IV

 

 

 

Ik daag rechtschapen lieden uit om de aanklacht te lezen zonder dat hun hart opspringt van verontwaardiging en schreeuwt om verzet, denkend aan de mateloze boetedoening (…)

Uit: “J’Accuse — brief aan de President van de Republiek”, Émile Zola, 13 januari 1898

 

Woensdag 18 juli 1923

 

Zijn voetstappen echoën tegen de muren die het plein voor de gevangenis omsluiten. De bewaarder opent de poort. ‘Uw koffer…’ zegt hij.

Augusto pakt de leren valies over en verlaat het complex. Van de zes maanden opsluiting waartoe hij was veroordeeld heeft hij er twee uitgezeten, de rest is hem cadeau gedaan. Officiers, zelfs ontslagen officiers, maken zelden hun tijd vol. In de tussentijd is zijn been enigszins hersteld. Hij kan het weer belasten en de knie een beetje buigen. De spalk is verwijderd, maar snel gaat het lopen nog steeds niet.

Voor de poort wacht een automobiel hem op. Het achterportier slaat open en kolonel Francisco Torres stapt uit. ‘Kom, Augusto, ik breng je naar huis.’ De kolonel is dolenthousiast dat zijn vriend weer vrij is. Nog voor de wagen wegrijdt begint hij breeduit te vertellen over het laatste nieuws en over zijn plannen voor de komende tijd. Augusto staart intussen naar buiten. Hij is doodmoe, geestelijk uitgeput en kan de woordenstroom van Torres even niet aan, hoeveel ontzettend belangwekkende gebeurtenissen zich de afgelopen dagen ook hebben voltrokken.

‘Heb je het al gehoord van Dámaso Berenguer?’ vraagt de kolonel. ‘De senaat heeft de aanklacht tegen hem ontvankelijk verklaard. Hij zal binnenkort ook voor het tribunaal verschijnen.’

Augusto tikt tegen het raam. ‘Hebben ze bomen geplant hier? Volgens mij stonden die er vroeger niet.’

‘Vorige week was ik bij de begrafenis van kolonel Valenzuela,’ gaat Torres verder. ‘De Moren hadden zijn konvooi overvallen bij Tizzi Azza. Een paar honderd doden. Kende je hem?’

‘Wat?’

‘Of je kolonel Valenzuela hebt gekend.’

Augusto zucht. ‘Vagelijk.’

‘Het hele leger staat op zijn achterste benen. Je zou ze moeten horen bij de Generale Staf. Woest zijn ze.’

‘Uiteraard.’

‘We moeten ingrijpen, vind je niet?’

‘Wie moeten er precies ingrijpen?’

‘Nou: wíj.’

Augusto schudt zijn hoofd. ‘Francisco, wat verwacht je nog van mij? Ik ben niet eens meer militair.’

‘Maar dat gaan we rechtzetten. Laat je uniform maar vast weer strijken.’

‘De Hoge Raad heeft me veroordeeld, de koning heeft me amnestie geweigerd. Hoe kan dit ooit nog worden rechtgezet?’

‘Je geeft je toch niet gewonnen?’

‘Ik kan niet op tegen mensen als Aguilera.’

Aguilera heeft zichzelf volledig buitenspel gezet, zou Torres willen tegenwerpen, hij heeft zich gemaakt tot de risee van het Spaanse leger. Maar hij ziet in dat zijn optimisme door Augusto slechts als storend wordt ervaren en besluit de zaak voor het moment te laten rusten. Ze zwijgen tot de auto stopt voor Augusto’s flat.

‘Je bent moe,’ zegt Torres. ‘Rust uit. We praten morgen verder.’

 

 

‘Mevrouw Helena,’ zegt Esperanza. ‘Mevrouw Helena, de majoor is weer terug.’

Helena richt zich langzaam op.

‘Kom, u moet zich aankleden.’

‘Augusto is er niet. Hij is op reis.’

‘Jawel, hij is er wel. Hij is net aangekomen en hij zit in de salon. Hij wacht op u.’

‘Hij is op reis en hij komt terug over…’ Helena begint op haar vingers te tellen. ‘…over twee, over drie maanden.’ Ze gaat weer liggen.

‘Nee, kom op.’ Esperanza pakt haar werkgeefster bij de handen en trekt haar overeind.

‘Is Augusto terug?’

‘Hij zit in de woonkamer.’

