II

 

 

 

Het congres, gebruikmakend van de rechten die artikel 45 van de grondwet het verleent, stelt de heer Manuel Allendesalazar, de burggraaf van Eza en de markies van Lema — respectievelijk voorzitter van de ministerraad, minister van Oorlog en minister van Buitenlandse Zaken ten tijde van de voorvallen die uiteen worden gezet in het rapport van generaal Picasso — in staat van beschuldiging voor de senaat, op grond van de acht hieronder geformuleerde aanklachten…

Motie ingediend door don Francesc Cambó, gesteund door een meerderheid van liberale, republikeinse, socialistische en Catalaans-nationalistische partijen, dinsdag 5 december 1922

 

Ik ben niet langer voorzitter van de ministerraad. (…) Ik ben tevreden, want deze regering is geboren en gestorven in het parlement. Deze crisis is volledig een parlementaire crisis.

Don Sánchez Guerra bij het verlaten van het koninklijk paleis na het indienen

van het ontslag van zijn kabinet, dinsdag 5 december 1922

 

Woensdag 6 december 1922

 

Ubrique kijkt uit het raam van Santamaría’s kantoor op een zijstraat van Atocha. Een jongen is er bezig de achterste helft van een dood varken een slagerij in te dragen, terwijl een oudere man hem aanwijzingen toeschreeuwt. Ondanks de aanwijzingen — of misschien juist daardoor — laat de jongen het karkas uit zijn handen glippen en op de grond vallen, hetgeen hem op een rauwe scheldkanonnade komt te staan. Het laatste stuk sleurt hij het halve varken mee over de tegels.

De politicus is moe. Het is gisteren een lange dag voor hem geweest. Het kabinet van Sánchez Guerra is gevallen over de verantwoordelijkheden van Annual. De crisis binnen de coalitie was afgelopen donderdag al evident, maar de premier hoopte haar maandag te hebben bezworen met het samenstellen van een nieuwe ministersploeg. Nog geen vierentwintig uur later moest hij alsnog de koning zijn ontslag aanbieden. De conservatief kan terugkijken op een bijzonder premierschap: negen maanden zonder enige verdienste, een volledige stilstand van het land. De enige kwesties waarbij hij nog enigszins de schijn van daadkracht ophield, was bij herstel van de burgerrechten in Barcelona en bij de afschaffing van de junta’s; inderdaad niet bepaald urgente problemen. Vanmiddag presenteert de nieuwe premier, de liberaal García Prieto, zijn regering.

‘Houdt u van moderne muziek, majoor?’ vraagt Ubrique. ‘Of bent u meer van de marsmuziek?’ Met zijn wandelstok tikt hij in het ritme van een legermars tegen de vloer.

‘De laatste tijd bezoek ik af en toe een klassiek concert,’ zegt Augusto.

Ubrique draait zich om naar de majoor. ‘En kunt u daar ook van genieten, of zit u vooral de tijd uit?’

‘Bent u helemaal naar het commissariaat gelopen om mij te vragen naar mijn muzieksmaak?’

‘Het is maar een klein eindje vanaf het parlement.’

‘Of kwam u wellicht aangifte doen van een misdrijf?’ vraagt Santamaría.

‘Weet u wat ik in u bewonder?’ zegt de politicus. Hij wrijft met zijn duim over de koperen hagedissenkop die de knop vormt van zijn wandelstok. ‘Ondanks het feit dat u in Marokko duizenden soldaten hebt zien sterven, kunt u zich terug op het schiereiland met volle overgave storten op een onderzoek naar de dood van slechts één persoon. Hoe vindt u de motivatie om u toe te leggen op een dergelijke futiliteit?’

‘Een moord zou ik geen futiliteit willen noemen, don Ubrique. En ik ben in wezen niet meer dan een militair die zijn taak vervult.’

‘Een praetoriaan in vredestijd…’ zegt Ubrique. …de gevaarlijkste soort. Door de geschiedenis heen is het steeds weer gebleken dat Spaanse militairen maar het best bezig gehouden kunnen worden ver van huis, liefst in een oorlog.

