V
De deur van majoor Santamaría’s flat wordt opengedaan door het dienstmeisje. ‘U komt voor de majoor?’ vraagt ze aan Salvador.
‘Inderdaad. Is hij thuis?’ De inspecteur heeft de indruk dat hij het dienstmeisje ergens eerder heeft gezien. Hij zou het haar vragen, maar is bang dat ze het verkeerd opvat, bijvoorbeeld als een ongewenste avance.
‘Verwacht hij u?’
‘Zeg maar dat inspecteur Albí hem graag wil spreken.’
Ze knikt en laat hem de entree binnen. ‘Wilt u intussen hier even wachten, alstublieft.’
Salvador heeft een puntsgewijs rapport samengesteld over don Ubrique. Variërend van zijn lidmaatschap van een kleine republikeinse partij (Salvador heeft zich eerder vergist, het waren niet de reformisten van Melquiades Alvarez), zijn familiegeschiedenis en de belangrijkste zaken die hij als strafadvocaat heeft behandeld, tot zijn gangen de afgelopen dagen. Een aantal punten is vrij opmerkelijk. Bijvoorbeeld het feit dat hij de dag nadat de majoor en de inspecteur hem opzochten in San Martín al terugkeerde naar Madrid. Salvador is benieuwd wat de majoor hiervan vindt.
Terwijl Esperanza heen en weer loopt tussen de entree en de werkkamer van de majoor, knijpt ze stiekem in haar handen: de inspecteur heeft haar niet herkend! Dit bewijst maar weer eens dat ze heel iemand anders is geworden.
Augusto’s werkkamer is sober ingericht. Een bureau, drie stoelen, hoge boekenkasten met grotendeels lege planken. Persoonlijke voorwerpen, foto’s of souvenirs staan er niet.
De majoor heeft eigenlijk absoluut geen zin zijn inspecteur op dit moment te woord te staan. Zijn interesse in de moord op kolonel Cartoux is omgekeerd evenredig gedaald met de tijd die intussen is verstreken en sinds gisteren heeft hij iets veel belangrijkers aan zijn hoofd. Er is hem meegedeeld dat hij een van de zevenendertig officiers is bij wie de Picasso-commissie aanbeveelt een zaak voor de krijgsraad te beginnen, zonder dat hem verdere details werden verstrekt. Het ergste is nog wel dat zolang er geen formele aanklacht bestaat, hij zich ook niet kan verdedigen. Zijn zaak zal uiteindelijk naar de prullenbak worden verwezen — dat kan niet anders — maar intussen is er twijfel gezaaid over zijn integriteit en is de familienaam Santamaría bezoedeld. Dit is niet zomaar goed te maken.
Kortom: de zaak-Cartoux kan hem vandaag gestolen worden.
Salvador kijkt veel te opgewekt. ‘Ik heb een kort verslag gemaakt,’ zegt hij, het rapport overhandigend.
Augusto bladert het vluchtig door. ‘Kort? Het zijn meer dan dertig bladzijden.’ Hij weet niet zo goed wat hij ermee aan moet. Er bestaat zoiets als een té hoge mate van gedetailleerdheid. ‘Kun je het niet voor me samenvatten?’
‘O, eh, natuurlijk.’ De inspecteur legt uit dat don Ubrique een strafrechtadvocaat is die drie jaar geleden in Madrid werd gekozen tot gedeputeerde voor een republikeinse partij. Zijn vader is aan het eind van de vorige eeuw met de familie vanuit San Martín naar de hoofdstad gekomen en heeft zich opgewerkt tot eigenaar van een zevental kroegen die de oorsprong vormen van het familiekapitaal. Met een serie aan geslaagde investeringen, waaronder recentelijk de ondergrondse trein, is het kapitaal verder uitgebouwd.
‘Niets illegaals?’ vraagt Augusto.
‘In ieder geval niets wat ongewoon is voor een politicus. Wel is de jonge Ignacio Ubrique in het verleden betrokken geweest bij een aantal “incidenten”.’
‘Zoals?’
‘Ik heb ze opgesomd op bladzijde twaalf.’ Salvador wijst naar het rapport. ‘Een aantal arrestaties bij republikeinse manifestaties. Ook schijnt hij even verdachte te zijn geweest bij de aanslag op de koning op de Calle Mayor, vijftien jaar geleden.’
‘Hoe heb je zo veel informatie kunnen achterhalen in zo’n korte tijd?’
‘Door gemeenteregisters te raadplegen, bekenden van de gedeputeerde te ondervragen en hem te schaduwen.’
‘Je hebt mensen ondervraagd?’
‘Ja.’
‘Dan zal hij dus inmiddels wel weten dat hij onderwerp is van politieonderzoek.’
‘Waarschijnlijk wel.’
Dat had Augusto liever niet gehad, maar nu valt er niets meer aan te doen. ‘Wat mij betreft is dit spoor doodgelopen,’ besluit hij. ‘We laten de zaak-Cartoux verder rusten. Houd je voorlopig maar weer bezig met de zakkenrollers op het treinstation.’
•
• – •
Kolonel Oliveira laat van harte blijken hoe weinig speelruimte hem in zijn functie wordt vergund. ‘Ik kán Santamaría nog steeds niet ontslaan,’ vertelt hij Ubrique.
De politicus staat hem aan de deur te woord. Hij heeft geen tijd en vooral geen zin de kolonel binnen uit te nodigen. ‘Ben je nou de baas over de Madrileense veiligheidsdienst of niet?’
‘Nou, kennelijk niet.’ Hij toont de brief die hij heeft ontvangen van het departement van Binnenlandse Zaken, waar de veiligheidsdienst onder valt. ‘Kijk:’
In samenspraak met het ministerie van Defensie is besloten dat hangende het oordeel van de aanklager voor de Hoge Raad van Leger en Marine, de betrokken officiers niet zullen worden ontheven van hun respectievelijke posten.