‘Heeft hij om mij gevraagd?’

‘U moet uzelf opmaken.’ Esperanza geleidt de mevrouw naar haar toilettafel, zet haar stevig in haar stoel.

Helena bekijkt zichzelf voor de spiegel en lijkt zich te hervinden. ‘Zo mag hij me niet zien,’ zegt ze. ‘Je mag hem niet binnen laten komen, Esperanza. Blijf bij de deur staan.’ Ze pakt een borstel van de tafel en trekt deze ruw door haar vastgeklitte haar. ‘Au.’ Ze probeert het nog eens. ‘Au… au.’ Na een paar halen geeft ze het op en bindt het haar in een staart. Uit een la­tje haalt ze haar lippenstift en poederdoos. Ze drukt een kwast in het poeder en slaat hem wild tegen haar jukbeenderen. Het poeder stuift op en prikt in haar ogen. Genoeg — de kwast wordt verruild voor de stift. Ze begint haar lippen te markeren, maar schiet hopeloos uit en trekt een lange streep op haar wang, als een scheur vanuit haar mondhoek. ‘Het lijkt nergens op,’ mompelt Helena. ‘O, ik kan ook helemaal niets.’

‘Ik help u wel.’ Esperanza pakt de stift uit haar hand. Met een doek veegt ze de streep en het overtollige poeder van Helena’s gezicht.

‘Drukt u uw lippen maar uit op deze zakdoek.’ Intussen zoekt ze tussen de flesjes en flacons op de toilettafel. ‘U heeft zeker geen rouge?’

‘Nee.’

‘Maakt niets uit.’ Esperanza pakt de mascara, vraagt Helena het hoofd iets achterover te houden en de ogen zover mogelijk open te spreiden, en werkt de wimpers bij. Ze doet een paar stappen terug om eens goed te kijken: naar omstandigheden best goed gelukt. Alleen nog de juiste parfumspuit uitzoeken en klaar. Madam Loyola zou haar zo aannemen.

Hopelijk vraagt mevrouw Helena zich trouwens niet af waar ze dit heeft geleerd.

 

Verlegen loopt Helena de salon binnen. Augusto zit op de bank. Hij heeft Pedro vast onder de oksels en tilt hem op elke keer als het jongetje zich met zijn benen afzet tegen de vloer, zodat het lijkt alsof hij reuzensprongen maakt. Pedro slaakt enthousiaste kreetjes.

‘Ik was bang dat hij me zou vergeten,’ zegt Augusto, ‘maar hij wist meteen wie ik was.’

Ze gaat naast hem zitten en kijkt toe hoe hij speelt met haar zoontje; een harde man die toch zo teder kan zijn… ‘Ben je voor altijd terug?’ vraagt ze.

‘Ik hoef niet meer naar de gevangenis.’

Wat…’ Helena voelt een kronkel in haar maag. Dat woord mag hij niet gebruiken. Hij is op reis geweest. Op reis. Het was vervelend maar noodzakelijk. Een lange reis, niets meer en niets minder. Dan bedenkt ze wat ze wilde zeggen: ‘Het was vreselijk hier zonder jou, Augusto. Vreselijk. Ik dacht dat ik het nooit vol zou houden.’ Ze valt op haar knieën voor zijn stoel en pakt zijn hand. ‘Alsjeblieft, laten we gaan. Laten we verhuizen naar Palencia. Weg uit Madrid, ver weg. Ik smeek het je.’

‘Naar Palencia?’

‘Ja, bij je moeder en je broers.’

Augusto weet niet wat hij hoort. Zijn echtgenote heeft nooit eerder iets dergelijks voorgesteld. Ze had het juist zo naar haar zin in Madrid. Ze heeft hier vriendinnen, en bezigheden, en honderden modewinkels die ze graag bezoekt. Het zullen de emoties wel zijn die de overhand krijgen en helder denken in de weg staan. ‘Verhuizen lijkt me op dit moment niet aan de orde.’

‘Het zou zoveel beter zijn dan hier blijven. Zoveel beter voor Pedro.’

‘We kunnen niet zomaar weg.’ Hij tilt Pedro op en zet hem op de vloer. Het jongetje loopt waggelend naar de hoek van de salon, waar hij zijn speelgoedpaardje ziet liggen. ‘Ik heb nog zaken af te handelen.’

‘Vergeet ze. Er is hier niets meer voor ons.’