Augusto heeft geen idee wat de politicus bedoelt en neemt maar aan dat het een typisch Madrileense, als compliment klinkende belediging is. ‘Ik kan u helaas geen sigaar aanbieden,’ zegt hij.

Ubrique loopt weg bij het raam. ‘Ik weet het een en ander van kolonel Cartoux dat u wellicht zou kunnen helpen in uw onderzoek.’

‘Alle hulp is welkom,’ zegt Augusto, de rancune om Ubriques eerdere gebrek aan medewerking wegdrukkend.

‘Overigens ontken ik al bij voorbaat alles wat ik u nu ga vertellen.’

De majoor slaat zijn armen over elkaar. ‘Dan zal ik maar goed opletten.’

‘Ja…’ Ubrique gooit de wandelstok over van de ene in de andere hand. ‘U moet begrijpen dat kolonel Cartoux een bepaalde, hoe zal ik het noemen… aanleg… had voor het vinden van de zwakke plekken van anderen. En vooral ook aanleg voor het uitbuiten, in financiële zin, van deze zwakke plekken.’

‘Hij chanteerde mensen?’

‘Dat woord zou ik niet snel in de mond nemen… waar het een vriend van mij betreft, en een gewaardeerde collega van u.’ De politicus kucht. ‘Maar het staat buiten kijf dat hij over een zeker talent beschikte voor het opduikelen van belastende documenten. Het laatste van deze documenten betrof een dagboek.’

‘Een dagboek?’

‘Inderdaad.’ Ubrique kijkt de majoor aan en vraagt: ‘Is het in uw bezit?’

‘Ja.’

‘Heeft u het gelezen?’

Augusto vindt dat hijzelf hier de vragen zou moeten stellen. ‘Heeft ú het gelezen?’

‘Nee.’

‘Weet u van wie het is?’

‘Ik heb een vermoeden… Ik denk dat het van Enriqueta Martí was, de zogenaamde “Vampier van Ponent”, die tien jaar geleden in Barcelona kinderen ontvoerde. Het dagboek lijkt me essentieel voor uw onderzoek, majoor. Hoe ver bent u nu precies met het lezen ervan?’

‘Niet ver,’ antwoordt Augusto met tegenzin. ‘Het is geschreven in het Catalaans en dat kost me veel moeite.’

‘Ként u de zaak Martí?’

De majoor schudt zijn hoofd.

‘U zal de krantenarchieven erop moeten naslaan. En misschien kunt u het politierapport bemachtigen. Het speelde in 1911, meen ik. De affaire heeft voor een hoop beroering gezorgd toentertijd.’

‘Hoe is het afgelopen?’

‘Ik durf het u niet meer precies te zeggen. De commotie is op een gegeven moment overgewaaid. Martí werd opgepakt en nog hangende haar rechtszaak is ze vermoord door medegevangenen, als mijn geheugen me niet bedriegt.’

Augusto tracht de informatie een plaats te geven. ‘Ik zal het lezen ervan zo snel mogelijk hervatten.’

‘Dat was alles,’ zegt Ubrique. ‘Ik ga dus maar weer.’ Hij wil Augusto een hand geven.

Deze wacht met het schudden ervan: ‘Toen inspecteur Albí het dagboek bemachtigde, bevatte het een papiervel in het handschrift van de kolonel: een lijst met namen.’

Ubrique knikt. ‘Als Francesc zo’n lijst heeft opgesteld, staan er zonder twijfel de mensen op die hij meende te kunnen chanteren. Kennissen en klanten van Martí wellicht. Zal ik hem voor u bekijken? Misschien herken ik er een aantal.’

‘Dank u, maar dat zal niet nodig zijn,’ zegt Augusto.

‘U vertrouwt mij niet.’

‘Vat u dit alstublieft niet op als een belediging. Zo is het geenszins bedoeld,’ antwoordt de majoor. ‘Weest u ervan verzekerd dat ik in u niet meer of minder vertrouwen heb dan in welke politicus ook.’

