Serafín

 

 

 

De Barcelonese UGT vergadert over de toestand in Mataró. De bedoeling is dat er volgende week maandag een loonsverhoging wordt geëist van vijftig procent. Indien ze niet tot overeenstemming komen met de directie van de fabriek zullen ze per direct een staking afkondigen.

‘Bernardo Flaco zal zich niet snel gewonnen geven,’ legt Serafín de rest van het Catalaanse UGT-bestuur uit, ‘dus we moeten ons voorbereiden op een langdurige actie. Als we de arbeiders vijf peseta’s per dag betalen — wat nog minder is dan ze nu verdienen — kost het ons achtduizend peseta’s per week. En we hebben hiervoor vijftigduizend beschikbaar in kas.’

‘Maar hoe lang kunnen we blijven doorbetalen?’ vraagt de secretaris.

Serafín wisselt een blik met de voorzitter en rekent dan voor de secretaris uit: ‘Na zes weken zijn we blut.’ Hij steekt zes vingers op om zeker te weten dat het overkomt. ‘Tenzij de landelijke UGT wil bijspringen.’

‘Daar zit jij ook in het bestuur,’ zegt de voorzitter. ‘Willen ze dat?’

‘Nee.’

De voorzitter zucht. ‘Dat was bruusk, maar wel duidelijk. Dank je.’

‘Ik kan het niet mooier maken dan het is.’ Serafín heeft getwijfeld of hij het volgende wel moest zeggen; hij doet het toch: ‘Ik wil jullie één ding op het hart drukken. Als we hiermee doorgaan, is het onze grootste stakingsactie sinds jaren in Catalonië. Het zal ongetwijfeld de aandacht trekken van het vrije syndicaat. Kijk goed over je schouder de komende tijd.’

 

Na afloop van de vergadering praten Serafín en de secretaris na in een café op de Ramblas. De secretaris is een jonge kerel die bruist van de energie. Strijdbaar, maar simpel en beïnvloedbaar. En uitermate populair bij zijn voormalige collega’s in de bouw, vooral bij de jongere collega’s. Dat de correspondentie van de secretaris stikt van de spelfouten, taalfouten en obscure zinsconstructies zij hem derhalve vergeven. Serafín meent dat ze dankzij hem voor het eerst in jaren weer een stijging in het ledental doormaken en dat is hard nodig, want de socialistische vakbond heeft het zwaar in Barcelona. Hij is hier de kleinste van de drie — de anarchistische CNT en het vrije syndicaat zijn vele malen groter — en dat was hij al vóórdat in april vorig jaar een ontevreden groep socialisten zich afsplitste en zich, in navolging van de Russische bolsjewieken, ‘communisten’ ging noemen.

Het conflict binnen de socialistische partij is hiermee echter nog niet opgelost. Er dreigt een scheuring en de strijd om het voorzitterschap van de Catalaanse vakbond is daar een afspiegeling van. Een gedeelte van de leden — onder wie de huidige Catalaanse voorzitter — wil de Derde Internationale van Sint-Petersburg onderschrijven, zoals de vakbond CNT al heeft gedaan. De meeste belangrijke socialisten, onder wie Serafín Maragall, hebben echter grote moeite met de eenentwintig voorwaarden die de Russen in dit verbond stellen en vinden de Tweede Internationale al ver genoeg gaan.

‘Heb je al besloten wie jij gaat steunen als Catalaans voorzitter?’ vraagt de secretaris.

‘Nee, nog niet,’ antwoordt Serafín. ‘Ik bedoel, ik begrijp dat jij nooit op onze huidige voorzitter zult stemmen, maar ik moet mijn keuze nog goed overdenken.’ Hij wenkt de barman. Deze geeft aan dat hij er direct aan komt.

‘Waarom zou ik nooit op hem stemmen?’

‘Gezien jullie tegenstellingen.’

‘Hoe bedoel je?’

‘De dingen die hij over je heeft gezegd en zo.’ Hij vraagt de barman hun sherryglazen bij te schenken.

‘Wat dan?’

Serafín glimlacht. ‘Ik vind het erg goed dat je in staat bent je daar overheen heen te zetten.’

‘Wacht eens even.’ De secretaris legt zijn hand op Serafíns arm. ‘Wat heeft hij over mij gezegd?’

‘Nou ja, je weet wel… die onzin over dat je een gebrek aan algemene ontwikkeling zou hebben.’ Hij wuift met zijn hand de woorden weg: ze hebben zo weinig gewicht dat ze opstijgen en oplossen in de lucht.

