Intermezzo I

 

 

 

Ignacio Ubrique 1881

 

De tweejarige Ignacio Ubrique junior wordt door zijn vader Ignacio-José meegenomen naar het verkiezingslokaal, ingericht in het politiebureau van San Martín. De verkiezingen zijn bijzonder deze keer, want er staan twee kandidaten op de kieslijst. Eén van de liberale partij van Sagasta en een republikein. Het is nog nooit eerder gebeurd dat er in San Martín meer dan één kandidaat was. Op deze dag heeft Ignacio-José lang moeten wachten. Omdat hij een paar wijngaarden heeft geërfd van zijn vader en hier belasting voor betaalt, heeft hij stemrecht, net als ongeveer een op de vijf mannen in het dorp. De afgelopen maand heeft hij dorpsgenoten uitgelegd wat het verschil is tussen de twee partijen en ze aangemoedigd te stemmen op de republikeinse kandidaat. Ignacio-José kan overtuigend spreken en hij meent er een flink aantal te hebben overgehaald.

In het politiebureau zit de stemcommissie aan een lange, rechthoekige tafel: de onderburgemeester, de dorpsarts en een gepensioneerde notaris. Ignacio-José zegt zijn naam; de notaris zoekt de naam op de lijst en streept hem af. Vervolgens geeft de arts hem een stemformulier. Achter een muurtje mag hij het invullen. Een agent van de Guardia Civil houdt de wacht in het lokaal. Als Ignacio-José voorbijloopt legt deze een hand op zijn schouder en zegt: ‘Een kruisje bij de bovenste kandidaat.’

Achter het muurtje zet Ignacio-José een kruis bij de tweede naam. Hij vouwt het papier dubbel en werpt het in de mand met uitgebrachte stemmen. Buiten pakt hij Ignacio junior op en zegt: ‘In Spanje hebben we vrije verkiezingen. Niemand kan je dwingen op iemand te stemmen.’

 

Het is donderdagochtend en de mannen van San Martín staan klaar om aan het werk te gaan. De olijvenoogst is in volle gang, het is een tijd dat de beheerders van de landerijen in de omgeving letterlijk iedereen aannemen. De dagloners wachten en bespreken intussen de uitslag van de verkiezingen. Gisteren is deze bekend geworden: als vanzelfsprekend heeft de kandidaat van de liberalen — of eigenlijk die van de grootgrondbezitters, de caciques — gewonnen. Echter niet zo overtuigend als ze hadden verwacht; in San Martín kreeg hij zelfs minder stemmen dan de republikeinse tegenkandidaat. Ignacio-José tracht de mannen uit te leggen dat ze toch een soort overwinning hebben behaald, dat alle verandering langzaam gaat en dat ze bij de volgende verkiezingen gewoon opnieuw moeten gaan stemmen. Hij wordt aangekeken alsof hij gek is.

De ochtend sluipt voorbij. De mannen staan te trappelen om aan het werk te gaan, maar na anderhalf uur is er nog steeds geen teken van de voormannen en de opzichters met hun karren. Men wordt onrustig, ongedurig, ongerust. Een aantal van de mannen, onder wie Ignacio-José, besluit naar de landerijen te lopen en daar ter plekke te vragen om werk. Ze lopen hard door en in iets meer dan een uur hebben ze het eerste grote landgoed bereikt. Ze kloppen aan bij de woning van de hoofdopzichter. Deze trekt de deur halfopen en kijkt hen verveeld aan. ‘Vandaag hebben we niemand nodig,’ zegt hij.

‘Hoe bedoel je?’ vraagt Ignacio-José. ‘We zitten midden in de olijvenoogst. Natuurlijk hebben jullie mensen nodig.’

‘We hebben voldoende mankracht. Probeer het morgen.’ Hij slaat de deur weer dicht.

Ignacio-José loopt het land op om die mankracht eens te zien. Inderdaad zijn er tientallen dagloners druk met het oogsten van de olijven: ze plaatsen grote lakens onder de bomen en schudden de olijven los. Deze mensen komen echter niet uit het dorp, het zijn seizoensarbeiders uit omliggende streken. Ze zijn hiernaartoe gehaald, terwijl er genoeg mensen klaarstaan in San Martín.

Hij loopt terug naar de opzichter om te protesteren. Voor zijn huis staat deze nu te overleggen met de eigenaar van het landgoed, die een grote schimmel berijdt. De opzichter wijst naar Ignacio-José.

‘Jij!’ roept de eigenaar.

‘Ja?’

