VI

 

 

 

De vereisten voor een succesvolle revolutie zijn drieledig. Ten eerste moet er chaos heersen in het bestuur van het land. Ten tweede moet een meerderheid van de bevolking het idee hebben dat zij alleen maar te winnen heeft bij een grote verandering. En in de derde plaats dient er een effectieve machinerie te zijn om de revolutie te leiden.

Lenin

 

Madrid, zaterdag 8 september 1923

 

Mercedes kan het niet verdragen. Als het stil is hoort ze de stem van Esperanza. Plagend, uitdagend, neerbuigend, treiterend, gekmakend. Het is een stem die haar kleineert. Ga toch iemand anders voor de gek houden, jij domme hoer — dát zei Esperanza de laatste keer dat ze elkaar zagen, of iets in die trant, en sindsdien is haar stem niet meer weggeweest. Hij moet weg uit Mercedes’ hoofd, permanent tot zwijgen worden gebracht, en dat kan maar op één manier.

Ze heeft gezocht op de Gran Vía, in La Latina, in Lavapiés, in het Retiropark, in Malasaña, bij Cuatro Caminos, in volksbuurten, in dure buurten, in achterafbuurten, in café’s, in clubs, voor de ingang van warenhuizen en hotels, overal heeft ze gezocht, dag na dag, slechts op de been gehouden door haat, onafgebroken. Nou, ze heeft hem gevonden: wandelend door de wijk Salamanca, met zijn dure jas, zijn dure hoed en zijn dure schoenen. Dat hij geld had zag ze meteen al de eerste keer, en dat komt goed uit, want ze wil beloond worden voor wat ze hem gaat vertellen.

Ze volgt hem terwijl hij door een winkelstraat slentert, ze doet of ze een etalage bekijkt terwijl hij een sigaret oprookt, ze wacht zittend op een bankje terwijl hij rondkijkt in een boekwinkel. Als hij voor een bar blijft stilstaan, grijpt ze haar kans. Ze spoedt op hem af en trekt hem aan de jas. ‘Ga mee naar binnen.’

‘Wat? Hé, jij bent…’

‘Kom mee de kroeg in, of je ziet me nooit meer.’ Ze loopt naar binnen en gaat aan het eerste tafeltje bij de deur zitten.

Stomverbaasd volgt hij Mercedes. Hij neemt plaats tegenover haar.

‘Wat heb je ervoor over om te weten waar Esperanza woont?’ vraagt Mercedes.

‘Is Esperanza jouw vriendin van de avond in…’

‘Ze is niet mijn vriendin.’

‘Niet?’

‘Ik wil niets met haar te maken hebben. Maar ik kan je wel vertellen waar ze woont.’

‘Waar?’

‘Als je het wilt weten gaat het je geld kosten.’

‘Hoeveel?’

‘Duizend peseta’s.’

‘Zoveel heb ik niet bij me.’

‘Je liegt.’

‘Echt niet. Maar ik kan het wel halen, als je wacht.’

Mercedes wil het meteen regelen. Ze vertrouwt het niet als hij eerst naar huis gaat. Misschien haalt hij wel een mes of een pistool, of stúúrt hij iemand anders om haar te doden. ‘Hoeveel geld heb je nu bij je? Laat het zien.’

Hij trekt wat bankbiljetten uit zijn jaszak, een paar honderd peseta’s, en toont ze haar.

‘Geef dat allemaal aan mij.’ Gretig trekt ze de biljetten uit zijn hand en stopt ze in haar vestzak. ‘En je horloge wil ik ook hebben.’

Hij doet het af en overhandigt het. ‘Waar kan ik jouw vriendin vinden?’

‘Ze is mijn vriendin niet.’

‘Zoals je wilt. Is zij degene die het dagboek heeft gevonden van Cartoux?’

‘Ja. Zij heeft een dagboek.’ Of hád een dagboek, bedenkt Mercedes. Maar wat maakt dat uit. ‘Ze heet Esperanza.’

‘Waar kan ik haar vinden?’

