Dinsdag 11 september 1923

 

Manolo loopt naar huis na een lange ochtend muren metselen. Het moet een garage worden, meent hij, of een magazijn. Stenen sjouwen, cement roeren, steigers oprichten: het werk heeft de anarchist hongerig gemaakt. Als het goed is wacht Christina, Xavi’s zus, inmiddels op hem met het middageten. Gisteren heeft ze varkensoren op de markt gekocht, die ze zou klaarmaken met knoflook en aardappelen.

Zijn spaargeld — het geld van de republikein Ubrique — heeft Manolo vorige maand gebruikt om een huis te kopen aan de voet van de Montjuïc. Een driekamerflat op een vierde verdieping. Christina is meteen bij hem ingetrokken, samen met haar vier kinderen. Manolo houdt niet erg van kinderen, maar die van Christina kan hij redelijk verdragen. Ze zijn in ieder geval goed opgevoed en beleefd, ze vallen hem niet lastig.

Het rustige leven dat de anarchist zichzelf had toebedacht in Zaragoza, Bilbao of Sevilla, leidt hij nu midden in Barcelona. Voor zover je het rustig kunt noemen natuurlijk, want het is nog altijd oorlog in de straten van deze stad. Nu hij met Christina samenwoont, vraagt Xavi hem nooit meer voor gevaarlijke klussen. Gewelddadige acties, zoals de aanslag op de aartsbisschop van Zaragoza, worden aan een jongere generatie uitbesteed, aan mannen die minder te verliezen hebben.

De anarchist houdt zichzelf onverminderd waakzaam. Hij loopt nog altijd met een pistool op zak en verlaat nooit zijn huis zonder eerst vanuit het raam uitgebreid de straat af te speuren. Elke dag kiest hij een andere route naar het werk en weer terug naar huis, zich ervan verzekerend dat niemand hem volgt. ’s Nachts barricadeert hij zijn voordeur met de eettafel.

Al die voorzorgsmaatregelen, en toch ziet Manolo de klap niet aankomen.

 

 

Ze bloedt uit haar neus en een blauwe plek tekent zich af op haar jukbeen. Ze is bewusteloos maar niet dood; zo hard heeft hij nu ook weer niet geslagen. Borja moet nu snel handelen. Als hij niet binnen een minuut of twee vertrekt zal de portier achterdochtig worden. Uit het pakje dat hij bij zich had haalt hij een touw. Hij bindt het meisje de handen op de rug, de voeten aan elkaar, de handen aan de voeten, propt haar een doek in de mond en doet een zak over haar hoofd. Hij tilt haar op — ze is vederlicht — en stopt haar in de bezemkast; de klink blokkeert hij met een stoel.

Haar sleutelbos neemt hij mee om vanavond terug te keren. In alle rust trekt hij de voordeur achter zich dicht, neemt de lift naar beneden, en groet vriendelijk de portier. ‘U had gelijk, ze heeft iets totaal onbetrouwbaars,’ zegt hij.

‘Ik zei het u toch.’

‘Iets decadents — dat is het.’

 

 

Als Manolo overeind tracht te komen kijkt hij recht in de loop van een pistool. Hij is een steegje in gesleurd, waar hij ligt te midden van het huisvuil.

‘Weet je wie ik ben?’

Manolo knikt.

‘Ik kan niet rennen,’ zegt Augusto. ‘Dus als je probeert te vluchten zal ik meteen schieten. Je weet dat ik uitermate trefzeker ben, nietwaar?’

‘Ik heb het gezien.’

‘Ga zitten op de grond met je handen op je knieën.’

De anarchist doet als hem is opgedragen.

Augusto dwingt zichzelf tot rust te komen. Net toen hij het huis van de familie Ruiz Calandra verliet, liep daar de moordenaar van Martín Belmonte voorbij — alleen en volkomen onbezorgd een deuntje fluitend. Hij laat zijn pistool iets zakken. ‘Wie ben jij?’

De anarchist ziet geen heil in liegen. ‘Manolo Lopez.’

‘Een anarchist.’

‘Ja.’

‘Waar is je pistool?’

‘Ik heb geen…’

‘Waar!’

De anarchist wijst naar zijn kuit. ‘In mijn broekspijp.’

‘In je broekspijp?’

‘Het hangt aan een touw om mijn middel, voor het geval ik word gefouilleerd.’

‘Dat is wel slim. Heb je dat zelf bedacht?’

‘Het is een vrij gangbare truc.’

Augusto werpt een snelle blik over zijn schouder. Hij ziet niemand op straat. ‘Wat was je naam ook alweer?’

‘Manolo Lopez.’

‘Is dat echt je naam?’

‘Ja.’

‘Het zal wel. Nou, Manolo Lopez, heb je nog iets voor jezelf te zeggen? Kun je een reden bedenken waarom ik je niet ter plekke zou executeren?’

‘Ik ben sinds kort huisvader, don Santamaría. Vier kinderen zijn afhankelijk van mij om te eten vanavond.’

‘Je bent tevens de moordenaar van Martín Belmonte.’

