V

 

 

 

Voordat Pepe (José Cavalcanti) op vakantie is vertrokken, heeft hij zijn wens herhaald — die ook de mijne is — u spoedig te verwelkomen als kapitein-generaal in Madrid. Het is híer waar de politieke acties dienen plaats te vinden en wij hebben iemand nodig als u om er leiding aan te geven aan de zijde van het vaderland en de koning. (…) Aarzelt u niet bij het doen van de petitie, want de regering vreest uw aanwezigheid in Barcelona en ik meen dat zij uw vertrek aldaar met weinig antipathie zullen bezien.

Brief van generaal Saro aan kapitein-generaal Primo de Rivera, eind juli 1923

 

Ik zal tijdig naar Madrid komen, maar denk niet dat mijn aanwezigheid in Barcelona aan belang zal inboeten. (…) In elk geval: waarschijnlijk zal januari de beste gelegenheid zijn.

Brief van kapitein-generaal Primo de Rivera aan generaal Saro, eind juli 1923

 

Donderdag 9 augustus 1923

 

Het huis van de familie Santamaría is vanbuiten weinig indrukwekkend: een drie meter hoge kale muur waarvan de kalk afbladdert, aan een modderige weg. Pas als de koetsier van de familie de grote houten poort opent ziet Helena dat het gaat om een klein landhuis verborgen midden in de stad. Een brede oprijlaan met grind leidt naar het hoofdverblijf; tussen de perenbomen links en de kersenbomen rechts stuift het rijtuig ernaartoe. Steentjes schieten weg onder het hoefgetrappel. Op de patio, naast een waterput, laat de koetsier de paarden halt houden. Hij helpt Helena met uitstappen en draagt vervolgens de koffers naar binnen.

‘Hierlangs,’ geeft Augusto aan. Hij kijkt bezorgd. De hele reis heeft hij nauwelijks gesproken en alleen maar uit het raam zitten staren.

‘Wat een prachtig huis,’ zegt Helena.

‘Mijn grootvader heeft het laten bouwen toen hij terugkeerde van de Filipijnen.’ Hij wijst naar het terras. ‘De palmbomen zijn uit Cuba meegenomen door mijn vader.’

‘Er lopen hier wel veel hazen rond,’ merkt ze op.

‘Het is een plaag. En het wordt elk jaar erger.’

Ze lopen de ontvangsthal binnen, een brede ruimte, betegeld met Andalusisch keramiek en in het midden een klein fonteintje waar de honden uit drinken. In feite is het opnieuw een binnenplaats, maar dan een met zeil overspannen.

‘Kom, deze kant op,’ zegt Augusto. Door een openstaande deur gaat hij voor een gang in. ‘Ik denk dat we moeder zullen vinden in haar slaapkamer.’

 

Zittend op een kleine rode sofa naast haar bed wacht Augusto’s moeder hen op. Nog altijd draagt ze haar rouwkleding — zwart vest, zwarte rok, zwarte schoenen — die contrasteert met haar montere uitstraling. Helena knielt naast haar en omhelst haar. De vrouw houdt haar stevig vast, aait over Helena’s rug. ‘O meisje, wat ben ik blij dat jullie zijn gekomen. En wat zie je er mooi uit.’

Augusto geeft zijn moeder een zoen op de wang. ‘Als ik eerlijk mag zijn, moeder, vind ik dat je er best goed uitziet.’

‘Het is waar,’ geeft ze toe: ‘Ik voel me een stuk beter. Maar de dokter zegt dat mijn toestand nog altijd zeer precair is.’ Ze trekt een gepijnigd gezicht. ‘Het is de leeftijd, hè.’

‘Ja, de leeftijd,’ herhaalt hij.

‘Waarom gaan jullie niet zitten?’ Ze wenkt Pedro en klopt op de lege plek naast haar op de sofa: ‘Kom eens hier bij oma. Zeg je al wat woordjes?’

Helena pakt haar zoontje op en zet hem naast haar schoonmoeder. ‘Ik denk dat hij nu te verlegen is om iets te zeggen.’

‘Welke kamers zijn er voor ons klaargemaakt?’ vraagt Augusto.

Zijn moeder pakt een zakdoek om een zwarte streep van Pedro’s wang te vegen. ‘Je hoeft niet bang te zijn.’ Met haar vingers kamt ze een scheiding in zijn haar.

‘Moeder… onze kamers?’

Met een traagheid die ergernis spelt kijkt ze op. ‘We zitten een beetje moeilijk op het moment,’ antwoordt ze. ‘Dus jullie zullen een bed moeten delen. Pedro kan wel in de kinderkamer tegenover.’

‘Zijn er geen andere vrij?’

‘Het huis wordt geschilderd, dus ik vrees van niet. Tenzij je bij de hulp wilt slapen.’

Augusto zucht. ‘Gaat het lang duren?’

‘Nog een maand, denk ik. Niet veel langer. Eergisteren zijn ze ermee begonnen.’