‘In Malasaña. Ze woont in de flat tegenover de banketbakkerij van meneer Esposito, die met de rode gevel. Op de derde verdieping rechts. Daar werkt ze voor inspecteur Santamaría.’

Inspecteur Santamaría? Borja begrijpt het niet. ‘Waarom heeft Santamaría een hoer in dienst? Waarom juist zíj?’

‘Zie ik er soms uit als een woordenboek?’

‘Een woordenboek? Nee. Hoezo?’

Ze staat op. ‘Als je vragen hebt zoek je ze maar op in een woordenboek. Ik kan ze niet beantwoorden.’

‘Bedoel je soms een encyclopedie?’

Mercedes geeft een klap op de tafel. ‘Wat zei ik nou net over vragen stellen?’ Ze loopt de bar uit. Buiten voelt ze in haar vestzak of de bankbiljetten er nog wel in zitten. Zo veel geld, daar kan ze tijden mee vooruit.

 

 

Torres drinkt er nog maar een. Het is al laat, het kan geen kwaad meer. Hij drinkt alleen, hij ís ook alleen. Het is een eenzaam gevoel, het gevoel dat jij als enige een catastrofe ziet aankomen. Het quadrumviraat en de kleine kring van officiers om hen heen denderen voort, ze zetten onomkeerbare stappen. Maar de staatsgreep is overhaast: er zijn geen garanties, er is geen rugdekking, geen alternatief, geen tweede plan. De opstand is als een zeepbel doorprikbaar; er steekt geen militaire macht achter de dreigingen.

Torres heeft zijn Rolls Royce deze week laten reviseren bij de winkel. Hij heeft een koffer met kleding in de kofferbak klaargelegd. Hij heeft geld overgemaakt naar een Portugese bank. De kolonel heeft zich voorbereid, want als dit fout gaat — wannéér dit fout gaat — dan zal het ook vreselijk fout gaan.

 

 

Dinsdag 11 september 1923

 

Augusto vouwt de brief nogmaals open en herleest de drie woorden: Borja Ruiz Calandra, volgens de anonieme tipgever de moordenaar van het bordeel op de San Carlosstraat. Dit is het huis van de familie Ruiz Calandra, een groot middeleeuws pand in het centrum van de stad, met smalle betraliede ramen, sinistere waterspuwers en een grote houten poort. Het gebouw domineert de wijk eromheen; de straten, de pleinen, de woonblokken, ze hebben zich moeten schikken naar het huis van de Ruiz Calandra’s. Alle op gepaste afstand.

Augusto slaat een paar maal met de deurklopper en wacht tot de bediende opendoet, een lange man van middelbare leeftijd gekleed in zwart jacquet. Nors kijkt deze uit zijn helderblauwe ogen.

‘Goedendag,’ zegt Augusto. ‘Ik ben majoor Santamaría, commissaris bij de veiligheidsdienst. Ik ben op zoek naar don Borja.’

‘Don Borja woont hier niet.’

‘Is er wellicht een ander familielid dat ik zou kunnen spreken?’

‘Waarom, als ik vragen mag?’

‘Het betreft een veiligheidskwestie,’ zegt Augusto. ‘Het is urgent.’

De bediende knikt. ‘Wacht u even in de ontvangsthal, dan zal ik informeren of iemand u te woord kan staan.’

Augusto stapt naar binnen. Het ruikt er oud, naar houtrot en naar schimmel. In de hal is geen elektrisch licht, slechts het schijnsel van een drietal kaarsen op een groen uitgeslagen koperen kroonluchter. Het huis lijkt te bestaan uit schaduwen.

‘Zit Borja in de problemen, meneer?’ Een bejaarde vrouw loopt de hal in. ‘Hij heeft toch geen overlast bezorgd? Het is een goede jongen, alleen soms wat baldadig.’

‘Mevrouw, ik ben majoor Augusto Santamaría van de veiligheidsdienst, en de reden van mijn bezoek is dat wij vrezen voor het leven van uw zoon.’

‘Wat erg!’

‘We hebben aanwijzingen dat anarchisten het op Borja hebben gemunt. Daarom zou ik graag contact met hem opnemen, voor zijn bescherming.’