‘Dat was geen moord, dat was zelfverdediging. Belmonte liquideerde tegenstanders voor het vrije syndicaat. Toen wij hem uitschakelden, had hij al minstens vijf doden op zijn geweten. We moesten daar een eind aan maken.’

‘Dat gold misschien voor de eerste aanslag, maar bij de tweede was ik alleen.’

Manolo begrijpt het niet. ‘Een tweede aanslag?’

‘Ja.’

‘Hoe bedoelt u?’

‘Twee dagen na de eerste. Toen jullie me op weg naar mijn hotel trachtten te vermoorden.’

‘Ik weet niet waar u het over heeft. Waarom zouden we iemand als u willen doden?’

‘Dat vraag ik me ook af.’

‘U bent geen doelwit van de vakbond, dat zweer ik.’

‘Hoe weet je dan wie ik ben, als ik niet op jullie dodenlijst sta?’

‘Ik ken u nog uit Madrid. Ik moest u daar schaduwen voor Ignacio Ubrique, het republikeinse parlementslid.’

Ubrique? Schaduwen? ‘Wat? Waarom?’

‘Omdat u hém liet schaduwen.’

Dat is waar ook. Augusto was het al bijna weer vergeten; Salvador en zijn broers hebben de republikein een week lang gevolgd. ‘Is het Ubrique die je naar Barcelona heeft gestuurd?’

Manolo schudt zijn hoofd. ‘Hij weet alleen dat ik weg ben uit Madrid. Niet waarheen.’

‘En dan kom ik je hier toch weer tegen…’

‘Dat was toeval. Het ging ons alleen om Belmonte. Het vrije syndicaat jaagt op ons als op loslopend wild.’

Anarchisten, socialisten, communisten, het vrije syndicaat… Augusto is er helemaal ziek van. Wat hem betreft kunnen ze ongestoord doorgaan elkaar af te maken tot er geen meer over is. Was hij maar nooit overgeplaatst naar Annual, of was hij anders maar omgekomen met zijn rekruten en onderofficiers in Igueriben, dat was voor iedereen veel beter geweest: luitenant Amores had nog geleefd en zou net als luitenant Casado zijn vrijgekocht, Helena had nog een echtgenoot gehad en Pedro een vader, zelfs Salvador was wellicht niet vermoord. Hijzelf zou als een held worden herinnerd, niet als degene die de familienaam tot synoniem voor landverraad had gemaakt. Waarom heeft hij het ooit overleefd?

‘Wat gaat u nu doen?’ vraagt Manolo. ‘Mij arresteren?’

Augusto knijpt in de kolf van zijn pistool. ‘Draai je om. En houd je handen waar ik ze kan zien.’ Hij spant de hamer.

‘Alstublieft, don Santamaría, doe het niet. Ik heb een gezin.’ Het verrast de anarchist dat hij de woorden vindt om genade mee te smeken. Het verrast hem dat hij kennelijk zo aan het leven hecht.

‘Een man met een gezin zou er goed aan doen zich niet in te laten met terroristen. Dat kan alleen maar verkeerd aflopen.’

‘U heeft gelijk. Ik wil er al heel lang mee stoppen, uit de vakbond stappen, vluchten naar een klein dorp.’

‘Vast.’

‘Ik zweer het u!’ Zijn dit tranen die hij voelt opkomen? Is dit wanhoop, wat hij voelt? ‘Ik ben eruit gestapt. Ik doe al maanden niets meer voor de vakbond, maar eerdere klussen blijven me achtervolgen.’

Augusto weegt zijn opties. Hij is geen militair meer, hij is geen commissaris meer, hij is een eenvoudige burger en daarmee niet langer verantwoordelijk voor de openbare orde; tegenwoordig heeft hij slechts nog verplichtingen aan zichzelf. Hij kán de anarchist eigenlijk niet eens arresteren. Hooguit doodschieten.

Maar iets in de voormalig militair fluistert dat dat verkeerd zou zijn.

 

 

Kapitein Ortiz accepteert het gedraal en de uitvluchten van Ubrique niet langer. Hij heeft alles gedaan wat de republikein hem heeft gevraagd, daartoe meermalen de wet overtredend en zijn eigen positie in gevaar brengend, en dat alles in het belang van het vaderland. Maar heeft hij er íets voor teruggezien? Zijn geduld is op, hij laat zich niet langer passeren: als hij door links niet serieus wordt genomen, dan kan hij zich ook rechtsom bewijzen. Dat blijkt wel, generaal Cavalcanti en kolonel Torres hebben hem meteen op waarde geschat en hem meegenomen om in het kantoor van de generaal te overleggen. Hij is belangrijk — hoeveel meer bewijs is daar voor nodig?

‘Kapitein Ortiz, wat wilde u ons laten zien?’ vraagt Cavalcanti.

‘Generaal, ik ben in het bezit gekomen van informatie die ik met u zou willen delen.’ De correspondentie die voor de republikein Ubrique is gekopieerd legt hij op Cavalcanti’s bureau.

‘Juist,’ zegt de generaal. Hij pakt de stapel documenten op, deelt deze in tweeën en geeft de helft aan kolonel Torres. De officiers verdiepen zich in de papieren.