Verbeeldt Helena het zich of knipoogde Augusto’s moeder zojuist naar haar?

 

 

Maandag 13 augustus 1923

 

Kolonel Francisco Torres wacht tot hij wordt toegelaten tot het kantoor van generaal Primo de Rivera, de kapitein-generaal van het Barcelonese garnizoen. Dit is de man die het pronunciamiento zal moeten leiden. De leden van het Madrileense quadrumviraat — Cavalcanti, Berenguer, Saro en Dabán — missen er de autoriteit voor.

De kolonel kwam voorheen graag in Barcelona: de bedrijvigheid, het goede eten, de nieuwe opera, de nabijheid van de zee. Wat hem betreft is het altijd de stad geweest van de vooruitgang, de stad die Spanje moest meetronen naar de moderniteit. Echter, sinds eind februari het geweld tussen de syndicaten weer losbarstte, is Barcelona een angstige stad, een treurige stad. De situatie schijnt te zijn verbeterd sinds de nieuwe civiel gouverneur de politie harder doet optreden, maar nog steeds denkt een Spanjaard bij het woord ‘Barcelona’ als eerste aan aanslagen en liquidaties.

De adjudant van Primo de Rivera geeft hem een seintje dat hij wordt verwacht. Torres loopt door naar het kantoor en salueert.

‘Kolonel, komt u verder. Ik begrijp dat u bericht brengt van José Cavalcanti?’ Primo de Rivera heeft veel weg van Cavalcanti: een imposante, adellijke uitstraling, een joviaal en zelfverzekerd gezicht.

Torres overhandigt hem de brief van het Madrileense quadrumviraat. ‘Hierin staan de vorderingen van de afgelopen weken gedetailleerd.’

‘Hoe lopen de voorbereidingen in Madrid?’ vraagt de kapitein-generaal. Hij legt de brief ongeopend weg. ‘Wees eerlijk.’

‘Moeizaam,’ geeft Torres toe. ‘De cavalerie en grote delen van de infanterie staan achter een pronunciamiento, maar met name de artilleristen hebben zware bedenkingen. En onze kapitein-generaal zal de opstand niet steunen, schatten wij in.’

‘Jullie kapitein-generaal is een slappeling; die moeten jullie opzij zetten. En de artilleristen zullen wel bijdraaien.’

‘Dat hoop ik van harte.’

‘Natuurlijk wel.’

‘Generaal Cavalcanti vraagt zich af hoe de situatie is in Barcelona.’

Primo de Rivera ademt diep in, zijn borstkas zwelt op. ‘Ik word onvoorwaardelijk gesteund door mijn officiers.’

‘En de politie?’

‘De politie?’ De generaal reageert als door een hond gebeten: ‘Die is volstrekt onbelangrijk, kolonel. Wat kunnen die paar agenten van de civiel gouverneur nu uitrichten tegen onze legertroepen?’

‘Ze zouden kunnen helpen de orde in de stad te bewaren.’

‘De politie blijft hierbuiten.’

‘Maar…’

‘Ze is niet nodig.’

Het antwoord is duidelijk. ‘Zoals u wilt,’ zegt Torres. ‘Generaal Cavalcanti vraagt zich af of u al toezeggingen heeft van andere garnizoenen.’

‘Die komen vanzelf.’

Vanzelf? Hoe vanzelf? Torres bewondert het optimisme van de generaal, maar iets meer oog voor de realiteit zou het pronunciamiento daadwerkelijk een kans van slagen bieden. ‘Heeft u al rekening gehouden met de reactie van de regering? Wat doen we bijvoorbeeld als de minister van Oorlog de bataljons in Zaragoza en Valencia opdracht geeft naar Barcelona op te rukken? Of die in Segovia, Toledo en Albacete naar Madrid stuurt?’

‘In Zaragoza zit mijn vriend Sanjurjo. Hij sluit zich zeker bij ons aan.’

‘Sanjurjo is militair gouverneur, geen kapitein-generaal.’

‘Als je er niet in gelooft, hebben we ook niets aan je!’ Primo de Rivera is gekrenkt in zijn trots. Tegenspraak is een belediging.

‘Excuses, generaal.’ Torres neemt gas terug. ‘Het enige wat ik wilde uitdrukken is dat we wellicht gebaat zijn bij een voorbereiding die álle risico’s dekt.’ Hij kan geen ruzie met Primo de Rivera riskeren. ‘Maar voor dat soort details zorgen wij. U bent er voor de grote plannen en de inspiratie.’

‘Ik denk dat wij zijn uitgepraat, kolonel.’ De generaal staat op en steekt zijn hand uit. ‘Het was een genoegen u te ontmoeten.’

Torres schudt de hand. ‘Het genoegen was geheel aan mijn kant.’

Lopend naar de uitgang van het militair hoofdkwartier, begint Francisco Torres zich af te vragen of er nog een weg terug is. Zou het te laat zijn zich uit het pronunciamiento terug te trekken? Primo de Rivera’s houding is ronduit onluisterend, met geen enkele tegenslag houdt hij rekening. En het grootste probleem heeft Torres nog niet eens durven aan te roeren: wat als de koning niet meewerkt?

