Serafín

 

 

 

Het jaar 1911 liep ten einde. In Madrid zat de liberale premier Canalejas stevig in het zadel. Bogend op een ruime meerderheid in het parlement, wist hij — in ieder geval tot zijn liquidatie een jaar later — stabiliteit te brengen in de anders zo kwetsbare en wankele regeringen. Maar er was meer om optimistisch over te zijn: na de vreselijke nederlaag een jaar eerder in het Gurugúgebergte — met meer dan duizend Spaanse doden — was de legermacht in het protectoraat versterkt, en de militaire campagnes liepen inmiddels naar tevredenheid, de kritiek op het Spaanse interventionisme enigszins temperend. De jonge officiers, ten slotte, hadden zich enige tijd niet meer geroerd in de politiek.

Kortom: in Madrid was men voor het eerst in lange tijd weer hoopvol voor de toekomst.

 

Maar in Barcelona waren het vooral goede tijden voor doodgravers. De stad bleef een broeinest van onrust, aanslagen waren nog immer aan de orde van de dag en infectieziekten zaaiden dood en verderf. Vooral de vliegende tering sloeg wild om zich heen, links en rechts slachtoffers eisend, en ook de familie Maragall bleef niet verstoken van ellende. De vakbondsman vond al maanden dat zijn zoon Lorenzo er slecht uitzag, bleek, iel, zwak. Steeds meer had hij de jongen horen hoesten en dit was geen gewone hoest — zoals bij de verkoudheden die kinderen elke maand wel leken door te maken — maar een hoest waar pijn in doorklonk, ook al gaven ze hem viermaal daags Bayers alom geprezen heroïnedrank. Serafín had zijn zoon de bewuste avond net in bed gelegd, toen hij hem hoorde uitbarsten in een ongemeen harde hoestbui, gevolgd door een schreeuw om hulp. De politicus haastte zich naar Lorenzo’s slaapkamer, waar hij het jongetje lijkbleek op de grond aantrof, zittend naast een plas opgehoest, roodbruin bloed. Terwijl Irene het kind op bed legde en bedekte met warme, vochtige doeken, rende Serafín in paniek naar buiten, op zoek naar een arts. Een internist met praktijk aan huis verderop in de straat was bereid meteen te komen kijken. Hij hoefde Lorenzo nauwelijks te onderzoeken; de diagnose was duidelijk: tuberculose.

Een keur aan artsen werd bezocht, maar geen van hen kon Lorenzo helpen. Zijn toestand holde achteruit. De tering zaaide van zijn longen uit naar zijn botten, hem vreselijke pijnen bezorgend; er werd voorspeld dat het binnenkort zijn hersenen zou bereiken en hem fataal zou worden.

Serafín knakte. Dag na dag zag hij zijn pientere, opgewekte zoontje, waarin hij zoveel van zichzelf herkende, verder wegteren, gestaag afglijdend richting de dood. Hij begon partijverplichtingen te veronachtzamen en gaf zich over aan de drank en het kaartspel. Frequenter werden de avonden en nachten die hij doorbracht op de Parallel. Hij werd een vaste bezoeker van een illegaal casino dat toegankelijk was via de achterdeur van een buurtcafé. Antón had hem er ooit mee naartoe genomen, hoewel de dichter zelf geen gokker was — Antón speelde met alles behalve met geld. Het was in dit gokhol dat hij op een zaterdagavond in januari, terwijl hij zijn geluk beproefde aan de baccarattafel, Enriqueta weer tegenkwam.

 

 

Het Romea-theater is voor de tweede maal deze maand het toneel voor een buitengewone ledenvergadering van de Catalaanse UGT, vandaag om een voorzitter te kiezen. Serafín heeft de agenda bepaald, of eigenlijk: hij heeft het script geschreven voor de vervanging van de huidige voorzitter.

De vicevoorzitter opent de vergadering en geeft beide kandidaten de kans zich tot de leden te richten. Eerst de huidige voorzitter, die het heeft over socialistische idealen, de revolutie en de behoefte aan sterk en geïnspireerd leiderschap; vervolgens don Garrido, die praat over de noodzaak resultaten te behalen zonder overmatige risico’s te lopen.

Dan krijgen de leden de kans zich uit te spreken, beginnend met het bestuur. Geheel volgens zijn uitgeschreven tekst opent de secretaris een felle aanval op de huidige voorzitter. Hij somt een reeks aan verwijten op — al dan niet gefundeerd — uiteenlopend van fanatisme en ideologische ontsporing tot machtsmisbruik en zelfverrijking. Na deze toespraak valt het stil. De rest van het bestuur hult zich, als afgesproken, in stilzwijgen. Geen van de leden in de zaal vraagt het woord en zelfs de voorzitter — verbijsterd over het plotselinge verlies van alle steun — weet niets te zeggen.