Maar elders is er zeker niets voor ons… Wat zouden ze moeten doen in Palencia? Bergwandelingen maken? Hij schudt zijn hoofd.

‘Neem ons alsjeblieft mee hiervandaan,’ dringt Helena aan. ‘Ik zal je nooit meer iets anders vragen.’

‘Dit is niet het moment, Helena…’ Het aandringen van zijn vrouw begint hem te irriteren.

‘Beloof me dat je erover zal nadenken.’

‘Nee. Ik wil het er niet meer over hebben.’ Augusto staat op en verlaat de kamer. Hij hoopt maar dat zijn vrouw snel weer bij zinnen komt.

 

 

Vrijdag 27 juli 1923

 

Op het centraal militair archief, in een van de kantoren die uitzien over de binnenplaats, zit kapitein Ortiz zich stierlijk te vervelen. Hij loopt van zijn bureau naar het raam, naar de boekenkast, naar de deur, dan een paar keer de gang op en neer en weer terug naar zijn kantoor. Er is simpelweg niets te doen. De door zijn baas, generaal Aguilera, veroorzaakte commotie heeft de vervolging van militairen uit Melilla op de lange baan geschoven. Een tiental zaken ligt nog te wachten op behandeling voor de Hoge Raad.

Overigens begrijpt hij niet hoe het mogelijk is dat de generaal niet van zijn functie is ontheven. Er zijn wel eens officiers op non-actief gesteld om heel wat minder dan de dreiging met een staatsgreep. Waarom stuurt de regering hem niet weg? Waar zijn ze bang voor? De junta’s? Een algehele opstand van het leger?

Elke dag herleest hij wel een keer de brieven die de gedeputeerde Ignacio Ubrique heeft opgevraagd. Ortiz heeft deze ook voor zichzelf laten kopiëren. Het zijn brieven van Alfonso aan generaal Silvestre en ze zijn uitermate belastend voor de vorst. Ze vallen niet onder de jurisdictie van de commissie-Picasso, dus hijzelf kan er niets mee, maar Ubrique zal ze ongetwijfeld gaan gebruiken om de monarchie in diskrediet te brengen. Na al zijn inspanningen heeft kapitein Ortiz het recht op de hoogte te worden gesteld hoe de brieven precies zullen worden ingezet. Hij moet weten wat hem te wachten staat. Waarom lukt het hem dan steeds niet een afspraak te krijgen met Ubrique? Het zal toch niet zo zijn dat de gedeputeerde hem opzettelijk mijdt?

 

 

Las Injurias. Was het hier vorig jaar ook al zo’n smerige bende? Het staat Ubrique niet bij dat de stank toen dermate scherp en penetrerend was, maar het moet haast wel; er heerste toen immers cholera. Veel van de hutten zijn veranderd, verplaatst of ingestort; desondanks meent Ubrique de weg te zullen vinden naar die van Javier Tuñon, de varkenshoeder die een imperium omver moet werpen. Volgens Ubriques laatste informatie woont Tuñon hier nog steeds. Hij herkent twee bomen waartussen waslijnen zijn gespannen en een blauw geschilderde muur. Als hij dichterbij komt hoort hij onmiskenbaar Tuñons luide lach, een lach waarin altijd een dreigende agressieve ondertoon doorklinkt. Deze volgend vindt Ubrique de anarchist domino spelend met drie andere mannen voor zijn huis. ‘Tuñon!’

‘Kijk eens aan wie ons vereert met een bezoek!’ roept de anarchist.

De handen van de mannen bewegen naar hun broekzakken. ‘Is alles in orde, Javi?’ vraagt een van hen.

Tuñon staat op. ‘Jongens, jullie moeten verder zonder mij. Ik heb zaken af te handelen.’ Hij loopt naar Ubrique toe. ‘Kameraad republikein. Ik weet niet of ik je zou moeten omhelzen of juist zou moeten doodschieten.’ Hij slaat een arm om Ubrique heen en klopt hem op de rug.

‘Het is ook een genoegen jou weer te zien. Hoe gaat het met je? En hoe gaat het met je dochter?’

‘Goed. Dank je. Zal ik haar roepen?’

Ubrique heeft daar helemaal geen zin in. Laat dat kind lekker met rust. ‘Natuurlijk,’ zegt hij.

‘Jolanda!’ schreeuwt de anarchist. ‘Jolanda!’