 

 

Helena hangt het vaandrigsuniform in de kast, met zakjes lavendelkorrels beschermd tegen de motten. Maanden geleden heeft ze het vermaakt, zodat ze er gemakkelijker in paste. Slechts bij uitzondering trok ze het aan, maar dan faalde het ook nooit. Nu ze in dit huis een bed delen is het niet meer nodig; om hem zover te krijgen is het genoeg ’s nachts in het donker haar lichaam tegen dat van Augusto aan te drukken. Zo heeft ze het liever. Het uniform aantrekken heeft ze nooit erg gevonden, maar soms wel verwarrend. Er gingen allerlei vragen door haar hoofd spoken die niet gesteld moesten worden. Bijvoorbeeld: zou Augusto wel aan háár denken wanneer ze het aanhad?

Naar Palencia komen is het beste wat ze ooit konden doen. Pedro heeft het naar zijn zin op de finca — al begreep hij in het begin niet waar hun kindermeisje was gebleven — en Augusto kan zich hier onttrekken aan de zorgen over zijn ontslag en aan de dood van Salvador.

De heilzame lucht van de provincie doet hen allen goed.

 

Augusto dwaalt door het familiehuis. Overal staan schildersspullen, maar vooralsnog heeft hij geen schilder aan het werk gezien. Op deze manier zijn ze van de winter nóg bezig. Hij loopt door de hal, langs de trap naar de voorraadkelder — waar hij zich vroeger verstopte voor boze ouders en waar later zijn jongste zuster vluchtte voor het onweer — tot aan de bibliotheek. Veel boeken staan hier niet, vooral verzamelbanden met ingebonden tijdschriften. Augusto’s vader gebruikte de ruimte in de eerste plaats om ongestoord sigaren te roken. Er hangen schilderijen van zijn grootvader en zijn overgrootvader, beiden in generaalsuniform. Van zijn vader bestaat geen portret. Er zou er een gemaakt worden zodra hij gepromoveerd werd tot brigadegeneraal, maar zijn plotselinge overlijden doorkruiste dit.

De bibliotheek heeft een toegangsdeur tot de salon aan de achterkant van het huis. Vroeger werd er ’s middags theegedronken, maar hij wordt al jaren niet meer gebruikt; de meubels en schilderijen zijn afgedekt met lakens. Augusto gaat staan in de serre die aan de salon is gebouwd en die uitzicht biedt over een groot deel van het landgoed. Hij legt een vlakke hand op het glas. Tientallen, honderden hazen lopen buiten rond, eten de groentetuin kaal, laten het gazon bezaaid met hun uitwerpselen achter, graven kuilen waarmee ze het irrigatiesysteem voor de fruitbomen verwoesten en de muren doen verzakken. De beesten hebben zich het landgoed toegeëigend; ze zijn zo brutaal dat ze nauwelijks nog de moeite nemen te vluchten voor menselijke bewoners. Niemand die er iets aan doet. De tuinman heeft her en der een strik gelegd, maar dat zijn druppels op een gloeiende plaat. Het is vervelend om naar te kijken.

In de linkervleugel neemt Augusto de wenteltrap omhoog naar de bovenvertrekken. De eerste slaapkamer in de hal deelde hij vroeger met zijn oudere broer Felipe en zijn jongere broer Manuel. De bedden zijn rechtop gezet, de matrassen weggehaald, er staat slechts nog een driepotig krukje. Hij gaat zitten en denkt terug aan de jaren die hij hier heeft doorgebracht, aan hoe Manuel en hij elkaar voortdurend in de haren vlogen, hoe ze in de kleinste onbenulligheden aanleiding tot ruzie vonden. Felipe was de verstandige, degene die zijn twee jongere broers keer op keer uit elkaar moest trekken, en op hem had de familie haar hoop gericht: zijn intelligentie, welbespraaktheid en mensenkennis voorspelden hem een glorieuze carrière binnen het leger. Inderdaad is Felipe inmiddels luitenant-kolonel bij het garnizoen in Burgos, met goede uitzichten op verdere promotie. Het is jammer dat hij nog niet is langsgekomen; Burgos is immers vlakbij. Hij zal het wel druk hebben. De meeste generaals laten in de zomer hun ondergeschikten waarnemen, terwijl ze zelf verkoeling zoeken aan de kust.

Augusto’s eigen carrière was nimmer een vanzelfsprekendheid. Volgens zijn vader was hij te stug van karakter, te stug zelfs voor het leger. Des te groter was de trots toen Augusto zich begon te bewijzen in het protectoraat. Zijn vader leefde op bij de verhalen uit Afrika, ze verzachtten het verlies van zijn verloren Cuba. Twee jaar geleden is het dat hij overleed aan een leverziekte, net na de val van Annual. In zekere zin een geluk. Augusto’s veroordeling door de Hoge Raad heeft hij niet hoeven meemaken. Voor hem zal zijn zoon altijd een held blijven.

