Proloog: Ignacio Ubrique, 29 november 1921

 

Als de voorzitter van het congres de zitting opent, zijn de zetels van de gedeputeerden nog nagenoeg allemaal leeg en zit op de blauwe regeringsbank alleen de minister van Justitie. Het is halfvier in de middag en Madrid moet nog bijkomen van het middageten — in het eerste uur worden nooit belangrijke debatten gevoerd. De voorzitter geeft het woord aan de verschillende gedeputeerden die hier schriftelijk om hebben verzocht, maar de meesten zien ervan af zolang bepaalde ministers niet aanwezig zijn.

Ignacio Ubrique, republikeins parlementslid, hangt achterover in zijn stoel. Hij speelt verveeld met zijn vulpen en beziet hoe ministers en parlementariërs langzaam binnendruppelen. De plekken links en rechts naast hem zijn nog onbezet. Iets verderop zit don Alejandro Lerroux, de leider van de Radicale Republikeinse Partij. Lerroux heeft aangekondigd vandaag te zullen spreken over de Marokkaanse kwestie, en dit is de reden dat Ubrique per se op tijd wilde komen. Het debat over Marokko sleept al een maand lang voort zonder enige progressie, en het congres is diep verdeeld over de verder te volgen koers. De conservatieven willen de troepenmacht in het protectoraat uitbreiden, de republikeinen en socialisten willen zich volledig terugtrekken, en wat de liberalen willen is — als wel vaker — volslagen onduidelijk.

De congreszaal loopt langzaam vol. Terwijl een van de gedeputeerden een verzoek doet aan het ministerie van Publieke Werken — het betreft de aanleg van een weg in zijn district — slenteren de conservatieve premier don Antonio Maura en de minister van Onderwijs en Cultuur binnen. Ze nemen plaats naast de minister van Justitie. Tien minuten later volgen de minister van Financiën en de minister van Marine. Premier Maura laat zijn vlakke handen rusten op de tafel voor hem en kijkt om zich heen, de scherpe punt van zijn verzorgde witte baard fier uitstekend. Bijna zeventig jaar oud is hij en nog immer strijdlustig. Na het debacle in het protectoraat was híj degene die van de koning opdracht kreeg de conservatieven en liberalen te verenigen in een kabinet van nationale eenheid. Zijn reputatie als krachtige, onbuigzame leider moest het volk geruststellen en respect afdwingen bij de militairen.

De praktijk is echter dat de regering zich, gewoontegetrouw, volledig de wet laat voorschrijven door het leger. Het kabinet heeft zich pal achter generaal Berenguer geschaard, de hoge commissaris van het protectoraat, en hem onaantastbaar verklaard. Alle schuld is geschoven op het conto van generaal Silvestre, de bevelvoerder van de troepen in Melilla, die — hoe ongelooflijk opportuun! — tijdens het debacle is overleden.

Een hypocriete farce is het.

De echte afrekening zal in dit geval vanuit het leger zelf komen. Het officiële onderzoek naar de verantwoordelijkheden wordt geleid door divisiegeneraal Picasso, die zijn sporen heeft verdiend in Afrika en die Spanje vertegenwoordigt in de internationale Volkenbond. Zijn aanstelling was de laatste stuiptrekking van de burggraaf van Eza, voordat deze zijn portefeuille als de minister van Oorlog inleverde; een onaangenamer erfenis had de burggraaf zijn opvolger niet kunnen nalaten.

Picasso — een liberale protestant nota bene — heeft zich met ongekende overgave op de taak gestort en is vastbesloten de werkelijk verantwoordelijken te achterhalen. Wie ze ook zijn en waar ze zich ook bevinden. Zijn onderzoekscommissie is een leger op zich dat in Melilla dossiers doorspit, verklaringen afneemt en bewijs verzamelt. De documentatie stapelt zich op en het wordt steeds duidelijker tot welke hoogten de verantwoordelijkheden reiken. De hoge commissaris voor het protectoraat en de nieuwe minister van Oorlog hebben getracht de generaal af te remmen, grenzen te stellen aan zijn onderzoek, maar Picasso heeft zich vastgebeten in de kwestie en weigert zich beperkingen op te laten leggen. Er moet recht worden gedaan aan negenduizend overleden landgenoten; hij zal de onderste steen boven krijgen.

Ignacio Ubrique beschikt over betrouwbare contacten binnen de onderzoekscommissie. Hij weet waar de regering en de hoge commissaris bang voor zijn. Hij kent de implicaties van Picasso’s onderzoek. De verantwoordelijkheid voor de ramp van Annual loopt door tot aan de koning en het rapport van de generaal kan — mits juist uitgespeeld — het einde betekenen van de monarchie.

 

In het congres worden enige formaliteiten afgehandeld. De minister van Onderwijs en Cultuur geeft zijn interpretatie van de regels omtrent de geldigheid van buitenlandse professionele titels, de minister van Financiën leest twee conceptbelastingwetten op. En dan zijn er nog wat futiliteiten waar Ubrique niet eens naar luistert. Uiteindelijk geeft de voorzitter het woord aan Lerroux. De leider van de Radicale Republikeinse Partij beklimt het spreekgestoelte en legt een blad met aantekeningen op de katheder.