Dat is geen compliment, weet Ubrique. Onder de huidige omstandigheden geldt vertrouwen in Spaanse politici als een diagnostisch criterium voor waanzin of dementie. De parlementaire debatten van gisteren, waar hij zelf getuige van was, hebben het weer eens bevestigd: over elkaar buitelende conservatieven, samenzwerende liberalen, het aftreden van een minder dan vierentwintig uur oud kabinet. Een klassieke klucht, erger nog dan de kranten beschrijven. Het is niet Ubriques schuld natuurlijk, maar het straalt wel op hem af. Hij zet zijn hoed op en tikt tegen de rand. ‘Tot ziens, commissaris Santamaría. Ik wens u veel sterkte met uw onderzoek.’

 

 

Manolo wordt wakker van het gekrijs van de halfseniele pensionhouder. Meteen springt hij overeind, schuift het bed voor de deur en legt zijn oor te luisteren tegen de muur. Andere gasten lopen de gang op en vragen elkaar wat er aan de hand is. ‘Handen omhoog!’ wordt er geschreeuwd.

De politie is binnengevallen en dat is een probleem. Manolo wordt gezocht in Madrid, hij heeft te veel geld bij zich, hij draagt een pistool: drie redenen dat hij meteen weg moet. De anarchist opent het raam en kijkt uit over straat: niemand te zien, hierlangs kan hij vluchten, als hij de sprong van anderhalve meter naar de tegenoverliggende flat aandurft tenminste. Toen hij de kamer uitzocht leek het nog een makkelijk te overbruggen afstand, minder dan zijn eigen lengte, maar nu het erop aankomt is het een oneindigheid, een ravijn waarin hij vanaf deze derde verdieping te pletter zou kunnen vallen.

Er wordt op de deur van zijn kamer gebonsd. ‘Hé, doe open!’

Manolo gooit zijn koffer vast naar beneden; deze stuitert op tegen de keien en valt open.

Waar springt hij precies naartoe? Het balkon net iets hoger, waar hij zich aan de spijlen zal moeten vastgrijpen, of op het balkon eronder, over de balustrade heen? Wat stom, hier had hij natuurlijk veel eerder over moeten nadenken!

Het bonzen gaat over in trappen. ‘Opendoen, verdomme!’ De deur geeft mee, bolt op naar binnen. De scharnieren scheuren uit de deurlijst.

Het bovenste balkon dan maar. Hij klimt in het raam, kijkt recht vooruit, fixeert zijn blik op de spijlen die hij wil vastgrijpen en zet zich af. De klap tegen het balkon is onaangenaam op zijn minst, maar het is vooral de kracht naar beneden die hij voelt. Zijn handen schuren over de spijlen, hij haalt ze open aan het roestige ijzer, scherpe nare splinters blijven erin steken, maar hij weet zich vast te houden en tot stilstand te komen. Het is gelukt.

Hij grijpt de regenpijp en laat zich langzaam naar beneden glijden, tot op het balkon eronder, de eerste verdieping, en verder tot op de straat.

‘Hé, jij daar!’ schreeuwt een agent vanuit het raam van zijn kamer in het pension. ‘Blijf staan. We zijn politie.’

Manolo kijkt niet eens op, maar pakt de koffer — de kleren laat hij liggen — en vlucht de steeg uit. Achter hem ketsen de kogels af tegen de straattegels. De anarchist rent, de ogen half dichtgeknepen, zo ver mogelijk weg en stopt pas als zijn longen echt niet meer willen, als zijn hart zo snel pompt dat afzonderlijke slagen niet meer zijn te onderscheiden. De stad heeft hij inmiddels achter zich gelaten en hij bevindt zich in open veld; slechts nog wat verlaten krotten en een enkel landhuis. Hij laat zich vallen langs de kant van de weg, in de berm, en tracht op adem te komen.

Waar nu heen?

 

 

Augusto maakt zich klaar om naar de officiersclub te gaan. In zijn hemd werkt hij voor de spiegel van zijn badkamer zijn baard bij: met een nagelschaartje knipt hij de uitstekende haren weg. Als hij tevreden is, legt hij het schaartje weg en plukt de haren uit de wastafel om ze in het toilet te gooien. Hij kijkt nog eens een keer: goed genoeg.

‘Heb je er wel eens over gedacht jezelf een wat modernere uitstraling te geven?’