De vicevoorzitter gaat snel over tot de stemming. Iedereen die de huidige voorzitter steunt wordt gevraagd de rechterhand op te steken: slechts een enkeling die dit doet. Voor don Garrido gaat de helft van de handen omhoog.

Alles loopt precies volgens Serafíns planning — maar het is dan ook jaren geleden dat hij voor het laatst heeft gegokt.

 

 

In het illegale casino aan de Parallel werd de chemin de fer-variant van baccarat gespeeld en Serafín had zich bij binnenkomst ingekocht als bank. Hij had een goede avond, want zijn vier tegenspelers waren dom, aangeschoten of een combinatie van beide. In ieder geval: doordat ze regelmatig met elkaar in discussie gingen over de vraag of er een derde kaart moest worden getrokken, kon Serafín vrij goed inschatten hoeveel punten ze hadden en zijn spel hierop aanpassen. Vooral als de jongste van het stel — een brallerige aristocraat van een jaar of twintig — de hoogste inzet had geplaatst (en daarmee het recht had te beslissen over het al dan niet trekken van een derde kaart), zondigden de spelers nogal eens tegen de regels van de wiskunde: ze vroegen een derde kaart bij zes punten of ze weigerden er een bij vier punten.

Hij stond op een kleine driehonderd peseta’s winst toen hij een hand op zijn schouder voelde. Een vrouwenstem fluisterde in zijn oor: ‘Heb je me gemist, Serafín?’ Het was Enriqueta, en ze zag er geweldig uit. Ze was iets gezetter dan hij zich haar herinnerde en ze had het haar nu samengebonden in een staart, maar verder was ze niets veranderd. Ze droeg die avond een nauwsluitende jurk, met een diep decolleté, dat haar weldadige en wellustige lichaam nauwelijks kon intomen.

‘Maak je geen zorgen,’ zei ze, ‘ik zal je niet verder storen tijdens het spel. Het is goed je weer eens te zien.’ Ze zoende hem op de wang en liep weg.

De stemming van de jongeman aan de baccarattafel begon om te slaan. Had hij zichzelf eerst ongeïnteresseerd willen voordoen, alsof geld voor hem betekenisloos was, schertsend dat hij ‘de limiet erg laag vond’, nu begon hij toch degelijk gefrustreerd te raken door zijn verliezen. Hij wees met zijn vinger naar Serafín en siste: ‘Je speelt vals.’

De vakbondsman had in eerste instantie geen behoefte om in discussie te gaan en volstond met een beheerst ‘Dat is niet waar.’

Serafíns woord was onvoldoende voor zijn tegenstander. ‘Jij speelt vals,’ herhaalde deze, ‘en ik wil dat je het toegeeft.’ Hij trilde van razernij en pakte de tafel beet, in dubio of hij deze om zou gooien.

‘Jongen,’ zei Serafín, ‘neem een goed advies ter harte, en ga lekker naar huis. Of naar de hoeren.’ Ergens hoopte Serafín dat de jongen door zou slaan en hem aan zou vliegen. Graag zou hij de opgekropte woede om de onrechtvaardigheid van Lorenzo’s ziekte bekoelen op deze blaaskaak. Het maakte hem niet eens uit of hij zo’n vuistgevecht zou winnen of verliezen.

‘Je onthoudt welke kaarten zijn gespeeld. Ik heb gehoord dat sommige mensen dat doen.’ De jongen keek om zich heen naar de andere spelers, maar vond geen bijval.

Het vooruitzicht met zijn vuisten in te kunnen beuken op de arrogante rotkop van de jonge aristocraat werd met de seconde aantrekkelijker. Serafín was al tijden niet meer betrokken geweest bij straatgevechten, voor het laatst bij de rellen van vier jaar eerder. Zou hij het nog in zich hebben een paar goede klappen uit te delen? Hij begon de tegenstander te sarren. ‘Waarom laat je dit spel niet over aan de grote mannen? Huilebalken horen niet in een casino thuis.’

‘Wat noemde jij me net!’ schreeuwde de jongen. ‘Weet je wel wie ik ben!’

‘Ja. Vanavond ben je een verliezer. Een grote verliezer.’

De andere spelers — die verstandiger hadden gespeeld en veel minder geld waren kwijtgeraakt — trachtten de jongeman tot kalmte te brengen, maar hij weerde hun vriendelijk bedoelde klopjes op de rug af.

‘Raak me niet aan! Niemand raakt me aan!’ blies de jongeman witheet, en hij richtte zijn aandacht wederom op Serafín. ‘We gaan dit nu meteen oplossen. Jij en ik!’