‘De anarchisten? Waarom?’

‘U bent een welvarende familie. Dat is voor velen reden genoeg u te haten.’

‘O, wat vreselijk toch.’

‘Waar zou ik uw zoon Borja kunnen vinden?’

‘Waar? Waar? Maar dat weet ik helemaal niet. Ik weet niet waar hij woont tegenwoordig. Ergens in Madrid. Zijn de anarchisten daar net zo erg als in Barcelona?’

‘Misschien nog wel erger.’ Augusto dringt aan. ‘Heeft u geen adres?’

‘Nee, meneer. Ik heb hem ook al jaren niet meer gezien. Af en toe schrijft hij, maar alleen korte brieven.’

‘Wie zou er wel in staat zijn contact met hem op te nemen?’

‘Misschien dat mijn zoon Pau u kan helpen. U zou bij hem langs kunnen gaan. Hij woont in zo’n nieuwe flat in de Ensanche.’

‘Hopelijk.’

‘Het spijt me…’

Augusto haalt de schouders op. ‘Weet u wat ons ook erg zou helpen? Een foto. Heeft u soms een foto van Borja?’

‘Een foto? Jazeker. Komt u deze kant op.’ Ze neemt hem mee naar de salon — hier is meer licht, buitenlicht — en wijst trots naar een fotolijstje. ‘Dat zijn mijn zoons. Hij is genomen met een van de eerste camera’s die er waren in Barcelona.’

Hij pakt het lijstje op. Het is een foto van drie jongemannen, een jaar of twintig oud, die alledrie uitdagend in de lens staren. Een van de drie lijkt sprekend op… jawel, het is hem echt. Augusto begrijpt er niets van. Hoe kan dit? Wat is hier aan de hand? ‘Zijn dat uw zoons?’

De dame knikt.

‘Alledrie?’

‘Ja, maar alleen Pau woont in Barcelona. De andere twee zitten meestal in Madrid en ze komen me nooit opzoeken. Het zijn goede jongens, maar ze laten hun moeder in de steek. En hun zuster ook.’

Hier moet een vergissing in het spel zijn. Voor de zekerheid wijst hij nog eens naar de middelste van de drie. ‘Is hij ook een zoon van u? Weet u dat zeker?’

‘Maar agent, natuurlijk weet ik dat zeker.’ Ze kucht, pakt een zakdoek en spuwt er iets in. ‘Kent u hem soms?’

 

 

Het huis van generaal Cavalcanti krijgt de laatste weken steeds meer weg van een officiersclub. Vooral in de namiddag en avond is het een komen en gaan van militairen die betrokken zijn bij de geplande staatsgreep. Kolonel Francisco Torres treft er ook zijn neef, generaal Cortez de Medina, die op dat moment bij een collega-generaal een vurig pleidooi houdt voor het overgaan tot actie.

Hij begeeft zich meteen naar de studeerkamer van de generaal. Cavalcanti, bezig met een brief, wenkt hem. ‘Francisco, kom binnen. Goed dat je er bent.’

Torres trekt de deur achter zich dicht. ‘Wat is het laatste nieuws?’

‘Zojuist begreep ik dat Primo de Rivera brieven heeft verzonden naar Zaragoza en Lérida waarin hij de datum van de opstand aankondigt.’

‘En wat is die datum?’

‘Overmorgen.’ Cavalcanti wrijft over zijn slapen. ‘In principe, althans. Ik hoop dat hij ons nog wat meer tijd gunt. Voor de zekerheid ben ik een rapport aan het samenstellen over de steun die we genieten bij het garnizoen hier.’ De generaal laat zien wat hij tot dusver heeft geschreven:

 

Infanterie:

Brigade (S): Vertrouwen

Brigade (D): Idem

Brigade (N): Afwachtender

Cavalerie: Onvoorwaardelijk

Artillerie:

Instructeurs: Onvoorwaardelijk

Twaalfde regiment: Vertrouwen

Overige regimenten: …

 

Cavalcanti kijkt op naar Torres: ‘Jij bent een van de weinige officiers waar ik op kan rekenen bij de artillerie. Hoe zou je in het algemeen de stemming bij jullie bestempelen?’