‘Jij bent toch die kerel die vond dat hij de verkiezingen kon saboteren?’

Ignacio-José krijgt geen kans te antwoorden.

‘Neem een goed advies ter harte en verdwijn uit San Martín. Je bent hier niet langer welkom.’ Hij knikt naar de opzichter. ‘Verwijder deze man van mijn land,’ draagt hij op en hij geeft zijn paard de sporen.

 

Ignacio Ubrique 1882

 

Na de verkiezingen van vorig jaar waren de caciques ontstemd over de uitslag, die de indruk had gewekt dat er een opstand tegen hen in de maak was. Ignacio-José werd ervan verdacht antiautoritaire ideeën te verspreiden, hij werd een onruststoker genoemd, een gevaar voor de openbare orde, en de grootgrondbezitters weigerden hem nog aan te nemen. Andere dagloners durfden zich niet meer samen met hem te melden bij de opzichters, uit vrees zelf ook zonder werk te komen zitten. Zijn pogingen de arbeiders in het dorp te verenigen liepen op niets uit.

Hij wilde San Martín echter niet verlaten en gooide noodgedwongen zijn leven om. Hij verkocht de wijngaarden van zijn vader en met het geld begon hij een café, pal tegenover de grootste van de drie kerken in het dorp. De zaken gaan goed. Als de kerk op zondag uitloopt, vult het café zich. Zijn uitsluiting van werk op het land blijkt een verkapte zegen, al mist hij het wel: de blauwe hemel boven zijn hoofd, de aarde tussen zijn vingers, de geur van het hooi na een regenbui.

Ignacio-José gaat zelden naar de kerk — er is te veel werk in het café — maar voor de paasmis van vandaag maakt hij een uitzondering. Zijn vrouw is achtergebleven in de zaak, en hij heeft Ignacio junior meegenomen. Het jongetje zit naast hem op de houten bank en speelt met zijn eigen voeten.

De priester, die al tien jaar in deze kerk preekt, is een man van eind veertig, met een gedrongen bouw, een gladgeschoren gezicht, weelderige witte manen en een brede kin, een aantrekkelijke man, die door het priesterschap niet is behoed voor ijdelheid. Zijn gewaden zijn immer onberispelijk, zijn bewegingen sierlijk, steeds lijkt hij op zoek naar de houding waarin zijn profiel het best uitkomt.

Begeesterd spreekt de priester zijn kudde toe, maant haar, drijft haar. ‘De duivel!’ roept hij. ‘De duivel… Zijn grootste truc was de wereld te doen geloven dat hij niet bestaat.’ Onheilspellend, bezwerend haast, spreekt hij de woorden uit: ‘Maar wees verzekerd, de duivel is onder ons.’ Hij kijkt omhoog. ‘De duivel verschijnt in de gedaante van een vrouw die ons hoofd op hol brengt. Hij verleidt ons in de gedaante van een ongelovige kroegbaas die ons glas blijft volschenken, en die ons hoofd niet alleen met alcohol vergiftigt maar tegelijkertijd met antikatholieke ideeën.’

Ignacio-José weet niet wat hij hoort. Heeft de priester het over hem?

‘Het is menselijk toe te geven aan verleiding,’ zegt de priester. ‘En zeker wanneer je ongewaarschuwd en onvoorbereid een fout maakt is er vergeving voor de zonde. Maar hoe kan er vergeving zijn voor een zonde wanneer wij ons willens en wetens aan haar overleveren? Wanneer iemand haar begaat na erover te hebben nagedacht? Ontwaak! Mannen: jullie moeten verantwoordelijkheid nemen voor jullie leven, voor jullie gezinnen. En vrouwen: jullie moeten jullie plichten als echtgenotes accepteren. Weerhoud jullie mannen van ledige avonden in een kroeg als die hiertegenover. Houd hen thuis. Bescherm hen voor de desastreuze gevolgen van alcohol en vals profetisme!’

De priester heeft het inderdaad over zíjn kroeg, over hém. Hij verbiedt in feite de kerkgemeente zijn café te bezoeken.

Ignacio-José staat op ‘Hier ben ik!’ roept hij. Meteen is de aandacht van de hele kerk op hem gericht. ‘En als je het over mij hebt, mag je me gewoon bij de naam noemen!’

De priester had hem nog niet gezien en lijkt, slechts een moment, van zijn stuk gebracht. Hij herstelt zich snel. ‘Ignacio-José, wat onverwacht jou hier te zien. Zo weinig als je ooit de kerk bezoekt.’