 

 

De nachtclub heeft een Franse naam: ‘Les affaires’. De ingang is aan de Parallel, een lange, nauwe gang leidt tot de theaterzaal. Er staan kleine tafeltjes in het midden voor de gasten die gezien willen worden, langs de muur roodlederen banken voor hen die meer afzondering of intimiteit verlangen. Een danseres beweegt zich op de muziek van de vierkoppige jazzband; voor sommige nummers haalt ze uit een rieten mand een grote slang die ze dan als een boa om haar nek hangt.

Op een bank dicht bij het podium zit kolonel Torres. Hij heeft een vermoeiende dag achter de rug. Na het gecompliceerde gesprek met Primo de Rivera volgden afspraken met collega-officiers. De hele middag en avond heeft hij bewonderaars, maar ook uitgesproken vijanden van de kapitein-generaal uitgehoord; de twee groepen houden elkaar nagenoeg in evenwicht. En dan was er nog overleg met Joan Pans van de Patronale Federatie. Sinds Aguilera’s halfslachtige poging tot staatsgreep — die zich vooral in het hoofd van de generaal zelf afspeelde — geloven de Catalaanse industriëlen dat ze er het meest bij gebaat zijn als conservatieve militairen de macht grijpen; hiertoe hebben ze zich bereid verklaard een financiële bijdrage te doen. Hun geld kan tegenstanders binnen de legermacht uitschakelen en de opinie van de kranten in de juiste richting sturen, maar de eisen die zij ertegenover stellen zijn disproportioneel: de facto claimen ze half Catalonië. Er zal hard moeten worden onderhandeld.

Torres wil alles wat met de hele samenzwering te maken heeft van zich afzetten tot morgenochtend en is afleiding komen zoeken in deze nachtclub. Hij merkt pas hoe verkrampt hij erbij zit als hij zijn lege glas wijn moet loslaten. De kolonel probeert te ontspannen en richt zijn aandacht op het podium. De danseres heeft de schouderbandjes van haar hemd en bustehouder losgemaakt; ze zakken af, haar borsten bijna volledig blootgevend. Haar bewegingen worden sensueler, het tempo van de muziek vertraagt.

Een gastvrouw komt de kolonel vragen of ze iets voor hem kan betekenen, of ze misschien zijn wijnglas zal bijvullen of dat hij een verzoeknummer heeft voor de band. Ze is klein en gedrongen, heeft een bleke huid en bloedrode lippen; haar met kralen versierde jurk sleept over de vloer, een witte hoofddoek, geknoopt als een zigeunerin, houdt haar donkere krullen bijeen. Zonder zijn reactie af te wachten gaat ze naast hem zitten. ‘U bent een militair, nietwaar?’

Torres kijkt naar zichzelf. Hij gaat gekleed in burger, wat verraadt hem? ‘Dat ziet u goed.’

‘Een majoor?’

‘Kolonel.’

‘Maar u bent toch veel te jong om kolonel te zijn.’

Torres denkt na wat hij zal doen. Ze is leuk om te zien en bovendien de eerste persoon vandaag die hij niet hoeft uit te horen. Het zou aangenaam zijn nog enige tijd van haar gezelschap te genieten. Aan de andere kant: het is al over twaalven en morgen wacht hem precies zo’n dag als vandaag.

De gastvrouw schuift dichter naar hem toe. Ze legt haar hand op zijn been, buigt naar voren en fluistert in zijn oor. Hij ruikt het parfum van haar hals, fris en scherp, en weegt af: blijft hij of gaat hij?

 

 

Woensdag 15 augustus 1923

 

Zo lang Augusto zich kan herinneren, eet men op woensdagmiddag thuis paella. Deze traditie wordt nog altijd in ere gehouden. Wel is de receptuur veranderd; waar de kokkin vroeger vooral inktvis en schelpdieren toevoegde, gebruikt ze nu nog louter hazenvlees. En niet alleen voor de paella: de plaag heeft het vlees van deze knaagdieren gemaakt tot een vast ingrediënt in nagenoeg elke maaltijd. Alsof het probleem — de invasie van het landgoed — kan worden weggegeten. Een miljoen paella’s zouden het nog niet oplossen. De situatie irriteert Augusto mateloos. ‘Met wat hier in de tuin graast kunnen we half Spanje van vlees voorzien,’ zegt hij. ‘Het lijkt wel of we ze fokken.’

‘Soms vind ik het moeilijk ze op te eten,’ antwoordt zijn moeder. ‘Zulke lieve beestjes, nietwaar?’

‘Lief? Ze verwoesten de finca. Ik had mijn geweer moeten meenemen uit Madrid. Ik heb tijd genoeg om hun aantallen flink uit te dunnen.’

Ze schudt haar hoofd. ‘Nee, Augusto. Hier wordt niet gejaagd. Dat is veel te gevaarlijk, zeker nu er kinderen rondlopen.’