‘Schimmig, besluiteloos.’

De generaal schrijft de kwalificatie van Torres op. ‘We zullen vanavond nog één poging doen het hele garnizoen te verenigen. Als het dan niet lukt…’

Hij wordt onderbroken door een klop op de deur, een rekruut die een bezoeker aankondigt: ‘Generaal, kapitein Ortiz is hier voor u.’

‘Ken jij die?’ vraagt Cavalcanti.

Torres knikt. ‘Helaas wel.’

De kapitein in kwestie stapt de kamer binnen. Ongemakkelijk, geïntimideerd door de vele strepen op de uniforms van de officiers in het huis.

‘Wat kan ik voor u doen?’ vraagt Cavalcanti.

‘Mijn naam is Ortiz, kapitein Adolfo Ortiz. Ik begrijp dat u een staatsgreep voorbereidt en ik meen dat ik u daarbij van dienst kan zijn.’

 

 

Dus hier woont ze, tegenover de banketbakkerij, in huis bij de voormalig majoor Augusto Santamaría. Op de derde verdieping rechts. De ramen en balkondeuren zijn allemaal gesloten — en dat met de hitte die Madrid teistert. Het moet verschrikkelijk benauwd zijn in dat huis. Waarschijnlijk is er niemand, maar hij gaat toch even informeren.

Buiten het portaal, in de schaduw, rookt de portier een sigaret.

Met een pakje onder de arm loopt hij op de portier af en spreekt hem aan. ‘Goedemorgen, ik wil deze bestelling afgeven bij majoor Santamaría. Het zijn documenten van het commissariaat aan de straat Atocha.’

‘Don Santamaría is weg voor de zomer,’ zegt de portier. ‘Hij komt volgende maand pas terug. Ik zal het wel voor u bewaren.’ Hij steekt een hand uit, maar weigert zijn plek in de schaduw te verlaten om het pakje aan te nemen.

Dat is niet de bedoeling natuurlijk. Het pakje is slechts een excuus, een verklaring voor zijn komst. ‘Is er niemand thuis aan wie ik het kan afgeven? Ik zou me daar toch beter bij voelen. Ik heb de opdracht gekregen het tot aan de deur te bezorgen.’

‘Jawel, het dienstmeisje, maar die is niet te vertrouwen. Ze is in staat om het voor zichzelf te houden en mij de schuld te geven dat het is verdwenen.’ De sigaret is bijna op. Hij zuigt het laatste beetje tabak uit het stompje tussen zijn vingers.

Het lijkt een goed moment om het pakje sigaretten uit de achterzak te halen en de portier er een aan te bieden. ‘Zal ik het pakket zelf maar even naar boven brengen? Dan kan ze u niet de schuld geven als ze het steelt.’

De portier trekt twee sigaretten uit het pakje. ‘Als u dat zou willen doen, graag.’

‘Blijft u rustig hier. Het is weer om zo min mogelijk inspanning te verrichten.’

‘Ze probeert me te ontlopen, dat merk ik echt wel,’ zegt de portier. ‘Ze neemt de diensttrap naar beneden zodat ze me niet tegenkomt. Rotwijf.’

Met de trap omhoog om het gebouw te verkennen. Op de eerste verdieping bevinden zich twee woningen, op de tweede links een dokterspraktijk, rechts een verzekeringskantoor. Mooi. Hij blijft staan op de derde verdieping en kijkt door de liftschacht omhoog en omlaag, niemand te zien.

Dan bonst hij een paar keer tegen de deur. ‘Bestelling voor don Santamaría!’ roept hij.

‘Ik kom al,’ roept een meisjesstem.

‘Spoedbestelling voor don Santamaría!’ herhaalt hij.

‘Van wie is het?’

‘Van het commissariaat van de straat Atocha.’

‘Even geduld alstublieft. Er zitten meerdere sloten op deze deur.’ Ze rommelt met een schuifslot en een ketting. ‘Een moment nog.’