‘Hier?’ Serafín lachte. Hij verheugde zich hoe langer hoe meer op een handgemeen. In tegenstelling tot de ziekte van Lorenzo was dit een gevecht dat híj kon voeren en misschien zelfs winnen.

Maar zelfs dit kleine plezier werd hem niet vergund. Het geschreeuw van de jongen had de aandacht getrokken van de man die in het casino was aangesteld om de deur te bewaken en de orde te bewaren. ‘De baccarattafel wordt nú gesloten,’ verkondigde deze resoluut. De agressieve jongeman werd de tent uitgezet.

‘Weet je wie dat was?’ vroeg een van de andere spelers.

‘Zou dat moeten?’

‘Het is een zoon van don Ruiz Calandra, de jongste: Borja.’

Serafín slikte even. De Ruiz Calandra’s behoorden tot de vermogende elite van Barcelona. Het waren mensen die je het leven erg moeilijk konden maken in deze stad en die niet bekendstonden om hun vergevingsgezindheid. Vooral de vader en de oudste zoon van de familie hadden de reputatie regelmatig huurmoordenaars van het vrije syndicaat in te schakelen om conflicten permanent te beëindigen.

‘Ik zou voorlopig maar goed om me heen blijven kijken op straat,’ adviseerde de man.

Hij haalde zijn schouders op. Als iemand zich zorgen moest maken was het wel de eigenaar van het casino. Hij bleef zitten en telde zijn winst: zeshonderdachtentachtig peseta’s. Vooral behaald aan het eind van het spel, toen de jongeman trachtte zijn verliezen weer goed te maken door hoger in te zetten. Dit bedrag compenseerde bijna volledig wat Serafín in de voorgaande weken had vergokt. Hij had echter geen zin om al terug te keren naar huis, waar hem niets dan verdriet wachtte. Er was een roulettetafel geopend en hij besloot daar wat tijd te doden. Ongeïnteresseerd zette hij in op de zwarte en de oneven nummers.

Enriqueta kwam naast hem staan. ‘Het lijkt je goed te gaan vanavond.’

Hij haalde de schouders op. ‘Dit spel verveelt me.’

‘Laten we gaan dan,’ zei ze. Ze pakte zijn hand, en trok hem uit zijn stoel en uit het casino de nacht in. Hand in hand wandelden ze naar de haven, waar ze gingen zitten op een bankje. Het was er verlaten; geen enkel geluid buiten het ruisen van de wind en het klotsen van het water tegen de kade.

‘Drijf je nog altijd een bordeel aan de Diagonal?’ vroeg hij.

Ze schudde haar hoofd en lachte. ‘Ik regel nog wel eens wat aan vleselijke dienstverlening,’ zei ze mysterieus, ‘maar niet van het soort waarin jij bent geïnteresseerd. Ik ken jou, Serafín. Jij houdt van rijpe, stevige vrouwen.’

Het leek hem beter niet verder te vragen.

‘Weet je nog, de avond dat we elkaar leerden kennen?’ vroeg ze.

Hij knikte.

‘Je was zo galant. Ik had dat nog nooit eerder meegemaakt, een man die voor mijn eer opkwam, publiekelijk. Ik wilde je direct.’ Ze legde haar hand op zijn borst, stak de vingers tussen de knopen van zijn overhemd door en tastte zijn huid af.

Haar woorden ontsloten bij Serafín de gevoelens die hij vijf jaar eerder ook voor haar had gekoesterd. Hij klemde Enriqueta vast in zijn armen en drukte haar tegen zich aan. Vannacht moest hij haar weer bezitten, haar warmte voelen, haar lippen proeven. Zijn mond zocht de hare.

Enriqueta gaf even toe, alvorens ze hem wegduwde. Ze las het verlangen in zijn ogen. ‘Niet hier,’ zei ze. ‘Ik weet wel een geschikt pension, een paar straten verderop.’

Het pension bevond zich in een tot flat verbouwd stadskasteel. Aan de buitenkant was het gebouw oud en vervallen — de deur viel open toen Enriqueta er een trap tegen gaf — maar binnen blonken nog resten van de rijkdom en praal van de oude bewoners. Het portaal had een vuil geworden marmeren vloer en muren van gepolijst graniet met decoratieve nisjes. Twee verdiepingen liepen ze omhoog over de krakende trappen, naar een flat waar een oude vrouw met een zwarte hoofddoek opendeed. De vrouw herkende Enriqueta. ‘O, ben jíj het. Ik heb je een tijd niet gezien.’ Ze wees de gang in. ‘Neem kamer drie maar.’