‘Je laat de plaag uit de hand lopen, moeder. Als we niet snel iets doen is het hier straks één grote drassige vlakte. Uiteindelijk zal zelfs het huis instorten.’

‘Je overdrijft.’

‘Ik overdrijf helemaal niet. Heb je de schade aan de tuinmuren niet gezien?’

Hun discussie wordt onderbroken door de koetsier, die de eetkamer komt binnengesneld. ‘Doña Christina, heeft u een moment voor mij?’

‘Je doet niets, hoor je me,’ waarschuwt ze Augusto, voordat ze haar aandacht richt op de koetsier. Haar gezicht wordt meteen een stuk vriendelijker: ‘Natuurlijk heb ik een moment voor jou, Juanjo.’

Hij gaat zitten op de stoel naast haar: ‘U ziet er stralend uit vandaag, mag ik dat zeggen?

‘Hou toch op… Wat is er?’

‘De veren onder de zittingen zijn aan het doorroesten. Dat kan gevaarlijk worden. Ik heb geld nodig om ze te laten repareren in de stad.’

‘O.’

‘Ja, het is niet veilig zo. Ik denk namelijk altijd eerst aan uw veiligheid, en die van uw prachtige schoondochter. En van kleine Pedro natuurlijk. En met doorgeroeste veren, nou, je weet gewoon nooit wat er kan gebeuren als je over een kuil in de weg rijdt.’

‘Ik weet het.’ Ze pakt haar portefeuille uit haar tas en geeft de jongen een paar bankbiljetten. ‘Is dit genoeg?’

‘Misschien voor de zekerheid iets meer…’

Ze stopt hem nog iets toe. ‘Zo dan.’

‘Heel goed. Ik ga het meteen regelen. Vanavond ben ik weer terug.’ Hij knipoogt en verlaat de eetkamer, de deur achter zich openlatend.

Augusto is zo geschokt door de omgang van de koetsier met zijn moeder dat hij pas iets weet uit te brengen als de jongen weg is. ‘Wat gebeurde er zojuist? Hoe durft hij hier zomaar binnen te stormen en zo’n toon aan te slaan?’

‘Maak je niet zo druk, Augusto. Juanjo is jong en frivool.’

‘Zijn gedrag is ongepast, moeder. Respectloos zelfs. Ik zal hem straks terechtwijzen.’

‘Niets daarvan. Het is niet jouw plaats dat te doen.’ Ze keert zich van hem af en kijkt naar Helena. ‘Zeg, heb je toevallig de laatste Esfera gelezen? Onderzoekers hebben in een grot in Biskaje rotsschilderingen gevonden uit de oertijd. Duizenden jaren oud.’

Augusto staat op van tafel. ‘Excuseer mij.’ Hij gaat op zoek naar een geweer; er is er vast wel een in dit huis.

‘Ik heb het niet gelezen, maar het klinkt interessant.’

Haar schoonmoeder schuift wat dichter naar haar toe. ‘Kindje, heb je het wel naar je zin hier?’

‘Heel erg. We voelen ons helemaal thuis. Het is hier prachtig en rustig. Net als Huesca. Madrid is mij veel te groot.’

‘Waarom blijven jullie dan niet?’

‘Blijven?’

‘Volgens mij is er geen reden meer voor jullie om in Madrid te blijven. Jullie zouden permanent hiernaartoe kunnen verhuizen. Er is ruimte genoeg.’

Helena denkt na. Waarom niet? Augusto zou dat ook vast willen.

‘Het is jammer dat je mijn jongste dochter niet hebt gekend. Je lijkt een beetje op haar. Zo mooi en zo vrolijk.’ De vrouw slikt. ‘Zo teer… Jullie waren vast vriendinnen geworden.’

 

Feitelijk is Augusto opgesloten binnen de muren van het familielandgoed. Toestemming het rijtuig te gebruiken geeft zijn moeder hem niet en lopend is het te ver naar het centrum. Een halve kilometer, een kilometer in totaal gaat misschien net, maar dan kan hij zijn knie de rest van de dag ook niet meer gebruiken.

Na het eten heeft hij een lange siësta gehouden, en vervolgens is hij zeker nog een uur op bed blijven liggen. Zo deelt hij de dag in stukken en gaat hij sneller voorbij. Hij slaat een boek open en begint te lezen, maar weet de concentratie niet vast te houden, en legt het weer weg. Al piekerend over zijn vervoersprobleem loopt hij het huis uit. Zijn moeder heeft kennelijk bezoek; op de binnenplaats staat een donkergroene automobiel. Een zoals hij zelf had moeten kopen. Met de dag krijgt hij meer spijt dit niet te hebben gedaan voor ze naar Palencia kwamen. Hij had zich hier kunnen laten rondrijden, of het zelf kunnen leren.

In een vlaag van doortastendheid besluit hij op een bankje te gaan zitten wachten op de eigenaar. Misschien wil deze hem een lift geven naar de stad. Dáár zou hij dan regelingen kunnen treffen om zijn mobiliteit te verbeteren. Een paardentaxi zou hem bijvoorbeeld één keer per dag kunnen ophalen. Hij hoopt echt dat het geregeld kan worden, desnoods betaalt hij ervoor. Geld is geen probleem.