De secretaris kan het niet meteen bevatten. ‘Heeft hij dat gezegd? Maar… wanneer dan?’

‘O…’ Serafín wordt rood. ‘Laat maar, en vergeet alsjeblieft wat ik heb gezegd.’

‘Een gebrek aan ontwikkeling? Alsof het mijn schuld is dat ik nooit naar school heb kunnen gaan,’ klaagt de secretaris. ‘Jij weet toch hoe hard ik werk om mijn schrijven te verbeteren?’

Dat schiet dan nog niet erg op. ‘Natuurlijk weet ik dat,’ antwoordt Serafín. Hij knikt naar de ober, die klaarstaat met de fles sherry, en die hun glazen bijna tot aan de rand bijvult. ‘Misschien moet je het met hem bespreken.’

‘Ja, misschien.’

Alsof jij daar niet veel te trots voor bent. Serafín heft tevreden zijn glas en drinkt het in één slok leeg. De eerste en makkelijkste stap naar het vervangen van de voorzitter is gezet.

Ook de secretaris drinkt zijn glas leeg. Hij bestelt meteen een volgende ronde.

 

In het café is Serafín veel langer blijven hangen dan noodzakelijk was om de secretaris te overtuigen. Hij is dronken. Stomdronken. Niet vrolijk aangeschoten, niet verkerend in een aangename waas, maar volledig verzonken in alcoholische stupor, ongecoördineerd, gedesoriënteerd, halverwege een coma. Met moeite komt hij nog de trappen op naar zijn flat. Hij klopt hard op de voordeur; een poging deze zelf te openen onderneemt hij bij voorbaat al niet. Hij haat zichzelf voor zijn gebrek aan zelfcontrole.

Irene laat hem binnen. Ondanks zijn vernietigende kegel en de stank van doorrookt café die hij uitwasemt, kijkt ze hem meelevend aan. De meisjes zijn gelukkig al naar bed. Dit is geen vaderbeeld dat hij ze wil meegeven.

‘Het is zeker een zware dag geweest,’ zegt Irene, zonder enig sarcasme. ‘Heb je al gegeten? We hebben wat voor je bewaard. Een omelet en kippenbouillon. Ik kan het voor je opwarmen.’

‘Ik heb geen honger. Ik hoef niets.’ Serafín loopt door naar de salon. Hij wil op de sofa gaan liggen, maar stoot een pot met een kamerplant om.

‘Het… het spijt me,’ mompelt hij.

‘Dat geeft niets, schat,’ zegt Irene. Ze bukt om de gebarsten pot weer overeind te zetten.

Zijn echtgenote is zo ontzettend begripvol dat Serafín er soms gek van wordt. Hij zou willen dat ze hem wat vaker zou afrekenen op zijn zelfzucht, dat ze net wat vaker op haar strepen zou staan. Als zij gedurende hun huwelijk minder van hem had geaccepteerd, was hij nooit in de huidige problemen verzeild geraakt. Achteraf bezien is het bijna prijzenswaardig dat hij haar tijdens hun gehele huwelijk slechts met één vrouw heeft bedrogen: een derderangs actrice die luisterde naar de naam Enriqueta.

 

Terwijl Enriqueta zich omkleedde bleef Serafín op haar wachten in het theatercafé, zijn spanning dempend in rode wijn. Uiteindelijk verscheen ze in een blauwe jurk tot op de kuiten, een blauw vestje en gele sandalen met hoge hakken; om haar nek een gele boa en op haar hoofd een kleine, zwarte hoed met een grote witte veer. Dat ze meer dan een tikje ordinair gekleed ging vond Serafín wel prettig. Hij had zich nooit volledig op zijn gemak kunnen voelen in het gezelschap van de Barcelonese elite en hun gedistingeerde echtgenotes, de mensen met wie hij in contact kwam via Irenes vader. Hij meende steevast een zekere neerbuigendheid jegens zijn persoon te ontwaren.

Enriqueta maakte een kleine buiging, haar jurk als een prinses bij twee punten omhoog houdend, en samen begaven ze zich naar het café Américain, waar het toneelgezelschap zich de gehele bar had toegeëigend. De voorstelling was succesvol verlopen, zeker financieel, en de regisseur liet ronde op ronde volgen, intussen de hoofdrolspeler — in wie zijn interesse meer dan zuiver professioneel aandeed — overladend met complimenten. De acteurs droegen voor, ze zongen, ze staken elkaar naar de kroon in uitbundigheid, soms bijna letterlijk verzandend in smeekbedes om aandacht.