‘Ik heb contact opgenomen, en zelfs als hij ernstig disfunctioneert mag ik hem niet ontslaan. Om niet de schijn te wekken dat we zelf voor rechter spelen. Daar moet ik het dus mee doen.’
Ubrique gaat er niet verder op in: ‘Heeft u het dossier over de moord op Cartoux voor me achterhaald?’
‘Natuurlijk. Ik heb u toch nóóit teleurgesteld, don Ubrique?’ Hij haalt een opgerolde map uit zijn binnenzak en overhandigt deze aan de politicus.
Als Oliveira weer weg is, slaat Ubrique het dossier open. Zijn ogen rollen bijna uit hun kassen. Het is niet te geloven. Het ministerie van Binnenlandse Zaken heeft werkelijk een debiel aangesteld om de veiligheid in de hoofdstad te waarborgen! Wat Oliveira hem heeft gegeven is niet het oorspronkelijke verslag, maar het officiële, vervalste rapport van de moord op Francesc.
•
• – •
De meisjes van de garderobe van het Prado-museum nemen Helena’s parasol in bewaring; ze pakt haar nummertje aan en loopt door naar de nog matig gevulde expositiezaal. Deze kleine expositie — door Augusto’s nicht Paola georganiseerd ter ere van de naamdag van een van haar vriendinnen, een groot kunstliefhebster — introduceert de schilderijen van een tiental jonge en onbekende Spaanse, Franse en Portugese kunstenaars. Na afloop zullen de werken te koop worden aangeboden.
Helena draagt een lange, egaal blauwe jurk, een recht model met mouwen tot halverwege de bovenarmen. Ze heeft bijpassende blauwe handschoenen aangetrokken en een met blauwe cirkels opgefleurde lichtbruine hoed. Een aantal oudere dames is niet gezwicht voor de mode en houdt vast aan de strakke korsetten, maar de meeste genodigden gaan vergelijkbaar gekleed. Helena is blij dat ze niet uit de toon valt.
Paola staat achter in de zaal in een kring met een vijftal andere vrouwen te praten. Helena loopt op haar toe en groet haar voorzichtig, maar Paola praat gewoon door. Een van de andere vrouwen kijkt Helena met een schalkse blik aan.
‘Goedemiddag, Paola,’ zegt Helena, nu iets harder.
Paola draait zich om en zet blij verraste ogen op. ‘O, was jij het!’ Ze geeft Helena twee zoenen. ‘Dames, mag ik jullie voorstellen aan Helena, de jonge vrouw van mijn neef Augusto.’
De dames groeten haar of knikken haar toe.
‘Helena, dit zijn Carlotta, Pilar, Rocio, Adriana en Maria del Mar.’
‘Aangenaam,’ zegt Helena.
‘Waar kom je precies vandaan?’ vraagt een oudere dame met geblondeerd haar. ‘Ik meen een licht accent te horen.’
‘Uit Huesca.’
‘O, wat leuk… en wat ver! Wat bracht jou naar de hoofdstad, liefje?’
‘De trein vanuit Zaragoza.’
‘Enig… waren er maar meer van die oorspronkelijke mensen zoals jij hier.’
‘Misschien zijn er niet veel uit Huesca,’ zegt Helena. ‘Maar wel uit Lleida en Zaragoza.’
‘O geweldig… Paola, werkelijk, waar haal je ze vandaan?’
Drie rondjes heeft Helena gemaakt langs de schilderijen, steeds langzamer, in de hoop met iemand aan de praat te raken, maar zonder succes. Omdat ze ook niet langer dan vijf minuten bij de drankjes en de canapés kan blijven staan, heeft ze een pauze genomen op het toilet. Activiteit veinzen is een uitputtende bezigheid.
Helena gaat zitten en doet haar ogen even dicht. Gecontroleerd ademt ze in en uit om tot rust te komen, een rust die wordt verbroken door twee vrouwen die giechelend het toilet binnenstappen en die blijven hangen voor de spiegel.
‘O, Carlotta, heb je ooit eerder in één ruimte zo veel pretenties bij elkaar gezien?’
Het gegrinnik van de andere stem galmt door de toiletten.
‘Neem Pilar bijvoorbeeld.’
‘Ja?’
‘Heb je gemerkt hoe ze haar moeder in álles nazegt. Het is bijna zielig.’
‘Ze is inderdaad precies haar moeder.’
‘Op haar vader zal ze niet veel lijken. Haar moeder kennende heeft ze haar neus van de familiearts, de ogen van de tuinman, de tanden van de butler en het verstand van de postbode.’
‘Ja.’
‘Van de man die ze papa noemt alleen het geld.’
De twee blijven maar doorkwebbelen. Helena kan inmiddels echt niet meer naar buiten komen zonder de indruk te wekken dat ze expres heeft zitten meeluisteren.
‘Heb je trouwens de echtgenote van Paola’s neef al gezien?’ vraagt de eerste. ‘Zo’n leeghoofdig jong ding is het echt. En erg provinciaals. Heb je haar horen praten? Ze zegt niet veel, maar wat ze zegt, daar versta je werkelijk niets van. Die man zal wel volslagen wanhopig zijn geweest.’
‘Jij gemene taart die je bent! Gun die oude man ook zijn plezier. Ze is vast beter dan waar hij zich in Afrika mee moest behelpen…’
‘O, God, bespaar me. Ik wil er niet eens aan denken.’
‘Nee, hè.’
‘Alleen hoef je voor zo’n meisje echt niet helemaal naar de Pyreneeën, in Madrid werken er al genoeg daarvan op de markt, ha, ha.’
‘Ja, ha, ha.’
‘Hij schijnt puur uit medelijden met haar te zijn getrouwd. Ze heeft al een kind, weet je, van een overleden soldaat die bij Paola’s neef diende.’
‘Wat erg!’