Als ze opendoet slaat hij zijn vuist zo hard mogelijk in haar gezicht.

 

 

De Madrileense notabelen keren terug van hun vakanties aan de oostkust en noordkust, uit Alicante, Valencia, Sitges, San Sebastian, Biarritz, St. Jean de Luz. En dat is te merken. Sinds deze week openen de modehuizen hun winkels in de middag — sommige etaleren inmiddels hun collecties voor de herfst —, in de theaters worden voorpremières gehouden van de nieuwe voorstellingen, de hondenrennen zijn van start gegaan, de theesalons stromen langzaam vol. Langzaam komt de stad weer tot leven.

Druk bezocht is ook de receptie van de reformistische partij in het Palace­hotel, de eerste politieke bijeenkomst sinds de zomer. Er zijn leden van de liberale fracties, republikeinen, vakbondsmensen, en zelfs een paar rechtse politici uit de partijen van Sánchez Guerra en De la Cierva. Sinds de reformisten deelnemen aan de regering — ze leveren de minister van Belastingen en de voorzitter van het congres — onderscheidt niets hen meer van de gevestigde politieke orde.

Vier dagen geleden is ook Ignacio Ubrique teruggekeerd van een verblijf in Biarritz. Zijn familie blijft in Frankrijk tot het eind van de maand, totdat de school van zijn dochters begint. Als het aan hem ligt is Spanje inmiddels een republiek als zijn vrouw en dochters terugkomen. Op één oktober opent het parlement en wordt de revolutie in gang gezet. Dit keer zal er geen generaal Aguilera zijn om zijn planning in de war te schoppen; dit keer kan Ubrique de revolutie van begin tot eind regisseren.

De republikein maakt gebruik van de bijeenkomst om enige zaken af te handelen. Hij spreekt kort de wethouder van Publieke Werken en een bankdirecteur die aandelen in de ondergrondse trein wil overnemen. Gezien de veranderingen die het land tegemoet gaat, heeft Ubrique zijn investeringen geleidelijk verplaatst naar het buitenland. Naar Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Zuid-Amerika. Revoluties hebben een rampzalige uitwerking op beurskoersen en waardepapieren.

Ook Serafín Maragall, zijn socialistische bondgenoot, is aanwezig op de bijeenkomst. Ubrique komt bij hem staan. ‘Heb je maatregelen genomen voor je gezin?’ vraagt hij.

‘Wat kan ik doen? Ze naar Barcelona sturen? Daar zal het alleen maar erger zijn. We wachten het hier af in Madrid.’ Hij haalt de schouders op. ‘Trouwens,’ zegt hij, ‘wat me zo opvalt: ik weet niet wat de reformisten precies willen reformeren, maar ze gedragen zich precies als elke andere partij.’

‘Kijk.’ Ubrique knikt in de richting van twee mannen die sigaren roken bij een raam. ‘Ze hebben zelfs de katholieke propagandisten uitgenodigd.’

‘Zijn dát de propagandisten?’

‘Die linkerman heet Molina en hij betaalt je tienduizend peseta’s als je stemt voor verhoging van de invoerrechten. Kom, ik zal je voorstellen.’

‘Is dat nodig?’

Ubrique vindt het een goede grap. Hij is benieuwd hoe de propagandist zal reageren. ‘Het is goed je vijanden te kennen.’

Maar ik heb liever niet dat zij weten wie ík ben, denkt Serafín. Het is te laat, Ubrique heeft de man al begroet: ‘Don Lucas.’

Molina toont een brede glimlach. ‘Don Ignacio, wat een verrassing u hier te treffen. Ik wilde juist weer contact met u opnemen.’

‘Mag ik u voorstellen aan Serafín Maragall?’

‘Maar natuurlijk.’ Molina kijkt Serafín aan. ‘Het is aangenaam u te ontmoeten. U bent lid van het hoofdbestuur van de UGT, nietwaar?’

‘En gedeputeerde voor de socialistische partij,’ voegt Serafín toe. Hij schudt Molina de hand, maar hij ziet slechts de ander. Is dat…?

