gehouden, vallen hiermee vergeleken in het niet. De hoofdprijs in de loterij is hem in handen gevallen.

Nog even de ogen sluiten en dan naar huis. Eigenlijk moet hij weer aan het werk. De lijst is nog lang niet af. Tot vijftien namen is hij voorlopig gekomen, maar er kunnen er nog flink wat aan worden toegevoegd. Misschien had hij er beter niets over aan Ignacio kunnen vertellen. Die denkt alleen aan de politieke invloed die met het dagboek kan worden uitgeoefend — geld heeft híj immers al genoeg. Op de lijst laat Francesc expres de politici zoveel mogelijk achterwege; pas als hij de informatie uit het boek ten volle heeft benut, zal hij hen toevoegen. Er is toch geen manier waarop Ignacio dit kan controleren. Voor mensen die het Catalaans niet beheersen en die destijds niet in Barcelona woonden, is het onmogelijk meer dan een vijftal personen te herkennen.

Francesc dreigt alweer in slaap te vallen als hij uit een ooghoek de deur ziet opengaan.

 

Het Bloed in Onze Aderen
CoverPage.html
section-0001.html
section-0002.html
section-0003.html
section-0004.html
section-0005.html
section-0006.html
section-0007.html
section-0008.html
section-0009.html
section-0010.html
section-0011.html
section-0012.html
section-0013.html
section-0014.html
section-0015.html
section-0016.html
section-0017.html
section-0018.html
section-0019.html
section-0020.html
section-0021.html
section-0022.html
section-0023.html
section-0024.html
section-0025.html
section-0026.html
section-0027.html
section-0028.html
section-0029.html
section-0030.html
section-0031.html
section-0032.html
section-0033.html
section-0034.html
section-0035.html
section-0036.html
section-0037.html
section-0038.html
section-0039.html
section-0040.html
section-0041.html
section-0042.html
section-0043.html
section-0044.html
section-0045.html
section-0046.html
section-0047.html
section-0048.html
section-0049.html
section-0050.html
section-0051.html
section-0052.html
section-0053.html
section-0054.html
section-0055.html
section-0056.html
section-0057.html
section-0058.html
section-0059.html
section-0060.html
section-0061.html
section-0062.html
section-0063.html
section-0064.html
section-0065.html
section-0066.html
section-0067.html
section-0068.html
section-0069.html
section-0070.html
section-0071.html
section-0072.html
section-0073.html
section-0074.html
section-0075.html
section-0076.html
section-0077.html
section-0078.html
section-0079.html
section-0080.html
section-0081.html
section-0082.html
section-0083.html
section-0084.html
section-0085.html
section-0086.html
section-0087.html
section-0088.html
section-0089.html
section-0090.html
section-0091.html
section-0092.html
section-0093.html
section-0094.html
section-0095.html
section-0096.html
section-0097.html
section-0098.html
section-0099.html
section-0100.html
section-0101.html
section-0102.html
section-0103.html
section-0104.html
section-0105.html
section-0106.html
section-0107.html
section-0108.html
section-0109.html
section-0110.html
section-0111.html
section-0112.html
section-0113.html
section-0114.html
section-0115.html
section-0116.html