Een klein, tenger kind sloft uit de hut naar buiten. Verlegen pakt ze haar vaders been vast.

‘Deze man heeft jouw leven gered,’ zegt Tuñon.

Voor het moment althans, denkt Ubrique. Een tweede ernstige ziekte overleeft ze niet. ‘Hoe oud ben jij?’

‘Ze is vijf, ongeveer.’ Tuñon geeft haar een tik tegen het hoofd. ‘Ga maar weer naar binnen en val ons niet lastig.’ Hij wendt zich weer tot Ubrique. ‘Kameraad republikein, vertel, wat kom je hier doen? Je bent hier vast niet om alleen gedag te zeggen.’

‘Nee, zeker niet… kom…’ De twee mannen lopen richting de rivier, weg van eventuele nieuwsgierigen. ‘Er komt een opstand aan, een revolutie: míjn revolutie. Kan ik op je rekenen?’

‘Áls ik je help, wat koop ik daar dan voor?’

Wat koop ik daarvoor? Ze zijn wel vermoeiend, die anarchisten, vindt Ubrique. ‘Je overweegt je te voegen bij een revolutie en vraagt wat je ervoor terugkrijgt… Wat ben je? Een dommekracht die zich te huur aanbiedt? Als wij klaar zijn néém je gewoon wat je wilt.’ Hij schudt het hoofd. ‘Volgens mij weet je niet eens wat dat precies is.’

‘Ik weet wat ik wil, en als het zover is, pak ik het. Let maar eens op.’

De republikein glimlacht. ‘We zijn het dus eens? We hebben een verbond?’

‘Ja, natuurlijk.’

‘Heb jij genoeg invloed in de CNT om een volledige staking af te kondigen in Madrid?’

‘Als mensen hier werken dan is dat slechts omdat ík het toesta.’

‘Mooi.’ Tuñon en de CNT zijn een extra zekerheid. Ubrique is er namelijk lang niet van overtuigd dat Maragall zich aan zijn woord zal houden. Maar zodra een van de twee vakbonden oproept tot staking, kan de andere niet achterblijven. ‘Hoeveel man heb je?’

‘Vijftig tot honderd.’

‘Bewapend?’

‘En levensgevaarlijk.’

‘Ik wil jouw mannen achter de hand houden. Ze moeten in staat zijn binnen een uur op een willekeurig punt in Madrid een gebouw in te nemen, een weg te blokkeren of een rel te organiseren.’

‘Een privéleger…’

‘Als het ware.’

 

 

Het falen van Aguilera’s halve staatsgreep heeft niets afgedaan aan de vastberadenheid van generaal Cavalcanti het pronunciamiento door te zetten. ‘We gaan gewoon verder waar we waren gebleven,’ vertelt hij kolonel Torres op zijn kantoor. ‘Primo de Rivera zal het voortouw nemen en de rest van ons volgt. Of hij dit nu doet in Barcelona of hier.’

‘Hier?’

‘Waarschijnlijker is in Barcelona, maar Madrid zou beter zijn. Volgende week komt hij hierheen. Er is een diner voor hem georganiseerd in het militair casino. Hij zal de Madrileense officiers moeten inspireren, en overtuigen. De meesten hebben ernstige twijfels, zowel over de staatsgreep als over de kapitein-generaal.’

‘Dat kan ik goed begrijpen. Ik heb ook weinig vertrouwen in hem. Het is op zijn minst zorgelijk dat hij nooit details prijsgeeft over zijn voorbereidingen in Barcelona.’

‘Hij heeft een grote aanhang in Catalonië.’

‘Hij is vast heel populair, maar dat is de nieuwe civiel gouverneur inmiddels ook. Die veegt de straten schoon en ontwapent de syndicaten zónder een staat van beleg. Als dit zo doorgaat hebben de Barcelonezen binnenkort helemaal geen reden meer voor een opstand. Wat weten we eigenlijk van Primo de Rivera’s aanhangers?’

‘Niets, absoluut niets.’ Cavalcanti denk even na en zegt: ‘Je hebt gelijk. Het is een vriendelijke man, maar hij heeft de neiging erg hoog van de toren te blazen. We kunnen niet zomaar op hem vertrouwen. Ik wil dat je naar Barcelona gaat en probeert de stemming te peilen. Praat met de mensen waarvan Primo de Rivera beweert dat ze achter hem staan en achterhaal of dat echt zo is.’