Het samenzijn was heel anders dan vijf jaar daarvoor. Serafín was rustiger, tederder geworden. Had hij vroeger de kleren van haar lichaam kunnen scheuren, nu wilde hij haar eindeloos liefkozen. Na afloop legde hij zijn hoofd op Enriqueta’s buik, zijn oor op haar navel. Met haar wijsvinger draaide ze krulletjes in zijn haar. Hij sloot de ogen en viel in slaap; en voor het eerst in lange tijd droomde hij niet over Lorenzo.

Enriqueta schudde hem zachtjes wakker. ‘Zal jouw vrouw niet kwaad worden als je niet snel naar huis terugkeert?’ vroeg ze.

Serafín schudde zijn hoofd. Hij maakte zich om Irene geen zorgen. Het kwam de laatste maanden regelmatig voor dat hij de gehele nacht buitenshuis verbleef. Ze was dit gedrag gewend geraakt en had ervoor gekozen het te negeren. ‘Ik heb alle tijd van de wereld,’ zei hij. ‘Waarom vertel je me niet over jezelf? Wat je de afgelopen jaren hebt gedaan. Maar alleen de delen die ik wil horen.’

‘Ik weet niet waar te beginnen. Er is zoveel veranderd in mijn leven sinds ik jou voor het laatst heb gezien. Mijn echtgenoot en ik zijn bijvoorbeeld definitief uit elkaar. En ik doe nu ook ander werk. Ik heb mij bekwaamd in genezingen.’

‘Genezingen?’

‘Ja. Ik maak medicijnen tegen bepaalde ziektes, met oude, traditionele middelen. Zo heb ik laatst een vrouw genezen van haar hysterie. Vóór mij had ze al drieëntwintig artsen bezocht; ze was zelfs bij een specialist in Parijs geweest, maar niemand kon haar helpen, omdat niemand haar ziekte begreep.’

‘Je geneest hysterie?’

‘Onder andere. Van alles eigenlijk, maar vooral tuberculose. Het is ongelooflijk: voortdurend worden er ontdekkingen gedaan die ons leven beter maken, maar nog steeds gaan hier in Barcelona zó veel mensen dood aan tuberculose.’

Het waren precies Serafíns gedachten. Het was oneerlijk dat er alsmaar nieuwe geneesmiddelen werden gevonden voor allerlei ziekten, maar niet tegen de tering. Het verdriet dat hij al de hele avond wegdrukte, overmeesterde hem en hij schoot vol.

‘Serafín, wat is er, Serafín?’

En daar, in de vroege zondagochtend, in de armen van Enriqueta, luchtte de politicus zijn hart. Hoe hij een gebroken man was, kapotgemaakt door de onmacht zijn zoontje te helpen, dat hij het geloof in zichzelf had verloren.

Het Bloed in Onze Aderen
CoverPage.html
section-0001.html
section-0002.html
section-0003.html
section-0004.html
section-0005.html
section-0006.html
section-0007.html
section-0008.html
section-0009.html
section-0010.html
section-0011.html
section-0012.html
section-0013.html
section-0014.html
section-0015.html
section-0016.html
section-0017.html
section-0018.html
section-0019.html
section-0020.html
section-0021.html
section-0022.html
section-0023.html
section-0024.html
section-0025.html
section-0026.html
section-0027.html
section-0028.html
section-0029.html
section-0030.html
section-0031.html
section-0032.html
section-0033.html
section-0034.html
section-0035.html
section-0036.html
section-0037.html
section-0038.html
section-0039.html
section-0040.html
section-0041.html
section-0042.html
section-0043.html
section-0044.html
section-0045.html
section-0046.html
section-0047.html
section-0048.html
section-0049.html
section-0050.html
section-0051.html
section-0052.html
section-0053.html
section-0054.html
section-0055.html
section-0056.html
section-0057.html
section-0058.html
section-0059.html
section-0060.html
section-0061.html
section-0062.html
section-0063.html
section-0064.html
section-0065.html
section-0066.html
section-0067.html
section-0068.html
section-0069.html
section-0070.html
section-0071.html
section-0072.html
section-0073.html
section-0074.html
section-0075.html
section-0076.html
section-0077.html
section-0078.html
section-0079.html
section-0080.html
section-0081.html
section-0082.html
section-0083.html
section-0084.html
section-0085.html
section-0086.html
section-0087.html
section-0088.html
section-0089.html
section-0090.html
section-0091.html
section-0092.html
section-0093.html
section-0094.html
section-0095.html
section-0096.html
section-0097.html
section-0098.html
section-0099.html
section-0100.html
section-0101.html
section-0102.html
section-0103.html
section-0104.html
section-0105.html
section-0106.html
section-0107.html
section-0108.html
section-0109.html
section-0110.html
section-0111.html
section-0112.html
section-0113.html
section-0114.html
section-0115.html
section-0116.html