‘Waarom zouden de mensen niet naar mijn café mogen komen? Dat is toch wat u zegt?’

De priester buigt naar voren, met één arm leunend op zijn kansel, met de andere wijzend naar de kroegbaas. ‘Ignacio-José, verwerp jij de duivel?’

‘Waar heeft u het over?’

‘Arme ziel… Verwerp je de duivel in de alcohol, de duivel die elke ochtend je eerste klant is?’

‘Mijn eerste klant is elke dag don Álvaro, die voor zijn glas vermout komt.’

‘Ja, dat is waar,’ geeft don Álvaro toe. De oude pottenbakker, die inmiddels niet meer werkt, zit twee rijen voor Ignacio-José. ‘Ik ga meestal al voor negen uur ’s ochtends.’

‘Ik heb het over de duivel die ongezien naar binnen sluipt zodra jij de deur opent,’ schampert de priester. ‘Die jou influistert dat je mannen dronken moet voeren en hen moet werven voor zijn demonische legers.’

De kroegbaas wordt boos. ‘Wat een onzin! Er zit geen duivel in mijn kroeg.’

‘Ontken je dat je je inlaat met de vijanden van de kerk? Dat je het republicanisme hebt gepropageerd?’

‘Nee, natuurlijk ontken ik dat niet.’

‘Je leeft van het ongeluk van anderen, Ignacio-José. Ga alsjeblieft weg.’ Hij heft zijn handen ten hemel. ‘Ga weg voor je dit dorp te gronde richt!’

Ignacio-José pakt zijn zoon op en loopt demonstratief naar de uitgang. Op zijn voetstappen na is het doodstil.

Hij draait zich nog eenmaal om en schreeuwt: ‘Je bent gek, je bent een knettergekke, gefrustreerde charlatan. Je bent een parasiet die God misbruikt om mensen je wil op te leggen, jouw wil en die van de mensen die je betalen! Hoerenzoon die je bent!’ En hij loopt definitief weg.

‘Bij dezen ben je verbannen uit de kerk!’ roept de priester hem na.

Ignacio-José steekt het kerkplein over en gaat zijn café binnen. Hardop vloekend trapt hij tegen de bar. Vandaag zal hij nog geen glas wijn verkopen, nog geen kop koffie.

En morgen ook niet.

En volgende week slechts af en toe een glas vermout.

 

Ignacio Ubrique 1883

 

Ignacio junior wil terug naar het dorp. Zijn voeten doen pijn. Hij loopt nu al zo lang dat het lijkt alsof hij nooit iets anders heeft gedaan dan lopen en dat hij nooit iets anders zál doen. Vader moedigt hem aan — trots dat zijn zoon al zo’n grote jongen is — en leert hem onderweg tellen. Eén stap naar Madrid, twee stappen, drie stappen, vier, vijf, zes… honderd. En dan weer van voren af aan.

In Madrid is alles beter. In Madrid komt alles goed. Hoe langer de reis, hoe groter de beloning.

Ignacio begrijpt niet waarom ze weg moeten uit het dorp. Hij heeft daar toch vriendjes? Opa en oma wonen daar toch?

Vader probeert het uit te leggen:

In Madrid — zegt hij — zijn er geen caciques.

In Madrid — zegt hij — mag je stemmen wat je wilt.

In Madrid — zegt hij — gaan mensen alleen naar de kerk als ze dat zelf willen.

In Madrid — zegt hij — maakt het niet uit wat je denkt of zegt, zolang je maar hard werkt.

Moeder kijkt boos naar vader. Af en toe zegt ze iets tegen hem. Eerst schreeuwde ze het nog: Dit is jouw schuld! En: Hoe haal je het in je hoofd met een klein kind naar Madrid te lopen! En: Mijn moeder waarschuwde me al niet met jou te trouwen!

De laatste dagen mompelt ze alleen nog maar. Ignacio denkt dat zij ook niet begrijpt waarom ze weg moeten uit het dorp.

In Madrid — belooft vader — wordt moeder veel gelukkiger.

Soms, als Ignacio echt niet meer kan lopen, als zijn benen zijn hoofd niet meer gehoorzamen en gewoon stil blijven staan, pakt vader hem op en draagt hem een eind. Zo komen ze steeds dichter bij Madrid, zegt vader. Ze zijn er bijna.

Ignacio blijft dus doorlopen, want hij wil zijn vader niet teleurstellen. Maar liever zou hij teruggaan naar het dorp. Deden zijn voeten maar niet zo’n pijn, dan zou het veel makkelijker gaan.