Molina zet een stapje opzij. ‘Mag ik u beiden dan voorstellen aan vader Andres Sevilla.’

Serafín knikt naar de priester. Het is hem, hij weet het zeker.

‘Vader,’ zegt Ubrique.

‘Heren,’ zegt de priester.

‘U bent Catalaan, nietwaar?’ vraagt Serafín.

‘Ik ben Spanjaard.’

‘Maar u kómt uit Barcelona. U heeft een Andalusisch accent, maar u komt uit Barcelona.’

Vader Andres glimlacht. ‘En u heeft dan weer een Catalaans accent, maar speelt in Madrid voor socialist. Zo hebben wij allemaal onze tegenstrijdigheden, don Maragall. Zeker u bent een vat vol tegenstrijdigheden.’

‘Hoe bedoelt u dat?’

‘Nou,’ zegt de priester, ‘bijvoorbeeld… U laat zich op de Madrileense kieslijst plaatsen, terwijl de Catalaanse socialisten voorstanders zijn van onafhankelijkheid. En dat separatisme is dan weer slecht te rijmen met de uitgangspunten van het socialisme.’

‘Separatisme is een veel te beladen woord,’ zegt Molina. ‘Het gaat slechts om iets meer autonomie.’

Serafín kijkt slechts naar vader Andres. ‘Catalanisme en socialisme zijn niet tegengesteld.’

‘Niet tegengesteld? Hebben jullie het Arbeiders aller landen verenigt u dan plotseling opgegeven?’

‘Wat heeft dat ermee te maken?’

‘Dat is nu juist het probleem met socialisten: een gebrek aan standvastigheid.’

Standvastigheid?’

Betrouwbaarheid. Wat in feite een gebrek is aan moraal en ethiek. Je ziet nu wat er van komt in Rusland.’

‘Rusland is in vele opzichten een voorbeeld voor de rest van Europa.’

‘Een nachtmerrie, dát is het. De bolsjewieken trachten hun eigen volk te vernietigen.’

‘Lenin en Trotski werken aan het inrichten van een rechtvaardige staat voor alle burgers. Helaas gaat dat niet zonder slag of stoot. Vooruitgang moet soms worden bevochten.’

Vooruitgang? Een interessante duiding van de duisternis van goddeloosheid. En van de systematische moord op dienaren Gods.’ Beheerst maar gedecideerd sist de priester zijn giftigheid in het gezicht van Serafín. ‘Bent u de afgelopen jaren in Rusland geweest? Ik wel. Het is een hel en het is wat ons te wachten staat indien mensen als u in hun naïviteit een bolsjewistische revolutie najagen.’

Molina probeert de aanvaring weg te lachen. ‘Het mooie is dat onze tegenstellingen zich vooral beperken tot het theoretische. In de praktijk hebben we allemaal ongeveer hetzelfde voor ogen. Een eind aan de armoede, een nationale industrie die werk garandeert voor alle Spanjaarden. Ik zou daar graag een keer met u over willen spreken, don Maragall.’

‘Misschien een andere keer,’ stelt Ubrique voor. De grap er is voor hem vanaf. ‘Het was een genoegen, don Molina.’ Hij knikt naar de priester. ‘Vader.’

‘Mijn zoon…’

‘Waar was dat voor nodig?’ vraagt Ubrique als hij en Serafín buiten gehoorsafstand zijn van de propagandisten.

‘Kende je hem niet?’

‘Het is een priester, een bijgelovige gek in een zwarte jurk. Een maand van nu is hij definitief werkloos.’

‘Je beseft niet wie die man is, en wat hij allemaal heeft gedaan.’

‘Een museumstuk maken we van hem.’