 

 

Helena heeft plannen gemaakt. Morgenochtend, als de winkels net open zijn, te vroeg voor Paola en haar vriendinnen om ook maar uit bed te zijn gekropen, gaan Augusto en zij winkelen. Ze heeft een hele lijst aan benodigdheden opgesteld: van eau de cologne tot badsponzen, van briefpapier tot een uitbreiding van Augusto’s garderobe. Hij is afgevallen in de maand dat hij niet thuis was en heeft nieuwe broeken nodig, of anders bretels, en zijn schoenen zijn uit de mode geraakt. Daarna zullen ze warme chocolade met churros ontbijten in het café van de Cirkel van de Schone Kunsten, en het Prado-museum bezoeken. Voor het middageten wil ze naar een restaurant in het Retiropark.

Tussendoor zullen ze bij toeval langs een handel in automobielen lopen, in de hoop dat Augusto eindelijk de daad bij het woord voegt en er een aanschaft. Het wordt tijd — zonder leven ze onder hun stand. Een auto zal ze de kans geven zich vrijer door de stad te bewegen, zodat ze niet meer gebonden zijn aan Malasaña en het centrum. Ze zouden zelfs in een dorp buiten de hoofdstad kunnen gaan wonen. In Alcalá de Henares bijvoorbeeld, of in La Granja, daarvandaan schijn je binnen twee uur in Madrid te zijn.

Voorlopig durft Helena het onderwerp van een verhuizing echter niet meer ter sprake te brengen, niet zo direct althans, ze zal het subtieler aanpakken. Ze zal voorstellen de zomer door te brengen bij Augusto’s familie in Palencia, te vluchten voor de Madrileense hitte (en uitdrukkelijk níet voor de Madrilenen).

Ze verheugt zich ontzettend op morgen. Samen de dag doorbrengen en dingen ondernemen zal hen weer dichter tot elkaar brengen, nadat ze zo lang gescheiden zijn geweest. Een huwelijk, gesloten voor God, is sterker dan alle narigheid en ongeluk die deze stad hen kan aandoen. Misschien, heel misschien, dat ze morgennacht zelfs op Augusto’s slaapkamerdeur klopt. Helena heeft zich voorgenomen vanaf nu slechts vrolijke gedachten toe te laten. Als je het leven toelacht, lacht het leven vast terug.

 

 

‘Waar is mijn geld?’ Mercedes blaast een haarlok uit haar ogen. Ze houdt een lange houten stok vast, waarmee ze dreigend tegen de stoeptegels slaat.

Esperanza kruist de armen. ‘Majoor Santamaría is terug, dus ik ben weer veilig. Je kunt me niet meer chanteren.’ Door weinig buiten de deur te komen heeft ze Mercedes grotendeels kunnen ontlopen en haar maar weinig geld hoeven geven. Zeker niet de honderd peseta’s per week die ze eiste.

‘Het kost me heel veel moeite geheim te houden waar jij woont. Heel veel moeite.’

‘Als je het allemaal zo goed weet, waar woont híj dan?’

‘Dat zeg ik niet.’

‘Je weet het niet.’

‘Ik kan er zó achter komen.’

‘Zie je wel: je weet het helemaal niet.’

‘Wel, ik weet het wel.’ Mercedes wordt kwader en kwader. Esperanza is opzettelijk haar woorden aan het verdraaien, haar aan het treiteren. ‘Ik weet het wel.’

‘Ga toch iemand anders voor de gek houden,’ zegt Esperanza. ‘Je krijgt niets meer van me.’ Ze keert zich om en loopt weg.

‘Ik heb je gewaarschuwd!’ roept Mercedes haar na. Ze schreeuwt nu echt: ‘Zeg niet dat ik je nooit heb gewaarschuwd! Ik weet het wél!’ Ze slaat de stok een laatste keer tegen de grond en breekt hem in tweeën.

 

 

Zaterdag 28 juli 1923

 

Aan de vijver van het Retiropark, onder grote witte parasols, serveert het restaurant La Balsa eenvoudige menu’s. ‘Restaurant’ is wellicht een groot woord voor een kiosk met twee grote grills. De bediening is gehaast en onbeleefd, de clientèle volks en luidruchtig, en als de wind verkeerd staat ontneemt de rook uit de keuken de gasten het zicht. Op het terras van La Balsa loop je geen risico Paola of een van haar vriendinnen tegen te komen — die zouden er niet dood gevonden willen worden.