‘Ja, hè! Al is het natuurlijk niet alléén een nadeel. Bewezen vruchtbaarheid, weet je wel? En híj is ook niet de beste partij, hoor. Wist je dat hij een van de officiers is die zullen worden aangeklaagd vanwege de nederlaag in Marokko? Dat heeft Alberto me verteld. Maar, ach, hoor mij nou. Natuurlijk wist je dat niet… Hij is beschuldigd van landverraad of zoiets.’
‘O, hemel.’
‘Straks heeft dat arme kind een dode echtgenoot ingeruild voor een die in de gevangenis zit. Dat is nog eens van de regen in de drup terechtkomen!’
‘Zeg dat wel…’
Helena staat versteld van de valsheid van deze vrouwen; één lange vuilspuiterij achter de rug van anderen. Het ergste is nog wel dat de meeste van hun opmerkingen een kern van waarheid bevatten. Ze slikt de teleurstelling weg. Het was ook ontzettend naïef van haar te denken dat ze hier vriendinnen zou maken. In gedachten hoort ze Augusto: Wees niet verdrietig als de vijand gemeen tegen je doet, daarvoor is hij de vijand.
De hakken van de vrouwen tikken op de tegelvloer. Eindelijk gaan ze weg. De stemmen worden zachter en verdwijnen wanneer de deur piepend achter hen dichtvalt.
Helena komt naar buiten. Ze controleert of ze de enige is in de toiletruimte en oefent dan voor de spiegel: ‘Voor zo’n meisje hoef je echt niet helemaal naar de Pyreneeën, in Madrid werken er daarvan genoeg op de markt, ha, ha.’ Ze tracht haar accent te veranderen naar dat van de Madrileense bovenklasse. ‘Bewezen vruchtbaarheid, weet je wel?’
•
• – •
Het is broeierig. De geest van verandering hangt in de lucht. Madrid maakt zich op voor de nacht.
Kapitein Ortiz droomt over de toekomst, over zíjn toekomst. Het onderzoek naar de verantwoordelijkheden van Picasso zal zijn carrière een belangrijke impuls geven; hij zal ermee doordringen tot de Generale Staf. Met het toevoegen van Santamaría aan de lijst van aangeklaagde officiers heeft hij licht misbruik gemaakt van zijn bevoegdheden, maar als íemand het verdient te worden aangepakt, is het wel deze opgeblazen pad.
Ignacio Ubrique heeft nu een schuld bij hem uitstaan die na de revolte zal moeten worden ingelost. Wat zal Ortiz kunnen eisen? Een parlementszetel? Een gouverneurschap? Of — waarom ook niet — het ministerie van Oorlog?
Inspecteur Salvador Albí ligt op bed, het hoofd in het kussen gedrukt, de handen op de oren geklemd. Zijn broer is verkouden en snurkt zo luid dat Salvadors bed ervan trilt.
Het is niet langer de moord op Francesc Cartoux die de inspecteur uit zijn slaap houdt, maar iets anders: een meisje dat hij slechts eenmaal heeft gezien en waarvan hij de naam niet eens kent. Hij zoekt naar een excuus om opnieuw bij de majoor langs te gaan, want sinds hij zijn dienstbode afgelopen week heeft ontmoet is zij ongeveer het enige waar hij nog aan kan denken. Zou hij op haar ook zo’n indruk hebben gemaakt? Toen hij haar gedag zei lachte ze hem in ieder geval vriendelijk toe.
Het huis — of is het meer een hut? — van Javier Tuñon heeft twee kamers, drie bedden en elf bewoners. Naast hemzelf wonen er zijn vader en moeder, zijn vrouw en vier kinderen, en twee zussen, van wie er één een baby heeft. De familie leunt grotendeels op de inkomsten die Javier binnenbrengt. De anarchist heeft misschien in zijn jongere jaren een gewelddadige reputatie opgebouwd, tegenwoordig kan hij zich niet meer veroorloven te sterven bij een overval of een straatgevecht.
De republikein Ignacio Ubrique heeft indruk op hem gemaakt. Wanneer anarchistische boegbeelden spreken en uitleggen waarom er niet wordt samengewerkt met andere linkse bewegingen klinkt het allemaal heel voor de hand liggend. Natuurlijk staat toegeven op één onderdeel van de ideologie gelijk aan het verwerpen van het anarchisme als geheel. Natuurlijk worden nederlagen immer gemaskeerd door onderhandeling en compromis. Maar de woorden van Ubrique waren minstens zo overtuigend. Ubrique vroeg hem op te sommen wat de anarchisten de afgelopen twintig jaar helemaal hadden bereikt. Tuñon kwam niet ver.
Een blinde ideologie is vol te houden zolang je jong bent. Voordat hij vader werd zou Javier er niet over gepiekerd hebben in te leveren op zijn overtuigingen. Maar zijn prioriteiten zijn veranderd. Hij wil voor zijn kinderen en hun kinderen een beter Spanje achterlaten, een land waar ze verzekerd zijn van werk, voedsel en onderdak, zelfs als dat onderhandelen met sociaaldemocraten en republikeinen betekent.
Ubrique boezemde vertrouwen in bij de anarchist, vanwege zijn moed naar Las Injurias te komen, vanwege zijn onverstoorbaarheid terwijl hij onder schot werd gehouden, vanwege het respect dat hij de anarchist bleef tonen tijdens hun gehele gesprek. Hij lijkt echt iets te willen veranderen, en hij bezit dat kleine beetje waanzin dat hiervoor vereist is.
Ubrique heeft gelijk dat nú het moment is aangebroken de krachten van het volk te verenigen. Javier Tuñon ziet al voor zich hoe in de republiek die na de revolutie zal ontstaan de vakbonden de arbeidsvoorwaarden zullen dicteren. Of je nu bankwerker, lasser, monteur, politieagent of leraar bent: iedereen zal hetzelfde verdienen, ruim voldoende om een gezin te onderhouden.
De anarchist heeft zijn besluit genomen: hij zet zijn kaarten op de republikein. Javier Tuñon zal de varkenshoeder zijn die een wereldrijk omverwerpt.