Ze lieten het luidruchtige gezelschap algauw voor wat het was en gingen aan een tafeltje zitten. Wat Serafín zich vooral herinnert van die avond is hoe ontzettend makkelijk het was met haar te praten. Over van alles spraken ze: toneel, muziek, literatuur, politiek, familie, hoe de wereld veranderde, wat de mooiste plekken van de stad waren… ze hadden de hele nacht wel door kunnen gaan. Enriqueta was warm, geestig, belezen, uitdagend, opwindend en simpelweg ontzettend aardig. De tijd vloog voorbij. Zonder dat ze het doorhadden waren ze als enigen overgebleven en sloot de kroeg.

‘U brengt mij toch wel naar huis?’ vroeg ze. ‘Zoals een heer betaamt?’

‘Vanzelfsprekend.’ Serafíns stem sloeg over van nervositeit.

Ze haakte haar arm in de zijne en geleidde hem door de nauwe, onverlichte steegjes van de binnenstad tot aan het portiek van haar flat. Een oud en smal gebouw was het, met een deur van ijzer en glas die niet goed meer sloot.

Serafín wist niet zo goed wat nu verder te doen. ‘Een interessante buurt is dit,’ zei hij maar. ‘Heel bohemien.’

Voor Enriqueta was echter het moment van praten gepasseerd. Ze pakte hem aan weerszijden bij zijn overhemd, drukte haar lichaam tegen hem aan en zoog haar mond vast in zijn hals. Hij zoende haar terug en samen struikelden ze het portaal in. In elkaar verstrengeld strompelden ze de trap op naar haar tweekamer binnenflat, op een van de bovenste verdiepingen van het gebouw. Ze geleidde hem naar haar eenpersoonsbed, waar ze vervolgens urenlang niet meer vanaf kwamen. Enriqueta had een passie zoals Serafín die niet eerder in een vrouw had ontdekt. Wilde Irene voor hem slechts de benen spreiden in het donker onder de lakens zonder hem aan te kijken, Enriqueta moest worden gezien, betast, gevoeld. Gemeenschap met haar ging gepaard met een verwarrend aangename fysieke pijn. In slaap vallen terwijl ze naast hem lag was onmogelijk; hij kon geen genoeg van haar krijgen.

Toen hij die eerste nacht naar huis terugkeerde, brandde bij de broodbakkers in zijn straat al het licht. In de gang kleedde hij zich uit tot op zijn ondergoed en zo stil mogelijk sloop hij het bed in.

Irene was inmiddels opgestaan en vertrokken naar de ochtendmis toen hij later die dag wakker werd met een schurend, brandend gevoel aan zijn rug. Voor de badkamerspiegel trok hij zijn hemd uit en zag de rode striemen die Enriqueta’s nagels hadden afgetekend.

Irene sprak geen kwaad woord over zijn late thuiskomst. Tijdens het middageten praatte ze aan één stuk door over de meest banale onderwerpen — een jurk die ze had gezien en die ze wilde namaken, wat de echtgenote van de civiel gouverneur aanhad op de laatste receptie, welke vrouwen geschikt zouden zijn voor haar jongere broer… Serafín knikte en gromde wat instemmend, maar het enige waar hij aan kon denken was zijn nacht met Enriqueta. Hij moest haar weer zien, zo snel mogelijk. Hij verzon een excuus om diezelfde avond nog het huis te verlaten en naar haar op zoek te kunnen gaan.

De exacte locatie van haar huis kon hij zich niet meer herinneren, daarvoor was hij de voorgaande nacht te dronken geweest van alcohol en opwinding, en daarom besloot hij terug te keren naar het theater aan de Parallel. Hij kocht een kaartje bij de caissière, nam plaats voor in de zaal, bestelde een fles wijn en wachtte af tot Enriqueta haar entree zou maken. Na twintig minuten kwam Micaela op het toneel, maar tot Serafíns grote teleurstelling was het niet Enriqueta die haar speelde; het personage werd vertolkt door een dik meisje met halflang blond haar. Serafín bleef nog een tijdje zitten, voor het geval haar vanavond een andere rol was toebedeeld, maar dit bleek niet het geval. Hij zocht de kleedkamers op, waar de acteur met de rol van don José hem bevestigde dat Enriqueta die avond niet meespeelde en pas de week erop weer te zien zou zijn. Hij wist Serafín niet te vertellen waar ze woonde.