Als ze hun bestelling hebben gedaan, blijft Augusto zwijgend naar de vijver kijken. Ze durft niet te vragen waarom hij zo stil is, bang als ze is dat hij dan onaangename gedachten moet uitspreken. Hij is ouder geworden in de gevangenis, grijzer. De rimpels vanuit zijn ogen, die eerder slechts opvielen de spaarzame keren dat hij lachte, zijn nu permanent zichtbaar. Wanneer ze gearmd over de boulevard lopen, leunt hij op haar.

Precies zoals Helena had gehoopt, bleef Augusto stilstaan voor de etalage van de handel in automobielen. Terwijl hij voorzichtig de nieuwe modellen bewonderde, zocht zij door het glas oogcontact met de eigenaar van de zaak. De man kwam meteen naar buiten, sleurde hen bijna de winkel in en liet hen plaatsnemen in de mooiste automobielen van Hispano Suiza en van een Duits merk: Mercedes. Hoewel Augusto vooral vragen stelde over een vierkante zwart-groene auto, zag ze hem voortdurend een schuin oog werpen op een ander automobiel, een witte sportwagen met een leren dak dat open en dicht kon. Het maakt haar niet uit wat voor een hij kiest, ze zou tevreden zijn met het allerkleinste en lelijkste model, zolang Augusto, Pedro en zij er samen maar in passen.

De ober brengt het voorgerecht, asperges met ham. De asperges zijn week, de ham te zout, maar Augusto zegt het heerlijk te vinden. Een man die legermaaltijden gewoon is, valt eenvoudig tevreden te stellen.

‘Ik ga een H6B kopen,’ zegt Augusto, als hij zijn voorgerecht op heeft.

Helena glimlacht. ‘Ik denk dat je een goede keuze hebt gemaakt,’ antwoordt ze, al weet ze niet goed welke auto hij bedoelt.

‘Niet in het zwart alleen. Beige of groen, als dat kan.’

‘Zullen we vanmiddag langsgaan om hem te bestellen?’ vraagt ze. Ze sluit de ogen en laat de zon in haar gezicht schijnen. Waarom heeft ze zich ooit druk gemaakt over de nukken van Paola en haar vriendinnen? Tot de Madrileense aristocratie zal ze toch nooit doordringen en waarom zou ze dat ook willen? Haar leven is vol genoeg met haar man en haar zoon.

Des te rauwer vallen Augusto’s woorden haar op de maag: ‘Het lijkt me verstandiger te wachten tot ik terugkom uit Barcelona. Ik weet nog niet precies wanneer dat zal zijn.’

Ze schrikt op. ‘Het spijt me… maar wat zei je nu zojuist?’

‘Ik ga weer naar Barcelona. Volgende week vrijdag vertrek ik samen met Francisco Torres.’

‘Nee…’

‘Het moet.’

Haar wereld verkruimelt. De komende weken, die ze in gedachten had ingevuld met allerlei gezamenlijke activiteiten, zijn plotseling weer leeg en eenzaam. ‘Laat ons niet alleen… alsjeblieft.’

‘Ik wou dat het anders was.’

Helena wordt misselijk, duizelig. Ze tracht op te staan van haar stoel, maar valt weer terug. Dit kan niet waar zijn. Hoe kan dit waar zijn? Waarom laat iedereen haar in de steek? Wat doet ze in ’s hemelsnaam fout?

 

 

Cecilia zit op het bed, afwachtend of er iets gebeurt, of de deur — waarvan het slot aan de buitenkant zit — vandaag opengaat. Dat is de afgelopen drie dagen niet meer gebeurd. De honger doet letterlijk pijn in haar buik, scheurt vanuit haar tenen tot in haar keel, schreeuwt om eten. Gelukkig is er een waterkraan in de kamer. Als ze maar genoeg drinkt wordt het lege gevoel minder.

Er wonen mensen in het gebouw, er lopen mensen op straat, maar om hulp roepen durft ze niet. Waar zou ze heen moeten als ze dit appartement uit wordt gegooid? Niemand zal haar onderdak bieden. Zeker haar oude hospita niet, die krijgt nog geld van haar. Zolang ze het uithoudt moet ze hier blijven, ook omdat ze begrijpt dat ze niet beter verdient dan dit.