In Madrid — belooft vader — krijgt Ignacio schoenen.

 

Ignacio Ubrique 1895

 

Dag en nacht werkt Ignacio-José door. Geld is vanaf het begin een obsessie geweest. Armoede heeft hem verdreven uit San Martín — armoede en de caciques — en dit mag hij nooit weer laten gebeuren. Hij begon met één café. Dat werden er twee, toen drie, toen vier, toen zeven. Eerst huurde hij de panden, maar al snel bleek het haalbaar ze zelf te laten bouwen en de ruimte erboven te verhuren. Geld verdienen in Madrid is eenvoudig gebleken, de stad wordt steeds groter en elke investering die inzet op verdere groei is per definitie winstgevend.

Succes leidt immer tot meer succes. Wethouders, ambtenaren en investeerders kennen zijn naam, weten dat hij garant staat voor werk dat wordt afgemaakt, weten dat hij garant staat voor een envelop terzijde. Mensen met oud geld die niet goed weten wat ermee te doen, investeren het via hem. Zijn droom is een nieuwe wijk te mogen bouwen, tegen het Retiropark aan. Een straat met zijn naam.

Ignacio-José is doorgedrongen tot de Madrileense elite, hij kan zich meten met de allerrijksten. Slechts op één punt komt hij te kort: zijn gebrek aan scholing. Dit moet hij goedmaken via zijn twee zoons en zijn dochter. Ignacio, zijn oudste zoon, is veelbelovend. Hij heeft een analytische geest en een ongekende volhardendheid. En niet te vergeten: een overschot aan zelfvertrouwen. Hij zal arts worden, of advocaat, of notaris; misschien schopt hij het zelfs wel tot parlementslid.

 

Ignacio Ubrique 1899

 

Ignacio-José leest de middagkrant aan de keukentafel. Gisternacht is er brand gesticht in een kerk in Las Ventas del Espíritu Santo, een van de beroerdste wijken van de stad, dicht naast de begraafplaats. Het gebouw is volledig in de as gelegd, en het was slechts door de uiterste inspanning van de brandweer dat het vuur niet oversloeg op de winkelpanden ernaast. Het nieuws bevalt hem allerminst.

Hij loopt naar de slaapkamer van zijn zoon Ignacio en gooit de krant op diens schoot. ‘Wat weet jij hiervan?’

Ignacio leest het bericht door. ‘Ik heb het al gehoord op straat, vader.’

Ignacio-José kent zijn zoon; hij trapt al jaren niet meer in diens schijnheilig voorgewende onwetendheid. ‘Heb jij de brand gesticht?’

Ignacio aarzelt. ‘Niet in mijn eentje…’

‘Ik wil dat je dat nooit meer doet, begrepen?’

Zijn zoon knikt.

‘Mijn hele leven heb ik me kapotgewerkt om jou de beste kansen te geven, en dan doe je zoiets doms en nutteloos.’

‘Ik wilde het de kerk een keer betaald zetten dat we…’

‘Houd je mond!

‘Ja, vader.’

Ignacio-José houdt van zijn zoon en bewondert hem om zijn idealisme en zijn bereidheid te vechten voor die idealen. Hij zou deze energie echter liever in een minder destructieve richting gestuurd zien worden. ‘Je wilde geld lenen om een republikeinse krant op te zetten, nietwaar?’

‘Inderdaad,’ antwoordt Ignacio, verbaasd dat zijn vader dit onderwerp plotseling aansnijdt. ‘Het hoeft niet veel te zijn. Ik schat ongeveer duizend peseta’s.’

‘Ik geef je tweeduizend, op voorwaarde dat je je nooit meer inlaat met dit kansloze geweld.’

‘Dank je, vader.’

‘Als je daadwerkelijk iets wilt bereiken in Spanje, dan doe je dat maar als advocaat en niet als crimineel.’

Dit geld is een fooi. Ignacio-José heeft in zijn leven zes kinderen verwekt, maar slechts twee ervan leven nog: Ignacio van twintig en César van zeven. Voor elk van hen zou hij de helft van zijn miljoenenvermogen overhebben om ze te zien opgroeien tot volwassenheid.

 

Ignacio Ubrique, 1 juni 1906

 

Vierhonderd kilometer weg van waar gisteren de explosie heeft plaatsgevonden, vervloekt Ignacio Ubrique zichzelf. Het kan gewoonweg niet waar zijn.

Hij leest de krant in Valencia: twintig doden! Meer dan honderd gewonden!