Helena staart naar de schuifdeuren tussen haar kamer en die van Augusto. Ze vraagt zich af of deze vannacht eindelijk weer eens open zullen gaan.
Haar volharding op de expositie, haar weigering naar huis te vluchten vanwege wat vilein en achterbaks geroddel, maar zich in plaats daarvan midden in het sociale gebeuren te storten, heeft zich uitbetaald: ze is aan de praat geraakt met een lieve, oude dame die van oorsprong uit Bilbao komt en deze heeft Helena uitgenodigd voor een pianorecital bij haar thuis. Ze verheugt zich er nu al op. De enige concerten die ze hiervoor ooit heeft bijgewoond waren van die van de feestfanfare in Huesca met trommels, trompetten en trombones. Het is nu zaak een toepasselijk cadeau voor deze gelegenheid te kopen, en, niet te vergeten, een geschikte jurk. Eerst zal ze gaan kijken rond Sol, maar als dat niets oplevert neemt ze een taxi naar de Serranostraat, waar de winkels toch net iets smaakvoller zijn.
Ze heeft haar opening naar het Madrileense leven gevonden, verder is het slechts een kwestie van de ongeschreven regels volgen.
Vader Andres zit geknield voor zijn bed. Hij sluit de dag af met een kort gebed waarin hij dank zegt, een gewoonte die hij al vijfenveertig jaar weet vol te houden, waar hij zelfs niet van is afgeweken gedurende de periodes dat het leven hem zo zwaar op de proef stelde.
Nieuwe moeilijkheden stapelen zich op en spoken uit het verleden keren terug, maar de Heer heeft de priester een uitweg geboden, een handreiking gedaan.
Hij heeft Augusto Santamaría op zijn pad gebracht.
Esperanza heeft haar lakens verschoond. Zo meteen springt ze in een lekker fris, naar lavendel ruikend bed. Ze zal vannacht heerlijk slapen en vooral ook gerúst: als die slungelige, verlegen inspecteur haar al niet herkende, wie zou dat dan wel kunnen? Voor politieagenten bestaat hun werk eruit opmerkzaam te zijn.
Vandaag heeft ze besloten dat ze nog niet begint te sparen voor een eigen huis. Ze wil leren lezen en schrijven en gaat het geld gebruiken om les te nemen.
Ignacio Ubrique heeft een overschot aan lichamelijke energie die hij niet goed weet kwijt te raken. In zijn badkamer drukt hij zich op tegen de commode, maakt hij boksbewegingen voor de spiegel, strekt hij afwisselend zijn linkerhand naar zijn rechterteen en zijn rechterhand naar zijn linkerteen, steeds sneller en sneller. Geestelijk is hij echter uitgeput. Het werk zit niet in het voeren van een paar gesprekken, maar in het uitstippelen van wat je gaat zeggen, het voorkomen dat de reactie van een gesprekspartner je verrast. Voorbereiding, daar gaat het om. De spanning vooraf is slopend. De onzekerheid of je aan alles hebt gedacht.
De komende maanden zijn cruciaal. Het is onwaarschijnlijk dat hij nogmaals zo’n kans zal krijgen. Macht en invloed zijn als golven op zee. Ze zwellen aan, bereiken een maximale kracht, en doven dan geleidelijk uit of slaan plotseling kapot. Hij moet het momentum zien te bewaren, zich niet laten ophouden door kleinere of grotere tegenslagen — de dood van Francesc, het onderzoek van Santamaría, de twijfels van zijn fractie — en vooral niet bang zijn. Hij hoeft ook niet bang te zijn, want hij is intelligenter dan al zijn tegenstanders bij elkaar.
Hij heeft een groter uithoudingsvermogen.
Een vastere overtuiging.
Een sterkere wilskracht.
Ubrique opent het badkamerraam en ademt de buitenlucht in. De wind waait uit de bergen. Er zijn veranderingen op komst, en voor wie zijn kansen weet te grijpen liggen er prachtige dingen in het verschiet.
•
• – •
Augusto, Helena en Pedro wonen de zondagsmis bij in de kerk van de Heilige Drievuldigheid. De dienst wordt geleid door vader Francisco, die weer is hersteld van zijn jichtaanvallen. Ze zijn achter in de kerk gaan zitten, zodat Helena snel even met Pedro naar buiten kan lopen, mocht hij jengelig worden of beginnen te huilen. Ze heeft haar zoontje een korte, blauwe ruitjesbroek aangetrokken, een wit hemd en een rode trui. Zijn zwarte lakschoentjes beginnen wat krap te worden, binnenkort zal hij nieuwe nodig hebben.
Augusto draagt zijn uniform. Elke keer dat hij de kans krijgt het in het openbaar te dragen fleurt hij op; op het commissariaat werkt hij noodgedwongen in burgerkleding. Helena is met hem meegegaan naar een hoedenwinkel. Hij had slechts twee oude hoge hoeden en een bolhoed. Ze heeft hem geholpen — bijna gedwongen — een elegant laag model uit te zoeken en deze in het zwart en in het beige te bestellen, zodat hij ze kan combineren met zijn verschillende kostuums. Ook een politiecommissaris hoort er verzorgd bij te lopen. In dezelfde winkel heeft Helena meteen voor zichzelf een nieuwe hoed gekocht: een modern, dun gevlochten Engels model.
Als de priester voorgaat in een gemeenschappelijk gebed, knijpt Helena de ogen strak dicht en drukt Pedro tegen zich aan. In een eigen gebed richt ze zich tot de heilige maagd, opgelaten dat ze zoveel te vragen heeft en zo weinig te bieden. Misschien kan ze het goedmaken door meer te doneren bij de collecte voor het onderhoud van de kerk.
Hierna volgt de heilige communie. Augusto pakt Pedro van haar over en samen sluiten ze aan achter in de rij. De majoor kan het kind makkelijk op zijn linkerarm dragen, met rechts steunt hij nog altijd op zijn wandelstok. In ieder geval gaat de afstand door het gangpad van de kerk hem moeiteloos af. Helena gaat eerst ter communie. Ze opent de mond en steekt de tong half uit. De priester legt er een stuk hostie op. Ze slaat de ogen neer en loopt een paar meter richting hun plek op de bankjes.