Augusto schrikt. In de spiegel ziet hij dat Helena achter hem op de gang staat. In de haast heeft hij de badkamerdeur open laten staan.

Ze loopt op hem af. ‘Je zou de baard onder je kaak kunnen wegscheren. Dat maakt je jaren jonger, denk ik.’

‘Jaren jonger?’

Meteen heeft ze spijt van de opmerking. Als hij hierdoor maar niet denkt dat zij hem oud vindt — dat bedoelde ze helemaal niet. Ze komt naast hem staan. Via de spiegel kijken ze elkaar aan. ‘Het zou je beter staan, bedoel ik.’

‘Denk je dat echt…’ Augusto aarzelt. Hij tast langs zijn kaaklijn en over zijn hals. In Marokko had hij alleen een snor, vooral omdat door de hitte en het stof uit de woestijn een baard altijd begon te jeuken. Deze is aangegroeid in het hospitaal en hij heeft nooit meer de moeite genomen hem weg te scheren.

‘Probeer het gewoon een keer.’

Augusto haalt zijn schouders op. ‘Vooruit.’ Terwijl hij een teiltje laat vollopen met lauw water, zoekt hij in de badkamerkastjes een scheerkwast, zeep en mesjes bij elkaar. Hij doopt de scheerkwast in het teiltje, veegt hem over de scheerzeep en smeert zich in. Dan legt hij de kwast weg en grijpt naar zijn mesje.

Helena legt haar hand op de zijne. ‘Wacht. Laat mij maar…’ Ze legt een handdoek over zijn schouders en duwt zijn hoofd schuin omhoog.

‘Ik…’ protesteert hij.

‘Ssst…’ Ze plaatst een vinger op zijn lippen. ‘Houd je maar zo stil mogelijk.’ Ze pakt het scheermes, trekt de huid van zijn hals strak en maakt voorzichtige, lange halen van boven naar beneden. Als ze klaar is dept ze het droog met de handdoek en voelt met haar vingertoppen naar ruwe plekken die ze nog even bijwerkt. Ze spoelt het scheermesje schoon onder de kraan. ‘Dit is toch veel eleganter?’ vraagt ze.

Augusto bekijkt zichzelf in de spiegel. ‘Ja,’ geeft hij toe.

Met haar hand strijkt ze over zijn wang. ‘We zouden nog iets verder kunnen gaan.’ Ze knipoogt.

Hij protesteert niet terwijl ze het scheermesje uit de houder haalt, er een nieuwe in plaatst, en begint met het scheren van zijn volle baard. Geleidelijk werkt ze zich tot op de huid, legt ze de strakke contouren van zijn ferme kaken bloot, tot er niets rest dan een snor en een lange sik. De laatste fatsoeneringen brengt ze aan met een schaar.

‘Het is niet altijd even goed te zien wat een knappe man je eigenlijk bent,’ zegt Helena. Ze wrijft zijn wangen droog met de handdoek.

‘Dank je.’ Het kost Augusto moeite het compliment te aanvaarden. Zijn wangen kleuren rood en hij wordt plotseling overvallen door haast. ‘Ik… ik moet gaan. Er wordt op me gewacht.’

 

 

Kolonel Torres en majoor Augusto Santamaría zitten in de officiersclub aan de Gran Vía, waar ze sigaren roken en Schotse whisky drinken. Torres heeft zijn goedkeuring uitgesproken over Augusto’s nieuwe uiterlijk en opgemerkt dat het de majoor een nobele uitstraling geeft. Gevleid door de woorden van de kolonel — die hij niet moet vergeten over te brengen aan Helena — heft Augusto zijn glas.

Ze bespreken de laatste ontwikkelingen in Afrika. El Raisuni heeft zich onderworpen aan de Kalief en aan de hoge commissaris, waarmee de pacificatie van het westelijke protectoraat een feit is. De kolonel stelt dat het niet lang meer zal duren voor El Raisuni aan hun zijde meestrijdt tegen Abd El-Krim. Verder overwegen ze de voor- en nadelen van een automobiel en nemen zich voor samen de renbaan te bezoeken.