Zou hij komen vandaag? Meestal neemt hij iets te eten voor haar mee, al krijgt ze dat dan niet zomaar. De laatste keer mocht ze het alleen van de grond opeten, een strop als halsband om haar nek. Daarna kreeg ze straf voor alles wat hij maar kon bedenken. Een zweep had hij meegenomen. Intussen praatte hij, vooral over zichzelf. Hij praat graag over zichzelf, over wat hij anderen allemaal heeft aangedaan. Zou het waar zijn wat hij vertelde of probeerde hij haar alleen maar banger te maken?

Ze kruipt ineen op het bed, trachtend de honger te vergeten. Hoe erg deze ook is, toch hoopt ze vooral dat hij haar vandaag vergeet. Morgen, laat hem morgen maar weer langskomen, alsjeblieft — ze houdt het nog wel een dag vol zonder te eten.

Cecilia vraagt zich af: zou dit ooit voorbij gaan?

 

 

Over twee weken vertrekt Augusto pas, maar Helena voelt nu al de leegte die hij in huis zal achterlaten. Het is oneerlijk. Zíj heeft hem nodig, niet Salvador. Salvador is dood en niets wat Augusto doet zal dat veranderen. Waarom accepteert hij dat niet, net als zij heeft geaccepteerd dat Emilio dood is? Dode mensen krijg je nooit meer terug.

Tot hem doordringen is onmogelijk. Smeken, dreigen, huilen en schreeuwen: het is verspeelde moeite. Hoe had ze ooit kunnen hopen dat Augusto hun huwelijk zou plaatsen boven zijn plichtsgevoel, alle geloften over voor- en tegenspoed ten spijt? Er zouden aparte — oprechtere — huwelijksgeloften moeten komen voor militairen, vindt ze, geloften die recht doen aan het feit dat de vrouw van een militair altijd op de tweede plaats komt, dat haar echtgenoot reeds getrouwd is met het leger en dat zij daarom nooit meer zal worden dan zijn maîtresse. Ze heeft er hard en lang over nagedacht, en is tot de conclusie gekomen dat een vrouw in haar situatie slechts één uitweg rest.

Helena zoekt pen en papier en begint te schrijven, eerst in het klad:

Aan: Mevrouw del Valle

Lieve moeder…

Het Bloed in Onze Aderen
CoverPage.html
section-0001.html
section-0002.html
section-0003.html
section-0004.html
section-0005.html
section-0006.html
section-0007.html
section-0008.html
section-0009.html
section-0010.html
section-0011.html
section-0012.html
section-0013.html
section-0014.html
section-0015.html
section-0016.html
section-0017.html
section-0018.html
section-0019.html
section-0020.html
section-0021.html
section-0022.html
section-0023.html
section-0024.html
section-0025.html
section-0026.html
section-0027.html
section-0028.html
section-0029.html
section-0030.html
section-0031.html
section-0032.html
section-0033.html
section-0034.html
section-0035.html
section-0036.html
section-0037.html
section-0038.html
section-0039.html
section-0040.html
section-0041.html
section-0042.html
section-0043.html
section-0044.html
section-0045.html
section-0046.html
section-0047.html
section-0048.html
section-0049.html
section-0050.html
section-0051.html
section-0052.html
section-0053.html
section-0054.html
section-0055.html
section-0056.html
section-0057.html
section-0058.html
section-0059.html
section-0060.html
section-0061.html
section-0062.html
section-0063.html
section-0064.html
section-0065.html
section-0066.html
section-0067.html
section-0068.html
section-0069.html
section-0070.html
section-0071.html
section-0072.html
section-0073.html
section-0074.html
section-0075.html
section-0076.html
section-0077.html
section-0078.html
section-0079.html
section-0080.html
section-0081.html
section-0082.html
section-0083.html
section-0084.html
section-0085.html
section-0086.html
section-0087.html
section-0088.html
section-0089.html
section-0090.html
section-0091.html
section-0092.html
section-0093.html
section-0094.html
section-0095.html
section-0096.html
section-0097.html
section-0098.html
section-0099.html
section-0100.html
section-0101.html
section-0102.html
section-0103.html
section-0104.html
section-0105.html
section-0106.html
section-0107.html
section-0108.html
section-0109.html
section-0110.html
section-0111.html
section-0112.html
section-0113.html
section-0114.html
section-0115.html
section-0116.html