De priester drukt een kruisje in Pedro’s voorhoofd. ‘In nomine patri et filii et spiritus sancti,’ spreekt hij. Hij legt ook bij Augusto de hostie op de tong.
Als ze teruglopen legt Helena haar hand op Augusto’s rug. Ze let op de blikken van de mensen en tracht te doorgronden wat ze zien. Sommigen zien een kreupele man, sommigen zien een oorlogsheld met een kind in zijn armen, sommigen zien een trotse officier die vecht tegen het ongeluk.
Maar wat ze óók allemaal zien is een gezin.
Na de mis wachten Augusto en Helena tot de kerk bijna is leeggelopen voor ze opstaan. Helena pakt Pedro nu zelf op. De kerk heeft een hoge en gladde trap bij de ingang. Hoewel Augusto een sterke man is, is dit stuk toch wat riskant met een kind en een wandelstok. Hij volgt haar.
Buiten wordt Augusto zachtjes op zijn rug getikt. ‘Majoor Santamaría…’
Hij draait zich om en ziet een bekend gezicht, maar moet nadenken voor hij het kan plaatsen. Dan realiseert hij het zich: ‘Vader Andres.’ De priester gaat gekleed in pak, als ware hij een gewone burger. ‘Het spijt me. Ik had u niet meteen herkend zonder uw gewaad.’
‘Dat geeft niet, Augusto. Ik heb deze dienst ook slechts als toeschouwer bijgewoond.’
‘De bescheidenheid siert u.’
‘Geenszins, majoor.’ Vader Andres groet Helena en Pedro beleefd en neemt de majoor terzijde. ‘Ik heb gehoord van de situatie waarmee je wordt geconfronteerd. Het is een schande.’
‘Wat wilt u dat ik zeg, vader…’
‘Er zijn mensen die jou graag willen ontmoeten. Heb je vanmiddag misschien tijd voor ze?’
‘Wie?’
‘Het gaat om een aantal bezorgde Spanjaarden.’
‘Hier in de kerk?’
Vader Andres kijkt wat moeilijk. ‘Bij voorkeur een plek met wat meer afzondering.’ Hij knijpt met zijn oog. ‘Wellicht zou je ze in jouw huis kunnen ontvangen?’
•
• – •
Esperanza heeft de hele zondagochtend vrij gekregen en hoeft pas na het middageten terug te zijn. Ze wandelt door de stad, bekijkt de etalages in de dure winkelstraten en gaat in het Retiropark op een bankje in de zon zitten. De wijken Lavapiés en La Latina mijdt ze: ze is een nieuw leven begonnen en wil geen mensen tegenkomen die haar kunnen herkennen uit haar vorige bestaan. Daarom tracht ze ook haar uiterlijk zoveel mogelijk te veranderen. Van haar eerste weeksalaris heeft ze bij een marktkoopman in tweedehands kleding een nette rok en een net overhemd gekocht, ze gebruikt geen mascara meer en zit zoveel mogelijk in de zon om een gezondere teint te krijgen. Haar geblondeerde haar wordt gelukkig alweer wat donkerder. Wat helemaal geweldig zou zijn, is als de familie verhuist naar een andere stad. De majoor bromt regelmatig dat hij weg wil naar het noorden, dus misschien gebeurt dat binnenkort nog wel. Dat zou haar metamorfose — zo heeft ze het zelf genoemd — compleet maken.
•
• – •
Augusto kent de eerste gast, kolonel Torres van de artillerie, nog uit zijn diensttijd in Ceuta. Tegenwoordig heeft de kolonel een hoge functie op het hoofdkwartier van de Generale Staf in Madrid. Het is een kleine, slanke man met een gedistingeerd voorkomen, een telg uit een oude adellijke Andalusische familie. Torres staat te boek als een adequate en efficiënte militair, maar zonder uitzonderlijke verdienste op het slagveld. Het aanzien dat hij geniet heeft hij in de eerste plaats te danken aan zijn afkomst.
De tweede, die net na Torres binnenkomt, is een potige kerel van ongeveer dertig jaar. Hij gaat gekleed in een beige pak, maar het is hem aan te zien dat hij niet gewend is er een te dragen. Ongemakkelijk zoeken zijn schouders ruimte in het jasje. Hij geeft Augusto een stevige handdruk en stelt zich voor als Martín Belmonte.
‘Don Belmonte is een vakbondsman,’ vertelt kolonel Torres, een spottende glimlach onderdrukkend.
‘Een socialist?’ vraagt Augusto verbaasd.
De man schudt zijn hoofd. ‘Ik ben een bestuurslid van de vrije syndicaten, en van de somatén, de Catalaanse burgerwacht.’
Augusto weet even niets te zeggen. Hij begrijpt niet waarom vader Andres contact onderhoudt met iemand van de vrije syndicaten. Dit soort mensen zou hij ook liever niet in zijn huis ontvangen. ‘Wat interessant,’ zegt hij uiteindelijk.
Vader Andres en de laatste gast komen samen aan. De vader draagt nog steeds het pak dat hij vanmiddag bij de begrafenis aanhad. De man die met hem is meegekomen gaat informeler gekleed, in een kaki broek en een rode trui. Hij heeft lange bakkebaarden die overlopen in een volle snor. ‘Augusto, mag ik je voorstellen aan don Lucas Molina, de voorzitter van de Nationale Katholieke Vereniging van Propagandisten, de NKVP.’
‘Het is een waar genoegen, majoor,’ zegt Molina.
Vader Andres slaat zijn handen ineen. ‘We zijn er allemaal. Zullen we gaan zitten? Er valt veel te bespreken.’
•
• – •
‘Schiet op,’ zegt Helena, als Esperanza thuiskomt. ‘Je moet thee serveren voor het bezoek.’