Ook in het café Américain trof Serafín haar niet aan. Hij begon wanhopig te worden. Het wachten in het theater, het zoeken naar haar, de anticipatie, het had zijn verlangen alleen maar verder aangewakkerd en inmiddels trok de lust spastisch door elke vezel van zijn lichaam. Voor de deur van het café bleef hij onrustig staan mijmeren tot hij op een idee kwam:

Maar natuurlijk: Antón! De dichter kende bijna iedereen die de Parallel aandeed. Als hij Enriqueta’s adres al niet wist, kon hij op zijn minst een indicatie geven waar verder te zoeken. Serafín hield een koets aan en liet zich naar Antóns woning vervoeren. Enigszins tot zijn verbazing was hij ook daadwerkelijk thuis.

‘Ik ben een toneelstuk aan het schrijven,’ vertelde Serafíns vriend, en zonder enige aansporing begon hij de verhaallijn uiteen te zetten. ‘Het gaat over een jonge dichter die op zoek is naar zijn vader in het Barcelona ten tijde van de Franse bezetting.’ Het leek weer te gaan leiden tot een van Antóns avondvullende verhandelingen over zijn literaire intenties, die zich helaas nooit materialiseerden in afgeronde werken.

Toen de dichter een seconde stil was om adem te halen, wist Serafín hem te onderbreken: ‘Zeg eens, de actrice die jij gisteren dertig peseta’s bood om haar borsten te mogen zien…’

‘Ik weet niet waar je het over hebt.’

‘Ik bedoel, de actrice die Micaela speelde in Carmen.’

‘Jaah…’

‘Weet je wie zij is?’

‘Dat weet ik.’

‘Weet je waar ze woont? Ik wil haar weer zien.’

De dichter pakte zijn hand vast. ‘Ik zou het niet doen,’ zei hij. ‘Vertrouw me.’

‘Waarom niet?’

‘Om een hoop redenen niet. Onder andere omdat ze getrouwd is.’

‘Meen je dat?’

‘Ja, met een kunstschilder.’

Het was een lichte schok voor Serafín. Hoewel hij — zelf een echtbreker — natuurlijk geen recht tot oordelen had. Hij drukte zijn conflicterende emoties weg en concentreerde zich op waar hij voor gekomen was: ‘Ik drukte me zojuist verkeerd uit. Ik móet haar weerzien. Waar woont ze?’

Met tegenzin schreef de dichter het adres op een stuk papier dat hij van zijn laatste manuscript scheurde. Hoofdschuddend overhandigde hij het aan Serafín. ‘Ik heb je gewaarschuwd.’

Het Bloed in Onze Aderen
CoverPage.html
section-0001.html
section-0002.html
section-0003.html
section-0004.html
section-0005.html
section-0006.html
section-0007.html
section-0008.html
section-0009.html
section-0010.html
section-0011.html
section-0012.html
section-0013.html
section-0014.html
section-0015.html
section-0016.html
section-0017.html
section-0018.html
section-0019.html
section-0020.html
section-0021.html
section-0022.html
section-0023.html
section-0024.html
section-0025.html
section-0026.html
section-0027.html
section-0028.html
section-0029.html
section-0030.html
section-0031.html
section-0032.html
section-0033.html
section-0034.html
section-0035.html
section-0036.html
section-0037.html
section-0038.html
section-0039.html
section-0040.html
section-0041.html
section-0042.html
section-0043.html
section-0044.html
section-0045.html
section-0046.html
section-0047.html
section-0048.html
section-0049.html
section-0050.html
section-0051.html
section-0052.html
section-0053.html
section-0054.html
section-0055.html
section-0056.html
section-0057.html
section-0058.html
section-0059.html
section-0060.html
section-0061.html
section-0062.html
section-0063.html
section-0064.html
section-0065.html
section-0066.html
section-0067.html
section-0068.html
section-0069.html
section-0070.html
section-0071.html
section-0072.html
section-0073.html
section-0074.html
section-0075.html
section-0076.html
section-0077.html
section-0078.html
section-0079.html
section-0080.html
section-0081.html
section-0082.html
section-0083.html
section-0084.html
section-0085.html
section-0086.html
section-0087.html
section-0088.html
section-0089.html
section-0090.html
section-0091.html
section-0092.html
section-0093.html
section-0094.html
section-0095.html
section-0096.html
section-0097.html
section-0098.html
section-0099.html
section-0100.html
section-0101.html
section-0102.html
section-0103.html
section-0104.html
section-0105.html
section-0106.html
section-0107.html
section-0108.html
section-0109.html
section-0110.html
section-0111.html
section-0112.html
section-0113.html
section-0114.html
section-0115.html
section-0116.html