‘Heeft de onderzoekscommissie dit ook gelezen?’ vraagt Torres na een kleine vijf minuten.

‘De originele correspondentie zit in het Picasso-dossier.’

‘Waarom is daar nooit iets over naar buiten gekomen?’

‘Het viel niet onder de jurisdictie van de onderzoekscommissie.’

‘Maar toch… brieven van de majesteit…’

‘Het dossier is buitengewoon uitgebreid. Het beslaat bijna twintigduizend bladzijden, en de totale documentatie is hier een veelvoud van. Je stuit er niet zomaar op.’

‘Hoe komt u er dan aan?’

‘Een republikeinse vriend van generaal Aguilera heeft ze gevonden. Hij heeft de doorslagvellen hiervan.’

‘Waarom komt u hiermee bij ons?’ vraagt Torres. ‘U bent misschien wel de laatste persoon waarvan ik had verwacht dat hij ons zou willen steunen.’

‘Ik ben hier om mijn land te dienen.’

‘Deze papieren zijn uiteindelijk weinig waard,’ zegt Cavalcanti. ‘Het gaat om de originelen.’

‘De originelen bevinden zich in het Picasso-dossier.’

‘Waar is dat opgeslagen?’

‘In het militair archief. Streng bewaakt. Ik heb de sleutels, maar zonder toestemming van Aguilera of Picasso komt niemand erbij.’

Torres vouwt de handen voor zijn gezicht, kijkt omhoog en peinst; er moet een manier zijn om dit in hun voordeel te gebruiken. ‘Zou u ons toestaan een moment te overleggen?’ vraagt hij.

 

Als de luitenant de kamer heeft verlaten, leest Torres voor: ‘Er is geen enkele reden te bedenken waarom de baai van Alhucemas niet zou kunnen worden bereikt vóór mijn verjaardag, de zeventiende aanstaande.’

‘Oef,’ zegt Cavalcanti.

‘En deze: Doe wat ik je zeg en luister niet naar de minister van Oorlog, want dat is een imbeciel.’ Hij legt de papieren neer. ‘Dit zijn allemaal directe orders van Alfonso aan generaal Silvestre. Het zijn gevechtsinstructies.’

‘Ze zijn dus toch boven water gekomen…’

‘Wist jij hiervan?’

Cavalcanti strijkt met zijn wijs- en middelvinger langs zijn snor. ‘Ik wist dat ze bestonden, maar nam aan dat ze waren vernietigd.’ Hij bijt op zijn lip. De generaal kijkt als ware hijzelf betrapt.

‘Zo zie je maar weer.’

‘Dit mag absoluut niet in de openbaarheid komen… het zou een ramp zijn.’

Voor Torres begint een en ander op zijn plaats te vallen. De eerste contouren van een idee vormen zich. ‘Misschien…’ zegt hij, ‘misschien — nee: waarschíjnlijk — kunnen we hier ons voordeel mee doen.’

Het Bloed in Onze Aderen
CoverPage.html
section-0001.html
section-0002.html
section-0003.html
section-0004.html
section-0005.html
section-0006.html
section-0007.html
section-0008.html
section-0009.html
section-0010.html
section-0011.html
section-0012.html
section-0013.html
section-0014.html
section-0015.html
section-0016.html
section-0017.html
section-0018.html
section-0019.html
section-0020.html
section-0021.html
section-0022.html
section-0023.html
section-0024.html
section-0025.html
section-0026.html
section-0027.html
section-0028.html
section-0029.html
section-0030.html
section-0031.html
section-0032.html
section-0033.html
section-0034.html
section-0035.html
section-0036.html
section-0037.html
section-0038.html
section-0039.html
section-0040.html
section-0041.html
section-0042.html
section-0043.html
section-0044.html
section-0045.html
section-0046.html
section-0047.html
section-0048.html
section-0049.html
section-0050.html
section-0051.html
section-0052.html
section-0053.html
section-0054.html
section-0055.html
section-0056.html
section-0057.html
section-0058.html
section-0059.html
section-0060.html
section-0061.html
section-0062.html
section-0063.html
section-0064.html
section-0065.html
section-0066.html
section-0067.html
section-0068.html
section-0069.html
section-0070.html
section-0071.html
section-0072.html
section-0073.html
section-0074.html
section-0075.html
section-0076.html
section-0077.html
section-0078.html
section-0079.html
section-0080.html
section-0081.html
section-0082.html
section-0083.html
section-0084.html
section-0085.html
section-0086.html
section-0087.html
section-0088.html
section-0089.html
section-0090.html
section-0091.html
section-0092.html
section-0093.html
section-0094.html
section-0095.html
section-0096.html
section-0097.html
section-0098.html
section-0099.html
section-0100.html
section-0101.html
section-0102.html
section-0103.html
section-0104.html
section-0105.html
section-0106.html
section-0107.html
section-0108.html
section-0109.html
section-0110.html
section-0111.html
section-0112.html
section-0113.html
section-0114.html
section-0115.html
section-0116.html