Haastig trekt het meisje in haar kamer haar uniform aan: de zwarte blouse en rok, het met kant afgewerkte witte overschort en het witte kapje. Ze spoedt zich naar de keuken en stoot bijna het dienblad met kopjes om dat op het aanrecht staat. Het water is al aan de kook gebracht door mevrouw Helena. Esperanza giet het over in een theepot en schept de theeblaadjes erbij.
De majoor zit in de salon met vier andere mannen. Esperanza zet het dienblad op het tafeltje tussen de heren in, schenkt de thee in en geeft de gasten hun kopjes aan. Eerst degene op de fauteuil links van de sofa, vervolgens de gasten op de sofa, dan de man die het verst van haar weg zit, op de fauteuil rechts van de sofa…
Van schrik laat ze het kopje los. Het valt kapot op de houten vloer. Het zweet breekt haar uit, haar hart gaat tekeer als een wilde. Ze herkent deze man tegenover haar.
‘Het… het spijt me,’ hakkelt ze.
‘Maak je geen zorgen,’ zegt de man op de sofa vriendelijk. Hij glimlacht. Hij heeft haar vast niet herkend, denkt ze. Hoopt ze. Immers, ze ziet er nu heel anders uit dan een maand geleden. De majoor heeft toch ook niet door wie ze is? En híj ziet haar elke dag.
Esperanza slaat haar ogen neer, ze tracht de man niet aan te kijken. Ze bukt om de scherven op te rapen en de vloer schoon te maken met haar schort. ‘Het is mijn schuld,’ zegt ze.
‘Kijk dan ook uit, kind,’ zegt de majoor verwijtend. Hij is geïrriteerd door haar onhandigheid, maar niet boos over het kopje. Zoals Esperanza hem kent geeft hij weinig om de spullen in zijn huis, zijn militaire uitrusting daargelaten. Op zijn uniforms, sabels en revolvers is hij ontzettend zuinig. Mevrouw Helena daarentegen zal minder vergevend zijn. Het kopje was onderdeel van het servies dat een oom van de majoor ze als huwelijksgeschenk heeft gegeven. Zou ze het van haar salaris inhouden?
Ze heeft de scherven verzameld. Voorzichtig kijkt ze op naar de man. Het is hem, nu weet ze het zeker. Deze man was een maand geleden in het bordeel van mevrouw Loyola. Ze herkent zijn fletse, koude ogen. Zijn kleine oortjes. De standvastige rimpels die als rechte lijnen verticaal langs zijn mondhoeken lopen.
Dit is de man die haar klant heeft doodgeschoten. Het is de moordenaar van Lavapiés.
•
• – •
De keuken is opgeruimd, de pannen zijn gewassen, Pedro ligt te slapen, de was hangt te drogen. Het werk voor vandaag is af. Pas tegen een uur of negen vanavond zal ze beginnen het avondeten klaar te maken. De ingrediënten staan klaar voor een omelet met champignons en vermicellibouillon.
Helena heeft dus weer tijd om zich zorgen te maken. Augusto en zij zijn inmiddels drie maanden getrouwd en hij heeft sinds de huwelijksnacht niet één keer op haar slaapkamerdeur geklopt.
De eerste nacht verliep ongemakkelijk. De deur tussen hun beider slaapkamers werd langzaam, weifelend opengeschoven. Augusto bleef in zijn pyjama in de deuropening staan en vroeg of hij binnen mocht komen. Hij gebruikte zijn wandelstok niet en sleepte met zijn been.
Helena wist zichzelf geen houding te geven. Ze sloeg de lakens om en ging in bed liggen. De majoor kwam naast haar zitten. Hij keek naar haar, streelde haar, maar zoende haar niet. Uiteindelijk, alsof hij er eerst een tijd over na had moeten denken, rolde hij over haar heen. Hij trilde, beefde bijna.
Ze spreidde haar benen en trok haar nachthemd omhoog. De ervaring die zij reeds had wilde zij niet te opzichtig tonen, maar Augusto had duidelijk een geleidende hand nodig. Ze dacht dat het hem het minst zou storen als ze het met de ogen dicht deed. Gelukkig was hij hard genoeg.
Met Emilio was het zoveel gemakkelijker, natuurlijker. En na afloop bleef hij altijd minutenlang naar haar kijken. Augusto was meteen weg na zijn hoogtepunt, hoewel ze zelfs twijfels heeft óf hij het hoogtepunt wel wist te bereiken.
Ze deed haar best niet aan Emilio te denken die nacht — dat zou oneerlijk zijn tegenover haar nieuwe echtgenoot. Het zijn twee volkomen verschillende personen en ze mag ze niet vergelijken. Het is eenvoudig te verlangen naar iemand die je niet kunt krijgen. Het is eenvoudig te houden van iemand die is overleden, die je niet meer kan teleurstellen. Ze moet beter haar best doen. Augusto en zij kennen elkaar nog maar net. Liefde moet groeien en begeerte waarschijnlijk ook. Hierna kan het alleen maar beter worden, zegt ze in zichzelf, slechter is onmogelijk. Ze glimlacht.
De klok in de keuken geeft aan dat het halfzeven ’s avonds is. Het is tijd om haar rol als huisvrouw weer op te pakken. Augusto en zijn gasten zullen wel trek hebben. Een paar gebakjes stellen ze vast op prijs.
•
• – •
Majoor Augusto Santamaría, kolonel Francisco Torres, advocaat Lucas Molina en syndicalist Martín Belmonte kijken alle vier naar de priester.
De priester knikt naar don Molina en de advocaat neemt het woord: ‘Ons land is hopeloos verdeeld,’ zegt hij. ‘Neem de politiek bijvoorbeeld: we hebben niet minder dan drie conservatieve partijen! De liberalen zijn al even verdeeld, om maar niet te spreken over de Baskische en Catalaanse regionalisten, de reformisten, de republikeinen, de socialisten… En daar eindigt de verdeeldheid niet. Ook het leger bestaat uit verschillende bloedgroepen met tegengestelde belangen. Er zijn tegenstellingen tussen de afrikanisten en de junteros; tussen de hogere en de lagere officiers; tussen de infanterie, de artillerie, de cavalerie en de ingenieurs. Zelfs de lagere klassen kunnen het niet met elkaar eens worden: sociaaldemocraten, anarchosyndicalisten, communisten, republikeinen, carlisten.’