Na een klein halfuur wachten gaat de poort open. De gestalte die gehaast naar buiten komt, naar de auto stapt en het portier opentrekt is een bekende: zijn broer Felipe. Dit had Augusto niet verwacht: ‘Ga je weg?’

Felipe kijkt om. ‘Augusto?’ Zijn gezicht verraadt dat hij zich ongemakkelijk voelt. ‘Je bent hier…’

Er valt een stilte. Augusto weet niets te zeggen. Felipe wist toch dat ze naar Palencia waren gekomen? Heeft hij zijn broer betrapt? ‘Hoe gaat het met je?’

‘Ach… en met jou?’

‘Zoals je ziet kan ik nog lopen, zij het met moeite. Over mijn proces voor de Hoge Raad hoef ik je waarschijnlijk niet te vertellen.’

‘Nee, daar weet ik alles van.’ Hij lijkt meteen afscheid te willen nemen. ‘Een andere keer… misschien…’ Hij neemt plaats achter het stuur, verstelt een spiegel, rommelt met een sleutelbos, mompelt in zichzelf. Dan stopt hij opeens met dit alles, kijkt zijn broer aan en zegt: ‘Ze hebben me op de reservistenlijst geplaatst. Zonder uitzicht ooit weer te worden opgeroepen.’

‘De reservistenlijst?’

‘Ik heb het geheim gehouden voor moeder. Twee maanden geleden werd ik vervangen door een onbekende artillerist uit Huelva.’

‘Waarom?’

‘Ik had nog zoveel meer gekund. Er waren uitstekende vooruitzichten op een promotie tot generaal, maar ik eindig mijn carrière als kolonel. En dat alles door jouw veroordeling.’

‘Het is voor iedereen vreselijk wat ze hebben gedaan.’

‘Alejandro en Augusto, mijn kinderen, jouw neefjes, hebben aanstellingen gekregen bij de Guardia Civil in Caceres. Hoe moeten ze ooit vooruitkomen als ze beginnen buiten de reguliere legermacht?’ Hij zegt het niet hardop: hoe moeten ze nu nog vooruitkomen met de familienaam Santamaría?

‘Ik weet niet wat hierop te antwoorden.’

‘We doen heel hard ons best om het je niet kwalijk te nemen, Augusto.’ Hij start de motor van zijn automobiel. ‘Maar ik kan het gewoon niet. Dit is allemaal jouw schuld.’

Terwijl Felipe wegrijdt, onzichtbaar in de stofwolk die hij veroorzaakt, kan Augusto niet anders dan terugdenken aan al die keren dat zijn broer voor hem is opgekomen, hem heeft geholpen, verdedigd.

Waarom uitgerekend nu niet meer?

 

 

De vijandigheid van eergisteren is volledig uit de lucht. Primo de Rivera verkeert in een opgewekte stemming als kolonel Torres afscheid komt nemen. ‘Ik hoop dat u goede dagen hebt gehad hier in de graafstad,’ zegt hij.

‘Zonder meer. Ik heb de opera bezocht en als vanouds goed gegeten.’

‘U was hier al eerder geweest?’

‘Vele malen,’ zegt Torres. ‘En ik keer ongetwijfeld nog vele malen terug.’

‘Ik heb nog een brief voor José Cavalcanti. Zou u deze voor mij willen bezorgen?’ Primo de Rivera pakt een envelop van zijn bureau en overhandigt deze aan de kolonel. ‘Zeg tegen hem dat ik ernaar uitzie om op het diner van volgende week samen het glas te heffen.’

‘Dat zal ik doen, generaal. Nogmaals dank voor uw ontvangst en gastvrijheid.’ Torres valt even stil, terwijl hij zichzelf dwingt de vraag te stellen die hem al twee dagen bezighoudt. Een ongemakkelijke maar onontkoombare vraag: ‘Denkt u echt dat de koning zal meewerken aan een pronunciamiento?’

Tot zijn verbazing reageert Primo de Rivera gelaten, lacht hij zelfs hartelijk om de vraag. ‘Maar kolonel Torres, ik denk dat u het niet helemaal begrijpt,’ antwoordt hij. ‘Of de koning meewerkt is volslagen irrelevant.’

‘Irrelevant?’

‘Inderdaad. Als Alfonso moeilijk doet zet ik hem persoonlijk de grens over.’

 

 

Maandag 20 augustus 1923

 

Aan de noordzijde van de finca, voorbij de terrassen en de moestuin, heeft Augusto een ongemakkelijke gietijzeren tuinstoel neergezet. Hij gaat iets doen aan de hazenplaag, al kost het hem de hele zomer. Dagen heeft hij gezocht naar een jachtgeweer. Hij vond er uiteindelijk een weggestopt in een gangkast, toegedekt met een stapel dekens. Het is een goedkope namaak van een Winchester, een standaard dubbelloops kaliber .12. Ergens in dit huis moet de rest van zijn vaders uitgebreide verzameling verstopt zijn. Maar het zal — voor het moment — volstaan. Het eerste doelwit knaagt op zestig voet afstand aan de bast van een jonge kersenboom. Een makkelijke prooi. Augusto verstelt het vizier en legt aan.