Bij het vierde glas verschijnt er plotseling een ondeugende glimlach op Torres’ gezicht. ‘Ik moet je de hele avond al iets vertellen… een nieuwtje…’ De kolonel strijkt de punten van zijn snor glad, glunderend als een kind met een geheim.

‘Een nieuwtje?’

‘Ja.’ Torres verzekert zich ervan dat er niemand meeluistert, buigt naar voren over de tafel en fluistert: ‘Er wordt een militaire staatsgreep voorbereid, een pronunciamiento.’

Augusto moet de zin een paar seconden laten bezinken voordat hij de betekenis ervan goed en wel kan bevatten. ‘Wie?’

‘De generaals van het Madrileense garnizoen: Cavalcanti, Federico Berenguer, Saro en Dabán. Ze zijn geïnspireerd geraakt door de mars op Rome van Mussolini.’

‘Vier generaals?’

‘Mogelijk zelfs vijf. Generaal Luque wordt genoemd als leider.’

‘Hoe weet je dit?’

‘Ik weet het misschien net iets eerder, maar binnenkort is dit publiek geheim. Ze zijn er niet bijzonder discreet over.’

‘Moeten we het serieus nemen?’

Torres blaast zijn wangen op en laat de lucht vervolgens langzaam tussen zijn lippen ontsnappen. Wie zal het zeggen? wil hij ermee uitdrukken. ‘Het is riskant. Geen van de generaals is louter op basis van zijn eigen prestige verzekerd van de steun van de andere garnizoenen. Bovendien zijn ze niet allemaal onbesproken. Er loopt een onderzoek naar José Cavalcanti in verband met zijn acties in Marokko. Uiteindelijk zal hij zich moeten verantwoorden voor de krijgsraad. En Federico Berenguer is natuurlijk de broer van de voormalig hoge commissaris, de belangrijkste zondebok voor Annual. Het zal moeilijk zijn vol te houden dat deze twee met een pronunciamiento slechts het landsbelang voor ogen hebben.’

‘Het is lastig de werkelijkheid te ontkennen,’ beaamt Augusto. ‘Vooral als ze zo in het oog springt.’

Torres gaat rechterop zitten. ‘Ik heb besloten dat wij ons hierin gaan mengen.’

‘Waarom?’ De majoor weet wel waarom, maar hij wil Torres het uit horen spreken. Meer dan waarom vraagt hij zich af hoe.

‘Áls er een pronunciamiento komt, wat ik overigens betwijfel, dan moeten we daar vanaf het begin bij betrokken zijn. We moeten inspringen op het machtsvacuüm dat erdoor ontstaat, al is het maar om tegenwicht te kunnen bieden aan de oude junta-leiders.’

‘Het machtsvacuüm…’ Augusto twijfelt. Bemoeienis met de plannen van de regering is voor Augusto geen bezwaar, maar trachten zijn wil op te leggen aan officiers hoger in rang gaat in tegen zijn natuur. Het was juist het gebrek aan discipline, de insubordinatie waaruit de junta’s zijn ontstaan.

Torres leest Augusto’s gedachten. ‘Dat ze generaal zijn maakt ze niet wijzer of beter dan wij,’ antwoordt hij zonder dat de vraag is gesteld. ‘Het maakt ze alleen ouder.’

Augusto neemt een slok whisky. Hij laat Torres doorpraten.

‘Wíj,’ — de kolonel maakt een korte beweging met zijn hand om aan te geven dat hij Augusto en zichzelf bedoelt — ‘wíj zijn de schakel tussen de conservatieve generaals, de kerk en de industriëlen.’ Torres plaatst expres niet het vrije syndicaat en de somatén, de Catalaanse burgerwacht, in dit rijtje. ‘Ze hebben ons nodig. De negentiende eeuw is voorbij, de tijd dat het volk zich gedwee liet sturen ligt achter ons. Een pronunciamiento kan alleen slagen als het de steun heeft van een aanzienlijk deel van de Spanjaarden. Wij kunnen die steun verzorgen.’