‘Zet twee Spanjaarden bij elkaar en voor je het weet heb je drie politieke partijen en een vakbond,’ voegt kolonel Torres toe. Hij gniffelt zelf een beetje om zijn opmerking.
‘Wat wij trachten te doen is invloedrijke mensen uit een aantal van deze groepen te verenigen,’ gaat Molina verder. ‘Groepen met dezelfde ideologie en dezelfde bezorgdheden.’
‘Welke ideologie is dat?’
‘Ik ben blij dat je dat vraagt, Augusto’ zegt de advocaat. ‘Meer dan een ideologie gaat het om een paar beginselen, een aantal waarden die wij hoog houden en waarvan ik overtuigd ben dat jij ze volledig kunt onderschrijven.’ Hij kucht. ‘In de eerste plaats zijn wij allen trouw aan de koning en aan het vaderland. We zijn het ons land verschuldigd zijn eer hoog te houden.’
Kolonel Torres knikt enthousiast, evenals Belmonte, de man van het vrije syndicaat. Vader Andres observeert slechts.
‘We willen orde en stabiliteit. We moeten de veiligheid van onze burgers kunnen garanderen. Bijvoorbeeld tegen het gevaar van de socialistische revolutie. Het socialisme is in de kern al verwerpelijk en we hoeven slechts onze blik op Rusland te richten om te zien wat de gevolgen ervan zijn.’
‘Rusland is een chaos,’ vult de man van het vrije syndicaat aan.
‘En, zeker niet in de laatste plaats, zijn we katholiek,’ besluit vader Andres. ‘Maar dat spreekt voor zich.’
‘In het katholicisme ligt natuurlijk de oorsprong en de basis van onze natie,’ zegt Molina. ‘Kijk, don Augusto, de conservatieven zijn hun overwicht aan het verliezen, vooral door onderlinge verdeeldheid. De enige reden dat ze nog steeds aan de macht zijn, is dat de linkse, atheïstische krachten ook sterk verdeeld zijn, maar deze zijn zich snel aan het verenigen. Om hun het hoofd te kunnen bieden moeten we hetzelfde doen.’
‘Wat bedoelt u daarmee?’
‘We trachten een overleg te vormen dat bij belangrijke kwesties alle conservatieven op één lijn krijgt, dat voorkomt dat we tegen elkaar worden uitgespeeld, zoals de laatste jaren steeds vaker gebeurt.’
‘U bedoelt de conservatieve partijen?’
‘Nee, het is veel breder. Uiteraard maken de politieke partijen ook deel uit van het verbond dat wij in gedachten hebben, maar het gaat bijvoorbeeld ook om conservatieve militairen en kranten.’
‘En vakbonden en jongerenorganisaties,’ zegt Belmonte.
Santamaría is terughoudend. ‘Ik zie niet in wat mijn rol hierin zou moeten zijn.’
‘Begrijpt u het niet, don Augusto?’ antwoordt de advocaat. ‘Voor veel militairen — met name afrikanisten — staat u symbool voor de veerkracht van het leger. Een overlevende uit Igueriben die met de Picasso-commissie een verbeten strijd voert voor orde en recht. U bent een held.’
Misschien voor mensen die me niet van dichtbij kennen, denkt Augusto. Voor mensen die geen invalide, uitgerangeerde verliezer zien.
Molina blijft rustig doorpraten. ‘Er zijn heel veel misstanden die we gezamenlijk kunnen aanpakken. Neem bijvoorbeeld jouw geval: de waanzinnige aanklacht die je boven het hoofd hangt. Er moet een bevredigende oplossing worden gevonden voor het onderzoek naar de verantwoordelijkheden. Het zou een schande zijn als de officiers worden veroordeeld en de politici zonder kleerscheuren uit het Picasso-onderzoek komen.’
‘Het wordt lastig invloed te krijgen op de conclusies van het rapport, nu het eenmaal af is,’ zegt Torres, ‘maar we kunnen trachten de schade ervan te beperken.’
‘Wellicht spreken we voor onze beurt,’ zegt Molina tegen de majoor. ‘Waarom noemt u niet zelf iets waarvan u vindt dat het aangepakt zou moeten worden. Iets in het leger.’
‘De junta’s,’ stelt Augusto resoluut. ‘Ze moeten worden verboden en opgeheven.’
Kolonel Torres valt de majoor bij: ‘De junta’s zijn inderdaad een verschrikking. Je kunt er als commandant tegenwoordig gewoonweg niet meer op vertrouwen dat de manschappen je orders volgen.’
‘Dan lijkt het me redelijk deze junta’s een van de eerste punten van aandacht te maken,’ zegt vader Andres.
•
• – •
De salon wordt gescheiden van de gang door een dubbele deur die altijd open staat. Esperanza zit op een stoel om de hoek van deze deur en luistert het gesprek van de mannen af. Ze moet achterhalen wie de moordenaar van Lavapiés is, hoe hij heet. Later zal ze wel bedenken hoe ze ervoor kan zorgen dat de majoor de naam te horen krijgt.
Toen ze een maand geleden werd ondervraagd, heeft ze gelogen. Ze zei dat ze lag te slapen toen de moordenaar de kamer binnendrong, dat ze was wakker geschrokken van het schot en zijn gezicht nog geen tel had gezien. Maar in madame Loyola’s huis sliep ze nooit als ze bij een klant was. Je wist nooit wat zo’n man zou kunnen uithalen. Hooguit kneep ze de ogen halfdicht in de hoop dat de klant in slaap zou vallen.