‘Don Augusto!’

De haas schrikt en vlucht. Augusto laat het geweer zakken en kijkt opzij. Het is de koetsier maar. Naast hem staat het kamermeisje. ‘Nu even niet, Juanjo.’

‘Don Augusto. U mag hier niet jagen.’

‘Ga weg.’ Dat de koetsier om onbegrijpelijke redenen de sympathie van Augusto’s moeder geniet en dat zij toestaat dat hij hier rondloopt als ware hij de heer des huizes, betekent niet dat hij daadwerkelijke rechten heeft. Hij is een werknemer, iemand die ontslagen kan worden — en zou moeten worden. ‘Je stoort me.’

‘Doña Christina heeft uitdrukkelijke instructies gegeven niet toe te staan dat u hier jaagt. Dat weet u heel goed. U zou uzelf kunnen verwonden, u zou iemand anders kunnen verwonden.’ Hij gaat voor Augusto staan. ‘Ik kan dat niet toestaan.’ Met een schuin oog kijkt hij naar het kamermeisje.

‘Opzij. Ik weet echt wel wat ik doe.’

‘Uw moeder ziet dat anders.’

‘Dat is dan tussen haar en mij. Ga nu aan de kant, ik zie weer een haas lopen.’ Opnieuw legt hij aan. Hij spant de pees in zijn wijsvinger.

‘Het spijt me, don Augusto, maar uw moeder staat erop.’ De koetsier rukt het geweer uit zijn handen. ‘U zal zich hier moeten aanpassen, don Augusto.’ Hij tracht het geweer te openen om de patronen eruit te halen. Als dat niet lukt lacht hij stom naar het kamermeisje en loopt weg.

Augusto zou hem kunnen wurgen. Hij komt overeind om deze ongekende onbeschoftheid, respectloosheid te bestraffen, de koetsier een tik te geven met de wandelstok, hem te disciplineren zoals dat wordt gedaan met opstandige rekruten. Het lukt echter niet de jongen bij te houden en er rest niets dan toezien hoe de twee zich lachend van hem verwijderen.

Misschien is het ook maar beter zo. Als hij hem niet aan zou kunnen — wat waarschijnlijk is — zou het de vernedering alleen maar groter maken.

 

Helena trekt haar beste japon aan en parfumeert zichzelf. Voor de spiegel werkt ze de mascara van overdag bij. Straks zal ze het weer af moeten doen, maar dat maakt niet uit.

Augusto ligt in bed en leest een boek bij het licht van een olielamp. Hij is de hele dag in de weer geweest in de tuin om iets tegen de hazenplaag te doen. Ze is blij dat hij iets om handen heeft, want ze krijgt soms de indruk dat hij zich hier verveelt. Zouden ze kunnen blijven? Het zou zo mooi zijn als dat zou kunnen.

Helena moet op haar verleidelijkst zijn als ze naast hem in bed kruipt — haar man heeft daar recht op. Ze kijkt nog eens in de spiegel en oefent gelaatsuitdrukkingen: kwetsbaar, vrolijk, verwachtingsvol. Hoe groter de ogen hoe beter.

Wie zou haar nu nog kunnen weerstaan?

 

 

Cavalcanti bevindt zich met zijn familie in La Coruña; Torres gaat hem een brief schrijven over zijn bezoek aan de kapitein-generaal van Barcelona. De afgelopen dagen heeft de kolonel zijn gedachten kunnen ordenen en nu zal hij zijn conclusies op papier zetten.

Hij neemt de pen ter hand.

 

Beste José,

In de eerste plaats hoop ik dat je een aangenaam verblijf hebt in Galicië. Ik begrijp dat de temperatuur er enkele graden lager ligt dan hier in de hoofdstad, dus ik kan niet anders dan je benijden. Voor mijn gevoel is het in Madrid warmer dan ik het ooit heb meegemaakt in Afrika — al zal het geheugen mij waarschijnlijk parten spelen in dezen.

Zoals jij me vroeg, heb ik een bezoek gebracht aan de kapitein-generaal en tevens enkele van mijn kennissen gesproken — vooral jaargenoten van de academie — en de stemming gepeild. Mijn indruk is dat de kapitein-generaal kan rekenen op veel aanhang bij de cavalerie, en in mindere mate bij de infanterie. Wanneer het erop aankomt zullen deze korpsen hem in eerste instantie ten volle steunen.

Binnen de artillerie en de technische dienst heerst echter verdeeldheid. Vooral de artilleristen zullen een actie met weinig enthousiasme begroeten. De snelheid waarmee andere garnizoens zich aansluiten bij de actie zal bepalend zijn voor hun houding, en verzet van andere garnizoens kan overslaan op deze korpsen.