De zevenenvijftigjarige Alejandro Lerroux is een forse man met een krulsnor en scherpe, vileine ogen achter een klein brilmontuurtje. Tien jaar geleden, toen de radicale republikeinen nog militante socialisten waren die in Barcelona de revolutie verkondigden, beschouwde Ignacio don Lerroux als een van zijn helden. Het leek hem een man van hetzelfde kaliber als Zorrilla, Esquerdo en Salmerón. Een Spaanse Robespierre. Zijn aanhangers bestormden kranten en intimideerden politici van conservatieve en nationalistische partijen. De laatste jaren lijkt het echter alsof het enige radicale aan de Radicale Partij haar naam is. Lerroux en Ubrique hebben beiden een fortuin verdiend met hun bedrijfjes die werk verrichten voor gemeentes waar republikeinen een meerderheid hebben, maar daar waar Ubrique zijn republikeinse idealen nog steeds hoog houdt, is Lerroux nu een behoudend heertje, deel van de gevestigde politieke orde en volkomen vervreemd van zijn aanhang. Je kunt je nauwelijks voorstellen dat hier dezelfde Lerroux staat die ooit naam maakte door concurrerende journalisten uit te dagen tot sabel- en pistoolduels en die tot driemaal toe een gevangenisstraf ontliep door naar het buitenland te vluchten. Dezelfde Lerroux met wie Ubrique vijftien jaar geleden de aanslag op het koninklijk bruidspaar beraamde.

Lerroux kucht en de zaal valt stil. De radicale republikein dankt de voorzitter voor de mogelijkheid die hem vandaag wordt geboden te spreken en wendt zich vervolgens tot het congres: ‘Het is een bijzondere omstandigheid dat ik hier intervenieer in het debat. Wat ik zal brengen is niet meer dan een beknopte geschiedenis en een persoonlijke mening.’

Ubrique begrijpt het niet: een persoonlijke mening?

‘Dit gezegd hebbende,’ gaat de politicus verder, ‘wil ik bij dezen verklaren dat mijn standpunt het exact tegenovergestelde is van dat van mijn partijgenoten, die pleiten voor een terugtrekking uit Marokko.’

Ignacio Ubrique valt bijna van zijn stoel. Lerroux wil de oorlog in het protectoraat voortzetten? De hopeloze, halfslachtige kolonisatie nieuw leven inblazen? Is hij soms krankzinnig geworden? Het Spaanse leger moet zich per direct terugtrekken uit het protectoraat! Heel progressief Spanje vindt dat. Hoe kan hij zoiets niet inzien, en — belangrijker nog — hoe wil hij dit standpunt ooit aan zijn kiezers verkopen, aan de mensen die kinderen hebben verloren in Marokko, in een vreemd land waar Spanje geen enkel verklaarbaar belang heeft? Hoe kan hij zijn steun aan een geldverslindend overzees prestigeproject ooit uitleggen aan mensen die honger lijden op het schiereiland? Zou Maura hem iets in ruil hebben toegezegd?

Aansluitend begint Lerroux een leuterverhaal af te steken over de historische achtergronden van de interventie in Afrika. ‘Toen wij in 1904…’ Wat is dit, een geschiedenisles? We zitten hier niet op school!

Lerroux is er het levende bewijs van: de oude garde is uitgeblust, gecorrumpeerd, gedementeerd of een combinatie van het voorgaande. Ze vertegenwoordigen niet langer het republicanisme.

Het is tijd voor nieuw leiderschap.

Het Bloed in Onze Aderen
CoverPage.html
section-0001.html
section-0002.html
section-0003.html
section-0004.html
section-0005.html
section-0006.html
section-0007.html
section-0008.html
section-0009.html
section-0010.html
section-0011.html
section-0012.html
section-0013.html
section-0014.html
section-0015.html
section-0016.html
section-0017.html
section-0018.html
section-0019.html
section-0020.html
section-0021.html
section-0022.html
section-0023.html
section-0024.html
section-0025.html
section-0026.html
section-0027.html
section-0028.html
section-0029.html
section-0030.html
section-0031.html
section-0032.html
section-0033.html
section-0034.html
section-0035.html
section-0036.html
section-0037.html
section-0038.html
section-0039.html
section-0040.html
section-0041.html
section-0042.html
section-0043.html
section-0044.html
section-0045.html
section-0046.html
section-0047.html
section-0048.html
section-0049.html
section-0050.html
section-0051.html
section-0052.html
section-0053.html
section-0054.html
section-0055.html
section-0056.html
section-0057.html
section-0058.html
section-0059.html
section-0060.html
section-0061.html
section-0062.html
section-0063.html
section-0064.html
section-0065.html
section-0066.html
section-0067.html
section-0068.html
section-0069.html
section-0070.html
section-0071.html
section-0072.html
section-0073.html
section-0074.html
section-0075.html
section-0076.html
section-0077.html
section-0078.html
section-0079.html
section-0080.html
section-0081.html
section-0082.html
section-0083.html
section-0084.html
section-0085.html
section-0086.html
section-0087.html
section-0088.html
section-0089.html
section-0090.html
section-0091.html
section-0092.html
section-0093.html
section-0094.html
section-0095.html
section-0096.html
section-0097.html
section-0098.html
section-0099.html
section-0100.html
section-0101.html
section-0102.html
section-0103.html
section-0104.html
section-0105.html
section-0106.html
section-0107.html
section-0108.html
section-0109.html
section-0110.html
section-0111.html
section-0112.html
section-0113.html
section-0114.html
section-0115.html
section-0116.html