Het kan niet waar zijn.

Twintig doden, maar de koning — het doel van de aanslag — leeft nog.

Ignacio heeft de explosieven geregeld via zijn vriend Francesc; hieraan heeft het niet gelegen: de bom was krachtig genoeg. De verantwoordelijke voor de mislukking is degene die hem gooide: Morral. Ze hadden daar iemand anders voor moeten kiezen; Morral was vooraf al duidelijk niet bepaald de man van de stalen zenuwen.

Ignacio zal zich een paar weken gedeisd moeten houden in Valencia. Alleen Francesc, Lerroux en Estévanez weten van zijn betrokkenheid; met een beetje geluk waait de commotie snel over. De meeste zorgen maakt hij zich nog om de uitbrander die hem te wachten staat als zijn vader ontdekt dat hij betrokken was bij de aanslag.

 

Ignacio Ubrique 1907

 

Ignacio-José is langzaam aan het sterven. Zijn lichaam wordt steeds blauwer, vooral zijn vingers en lippen. Om de beurt waken zijn echtgenote en zijn zoons Ignacio en César naast zijn bed. Tweemaal per dag komt de arts langs en spuit morfine om de benauwdheid te verlichten. In het wankele evenwicht tussen leven en dood vallen de momenten van grootste helderheid samen met die van ergste ademnood.

De nakende dood van zijn vader heeft Ignacio doen nadenken over hoe hij verder wil in het leven. Hij is achtentwintig jaar oud en zal binnenkort de verantwoordelijkheid dragen over zijn moeder en over zijn broer César, die ruim tien jaar jonger is dan hij. Hij begrijpt inmiddels dat zijn vader gelijk had. Spanje is niet te veranderen met bomaanslagen en straatgeweld. De revolutie moet van bovenaf komen en het systeem moet van binnenuit worden bestreden. Ignacio zal het vermogen van zijn vader zo ver mogelijk uitbouwen. Hij zal het een doel geven. Rijkdom heeft zijn vader geen geluk gebracht, geen voldoening; zelfs niet toen hij het landgoed kon overkopen van de man die hem ooit uit San Martín verstootte — een intussen verarmde cacique.

Ignacio zal het geld smeden tot een veel efficiënter wapen dan geweld. Het zachte geknisper van bankbiljetten zal Spanje harder doen trillen dan de knallende explosies van zelfgemaakte bommen.

Het Bloed in Onze Aderen
CoverPage.html
section-0001.html
section-0002.html
section-0003.html
section-0004.html
section-0005.html
section-0006.html
section-0007.html
section-0008.html
section-0009.html
section-0010.html
section-0011.html
section-0012.html
section-0013.html
section-0014.html
section-0015.html
section-0016.html
section-0017.html
section-0018.html
section-0019.html
section-0020.html
section-0021.html
section-0022.html
section-0023.html
section-0024.html
section-0025.html
section-0026.html
section-0027.html
section-0028.html
section-0029.html
section-0030.html
section-0031.html
section-0032.html
section-0033.html
section-0034.html
section-0035.html
section-0036.html
section-0037.html
section-0038.html
section-0039.html
section-0040.html
section-0041.html
section-0042.html
section-0043.html
section-0044.html
section-0045.html
section-0046.html
section-0047.html
section-0048.html
section-0049.html
section-0050.html
section-0051.html
section-0052.html
section-0053.html
section-0054.html
section-0055.html
section-0056.html
section-0057.html
section-0058.html
section-0059.html
section-0060.html
section-0061.html
section-0062.html
section-0063.html
section-0064.html
section-0065.html
section-0066.html
section-0067.html
section-0068.html
section-0069.html
section-0070.html
section-0071.html
section-0072.html
section-0073.html
section-0074.html
section-0075.html
section-0076.html
section-0077.html
section-0078.html
section-0079.html
section-0080.html
section-0081.html
section-0082.html
section-0083.html
section-0084.html
section-0085.html
section-0086.html
section-0087.html
section-0088.html
section-0089.html
section-0090.html
section-0091.html
section-0092.html
section-0093.html
section-0094.html
section-0095.html
section-0096.html
section-0097.html
section-0098.html
section-0099.html
section-0100.html
section-0101.html
section-0102.html
section-0103.html
section-0104.html
section-0105.html
section-0106.html
section-0107.html
section-0108.html
section-0109.html
section-0110.html
section-0111.html
section-0112.html
section-0113.html
section-0114.html
section-0115.html
section-0116.html