Ronduit gekant tegen de plannen zijn de ordedienst en de Guardia Civil, wier loyaliteit ligt bij de civiel gouverneur. Hoewel hun steun in strikte zin niet is vereist om de stad in handen te krijgen, zullen onrust en oproer moeilijk bestreden kunnen worden zonder hun inzet. Dit is, naast de mogelijke rebellie van de artillerie, een aanvullende reden waarom bij een pronunciamiento in Barcelona het tempo hoog zal moeten blijven.

José, het is veel wat de kapitein-generaal voor ons kan betekenen, dat ben ik volkomen met jou eens. Maar het is niet genoeg, bij lange na niet.

Met respectvolle groet,

 

Francisco

 

 

Vrijdag 31 augustus 1923

 

Augusto veinst zijn slaap. Steeds onrustiger wordt hij hier in Palencia. Het verblijf verwordt langzaam tot een nachtmerrie: de vijandigheid van zijn broer, de manipulaties van zijn moeder, de onbeschoftheid van het personeel, zijn totale insignificantie in dit huis. Hij is hier volslagen nutteloos en niemand doet wat hij zegt.

En dan is er nog Helena, die hem veel te dicht op de huid zit. Ze delen nu al vier weken een slaapkamer, en in deze tijd is haar behoefte aan het lichamelijke volslagen uit de hand gaan lopen. Maandagnacht overviel ze hem, en gisternacht opnieuw. Niet dat hij het haar kwalijk neemt, maar het gaat verder dan wat hij aankan. Zijn echtgenote bedoelt het allemaal goed, maar hij heeft veel meer ruimte nodig. Helena is mooi, zorgzaam en liefdevol, en hij weet zeker dat ze hem onder andere omstandigheden gelukkig had kunnen maken. Als hij zich ooit tot één vrouw aangetrokken had gevoeld, was het wel tot haar geweest.

 

Helena veinst haar slaap. Ze knijpt haar ogen hard dicht, drukt de tranen weg, vervloekt zichzelf. Wat is ze ook stom! Een paar weken weg uit Madrid, even verlost van de angst op straat bekenden tegen te komen en ze denkt dat alles weer goed is, dat Augusto en zij andere mensen zijn geworden, dat ze ver van de boze wereld zijn en dat haar niets meer kan overkomen. In haar enthousiasme is ze onvoorzichtig geweest, heeft ze nagelaten goed te rekenen. Gisteren had het niet gemogen, eergisteren eigenlijk al niet meer. Hoe heeft ze dit in ’s hemelsnaam kunnen laten gebeuren? Het was allemaal ook te mooi — zo veel geluk, dat kan helemaal niet.

Wat als ze zwanger is? Wat als ze opnieuw een zwangerschapsvergiftiging krijgt? Wat als ze dit keer wel doodgaat? Wat dan?

Het Bloed in Onze Aderen
CoverPage.html
section-0001.html
section-0002.html
section-0003.html
section-0004.html
section-0005.html
section-0006.html
section-0007.html
section-0008.html
section-0009.html
section-0010.html
section-0011.html
section-0012.html
section-0013.html
section-0014.html
section-0015.html
section-0016.html
section-0017.html
section-0018.html
section-0019.html
section-0020.html
section-0021.html
section-0022.html
section-0023.html
section-0024.html
section-0025.html
section-0026.html
section-0027.html
section-0028.html
section-0029.html
section-0030.html
section-0031.html
section-0032.html
section-0033.html
section-0034.html
section-0035.html
section-0036.html
section-0037.html
section-0038.html
section-0039.html
section-0040.html
section-0041.html
section-0042.html
section-0043.html
section-0044.html
section-0045.html
section-0046.html
section-0047.html
section-0048.html
section-0049.html
section-0050.html
section-0051.html
section-0052.html
section-0053.html
section-0054.html
section-0055.html
section-0056.html
section-0057.html
section-0058.html
section-0059.html
section-0060.html
section-0061.html
section-0062.html
section-0063.html
section-0064.html
section-0065.html
section-0066.html
section-0067.html
section-0068.html
section-0069.html
section-0070.html
section-0071.html
section-0072.html
section-0073.html
section-0074.html
section-0075.html
section-0076.html
section-0077.html
section-0078.html
section-0079.html
section-0080.html
section-0081.html
section-0082.html
section-0083.html
section-0084.html
section-0085.html
section-0086.html
section-0087.html
section-0088.html
section-0089.html
section-0090.html
section-0091.html
section-0092.html
section-0093.html
section-0094.html
section-0095.html
section-0096.html
section-0097.html
section-0098.html
section-0099.html
section-0100.html
section-0101.html
section-0102.html
section-0103.html
section-0104.html
section-0105.html
section-0106.html
section-0107.html
section-0108.html
section-0109.html
section-0110.html
section-0111.html
section-0112.html
section-0113.html
section-0114.html
section-0115.html
section-0116.html