 

Serafín heeft aan zijn verplichtingen voldaan door zijn gezicht te laten zien op deze receptie. Het is mooi geweest. Dit soort gelegenheden vervelen hem tegenwoordig, ze ergeren hem, en hij schiet er niets mee op. Ook vandaag niet. Reformisten heeft hij niet gesproken en met Ubrique kan hij elders in meer openheid overleggen. Hij gaat nog even naar het toilet en dan rechtstreeks naar huis. Op aanwijzingen van een piccolo neemt hij de trap naar beneden, rechtsaf over de marmeren vloer, tussen de bogen door, de derde deur links. Tot zijn schrik staat vader Andres zich daar op te frissen voor de wastafel.

Hoe hard hij de man ook wil negeren, wil doorlopen, wil vergeten hem te hebben ontmoet — het lukt Serafín niet. ‘De katholieke propagandisten…’ zegt hij. ‘Ik heb het altijd al een fascinerende club gevonden. In Barcelona was zo’n beweging nooit levensvatbaar geweest, maar hier in Madrid… hier kan zoveel meer.’

‘Was u vroeger geen republikein?’ zegt vader Andres, starend in de spiegel, zijn boordje rechttrekkend. ‘Het staat me bij dat u een republikein was, lid van Lerroux’ partij.’

‘U heeft een goed geheugen. Wanneer het u uitkomt.’

Vader Andres pakt een handdoek. ‘Zoals ik eerder al zei: ethiek kenschetst zich door standvastigheid. Atheïsten kunnen voortdurend van partij wisselen. De christelijke moraal maakt dat voor katholieken onmogelijk.’

Serafín heeft geen gewelddadige inslag, maar nu kost het hem wel uitzonderlijk veel moeite zijn agressie te beteugelen. ‘Geen woord over moraal. Ik weet wie jij bent.’ Hij drukt een vinger op de borst van vader Andres. ‘En ik weet wat jij hebt gedaan.’

Vader Andres vertrekt geen spier. ‘Als er íemand is die mij niet zou moeten veroordelen — die mij juist zou moeten bedanken — dan bent u dat wel, gedeputeerde Maragall.’ Hij droogt zijn handen af en gooit de handdoek in de rieten mand onder de wastafel. ‘U heeft uw leven aan mij te danken.’

Het Bloed in Onze Aderen
CoverPage.html
section-0001.html
section-0002.html
section-0003.html
section-0004.html
section-0005.html
section-0006.html
section-0007.html
section-0008.html
section-0009.html
section-0010.html
section-0011.html
section-0012.html
section-0013.html
section-0014.html
section-0015.html
section-0016.html
section-0017.html
section-0018.html
section-0019.html
section-0020.html
section-0021.html
section-0022.html
section-0023.html
section-0024.html
section-0025.html
section-0026.html
section-0027.html
section-0028.html
section-0029.html
section-0030.html
section-0031.html
section-0032.html
section-0033.html
section-0034.html
section-0035.html
section-0036.html
section-0037.html
section-0038.html
section-0039.html
section-0040.html
section-0041.html
section-0042.html
section-0043.html
section-0044.html
section-0045.html
section-0046.html
section-0047.html
section-0048.html
section-0049.html
section-0050.html
section-0051.html
section-0052.html
section-0053.html
section-0054.html
section-0055.html
section-0056.html
section-0057.html
section-0058.html
section-0059.html
section-0060.html
section-0061.html
section-0062.html
section-0063.html
section-0064.html
section-0065.html
section-0066.html
section-0067.html
section-0068.html
section-0069.html
section-0070.html
section-0071.html
section-0072.html
section-0073.html
section-0074.html
section-0075.html
section-0076.html
section-0077.html
section-0078.html
section-0079.html
section-0080.html
section-0081.html
section-0082.html
section-0083.html
section-0084.html
section-0085.html
section-0086.html
section-0087.html
section-0088.html
section-0089.html
section-0090.html
section-0091.html
section-0092.html
section-0093.html
section-0094.html
section-0095.html
section-0096.html
section-0097.html
section-0098.html
section-0099.html
section-0100.html
section-0101.html
section-0102.html
section-0103.html
section-0104.html
section-0105.html
section-0106.html
section-0107.html
section-0108.html
section-0109.html
section-0110.html
section-0111.html
section-0112.html
section-0113.html
section-0114.html
section-0115.html
section-0116.html