De kolonel valt plots stil en maakt een hoofdknik naar de deur van de zaal. Een kleine, plompe man met een forse buik, een haviksneus en vochtigglimmende haren, van links naar rechts plat over zijn kale hoofd gekamd, komt binnen. Het is generaal Aguilera, de voorzitter van de Hoge Raad van Leger en Marine, de opperste krijgsraad die het leger dient te ‘zuiveren’ van de verantwoordelijken voor de ramp van Annual, de man die uiteindelijk het laatste woord heeft in het proces tegen Augusto.

‘Het is beter als we dit onderwerp voor het moment laten rusten,’ zegt Torres. ‘Ik zal generaal Cavalcanti benaderen en daarna praten we verder.’

Augusto wacht tot generaal Aguilera aan het andere eind van de zaal is gaan zitten en begint dan te vertellen over zijn onderzoek naar de moord op inspecteur Albí. Hij zet de belangrijkste gebeurtenissen voor de kolonel op een rij, — de moorden op kolonel Francesc Cartoux en inspecteur Salvador Albí, en mogelijk op madam Loyola, het dagboek van Enriqueta Martí, de verklaringen van Ubrique — en vraagt hem om zijn mening.

‘Het lijkt me duidelijk,’ concludeert Torres. ‘Je moet naar Barcelona.’

Augusto knikt. Dit dacht hij zelf ook al.

‘Je moet de personen op de lijst aflopen. Ze één voor één langsgaan en hopen dat je op aanwijzingen stuit, want het klinkt alsof je hier in Madrid bent vastgelopen. Heb je Barcelona al eens bezocht?’

‘Nog nooit.’

‘Het is een prachtige handelsstad, modern, aan zee gelegen. Veel meer naar buiten gericht dan Madrid. Probeer wat van de stad te bekijken als je er straks toch bent.’

‘Ik zal een reisgids kopen.’

‘Weet je, Augusto,’ gaat Torres voorzichtig verder, ‘ik zit me zo af te vragen… Als de informatie in dat dagboek zo belastend is, en de mensen daadwerkelijk zo belangrijk… zou er dan geen manier zijn om er ons voordeel mee te doen?’

Het Bloed in Onze Aderen
CoverPage.html
section-0001.html
section-0002.html
section-0003.html
section-0004.html
section-0005.html
section-0006.html
section-0007.html
section-0008.html
section-0009.html
section-0010.html
section-0011.html
section-0012.html
section-0013.html
section-0014.html
section-0015.html
section-0016.html
section-0017.html
section-0018.html
section-0019.html
section-0020.html
section-0021.html
section-0022.html
section-0023.html
section-0024.html
section-0025.html
section-0026.html
section-0027.html
section-0028.html
section-0029.html
section-0030.html
section-0031.html
section-0032.html
section-0033.html
section-0034.html
section-0035.html
section-0036.html
section-0037.html
section-0038.html
section-0039.html
section-0040.html
section-0041.html
section-0042.html
section-0043.html
section-0044.html
section-0045.html
section-0046.html
section-0047.html
section-0048.html
section-0049.html
section-0050.html
section-0051.html
section-0052.html
section-0053.html
section-0054.html
section-0055.html
section-0056.html
section-0057.html
section-0058.html
section-0059.html
section-0060.html
section-0061.html
section-0062.html
section-0063.html
section-0064.html
section-0065.html
section-0066.html
section-0067.html
section-0068.html
section-0069.html
section-0070.html
section-0071.html
section-0072.html
section-0073.html
section-0074.html
section-0075.html
section-0076.html
section-0077.html
section-0078.html
section-0079.html
section-0080.html
section-0081.html
section-0082.html
section-0083.html
section-0084.html
section-0085.html
section-0086.html
section-0087.html
section-0088.html
section-0089.html
section-0090.html
section-0091.html
section-0092.html
section-0093.html
section-0094.html
section-0095.html
section-0096.html
section-0097.html
section-0098.html
section-0099.html
section-0100.html
section-0101.html
section-0102.html
section-0103.html
section-0104.html
section-0105.html
section-0106.html
section-0107.html
section-0108.html
section-0109.html
section-0110.html
section-0111.html
section-0112.html
section-0113.html
section-0114.html
section-0115.html
section-0116.html