De waarheid is dat ze de moordenaar wel degelijk de kamer binnen zag sluipen en snel zijn pistolen zag trekken. Na het eerste schot was ze te zeer geschokt om een woord uit te brengen, na het tweede schot begon ze hysterisch te schreeuwen. Esperanza was later niet in staat een goede beschrijving van de moordenaar te geven, maar ze wist dat ze hem wel degelijk zou herkennen als ze hem ooit weer eens tegenkwam.
Ze knijpt de ogen dicht om zich beter op de stemmen in de salon te concentreren, maar kan het gesprek nauwelijks volgen. Het lijkt te gaan over het leger en de oorlog in Marokko, en ook over het leger in Madrid. De majoor zegt weinig, het zijn vooral de gasten die spreken. De moordenaar praat zacht en langzaam. Dan maakt hij kennelijk een grap, want de andere mannen lachen. Opeens beseft Esperanza dat de man waarschijnlijk een vriend is van de majoor en dat de majoor het niet meteen zal geloven als ze vertelt dat het de moordenaar van Lavapiés is. Of erger nog: misschien weet de majoor het allang en is hij zelf betrokken bij de moord.
Ze wordt uit haar concentratie geschud door mevrouw Helena. ‘Meid, wat doe je hier? Je bent toch niet aan het slapen?’ Mevrouw Helena werpt haar een afkeurende blik toe. ‘Hier heb je twee peseta’s. Ik wil dat je appelgebakjes gaat halen in de bakkerij hiertegenover. En schiet alsjeblieft een beetje op.’
Esperanza knikt en haast zich naar de banketbakkerij aan de overzijde van de straat, een nieuwe winkel waar de taarten en gebakjes onweerstaanbaar in de etalage prijken. Cakejes, mierzoete witte schuimgebakjes, platte appelgebakjes, chocoladebrokken… Ze wordt geholpen door de hoogzwangere echtgenote van de bakker, een lange dame met doorlopende donkere wenkbrauwen, die haar voor de twee peseta’s acht gebakjes meegeeft. Terwijl de vrouw ze inpakt in een kartonnen doos blijft Esperanza met één oog de poort van haar flat in de gaten houden, mocht de moordenaar juist nú vertrekken.
Het kindermeisje rent via de dienstingang de trappen op en komt buiten adem aan in de keuken. Voorzichtig legt ze de doos op het aanrecht.
‘Kind, ben je nu al terug?’ zegt mevrouw Helena.
‘Ja…’ hijgt Esperanza. Ze trilt nog na van de inspanning, maar wil zo snel mogelijk terug naar de salon. Ze móet de naam van de moordenaar zien te achterhalen.
‘Kom alsjeblieft een beetje tot rust, meisje. Zo kun je je echt niet voor de gasten vertonen. Kijk, je bent helemaal bezweet.’ Mevrouw Helena schudt haar hoofd. ‘Ik breng ze wel. Let jij intussen op Pedro. Hij is zojuist wakker geworden.’ Ze pakt uit een keukenkast een dienblad, vijf schoteltjes en vijf lepeltjes, legt de gebakjes op een grote schaal en neemt dit alles mee naar de gasten.
Pedro zit in zijn kamer op een deken op de grond en kijkt wat suf om zich heen. Met zijn vuistjes wrijft hij zijn ogen uit. Esperanza gaat naast hem zitten en geeft hem een aai over zijn rug. Hij legt zijn hoofd in haar schoot.
Ze weet het niet meer. Wat kan ze nou het best doen?
•
• – •
De kamer staat blauw van de sigarenrook. Augusto slaat de deuren open van het kleine balkon. Belmonte, Torres en Molina zijn zojuist vertrokken; alleen vader Andres is er nog, zuinig zijn sigaar oprokend. Augusto hangt voorover, zijn armen over elkaar geslagen, leunend op de ijzeren balustrade. Het is donker geworden. Op straat klinken de stemmen van een paar luidruchtige jongeren.
Vader Andres komt naast hem staan. Hij tikt de nagenoeg opgebrande sigaar af met zijn middelvinger. ‘Geloof jij in God, Augusto?’ vraagt hij.
De majoor is verrast door de vraag. ‘En u?’
De priester kijkt op naar de hemel. Hij glimlacht. ‘Ik vroeg het eerst.’
Er valt een stilte. De mannen luisteren hoe de wind zachtjes tussen de flats van Malasaña ruist.
‘Nou, vader, als u het per se wilt weten,’ zegt Augusto uiteindelijk. ‘Ik wíl graag geloven, maar misschien kunt u me uitleggen waar God was toen ik in het hospitaal van Alcala de Henares langzaam leegbloedde, of waar hij daarvóór was, toen ik met een kapotgeschoten knie vele tientallen kilometers door Marokko moest strompelen? Ik zag maar één paar voetstappen in het zand.’
Vader Sevilla schudt zijn hoofd. ‘Je hebt het niet begrepen, Augusto. Het is juist in de tegenslag waar we de Heer vinden.’ Zijn stem is verzachtend, rustgevend. De priester ademt diep in, houdt de lucht een paar tellen vast en blaast deze vervolgens langzaam uit, fluitend tussen zijn lippen. ‘Die voetstappen in het woestijnzand waren van Hem, terwijl Hij jou droeg.’
Augusto sluit de ogen en bevindt zich op slag ruim duizend kilometer verder, in het hart van het Rifgebergte.
‘Er is een reden waarom jij bent teruggekeerd uit Igueriben,’ spreekt vader Andres. ‘De strijd is nog niet voorbij.’
Het mortiervuur, de hitte, de droogte, de uitputting — Augusto zit er weer middenin.
Vader Andres zegt: ‘Deze keer zul je echter veel meer voetstappen om je heen zien.’
•
• – •
Vader Andres heeft zich vereenzelvigd met zijn roeping.
Zijn roeping is niet de afschaffing van de junta’s, al ziet hij het probleem hier natuurlijk wel van in en wil hij het graag bestrijden. Het is ook niet het verbieden van alle vakbonden buiten het vrije syndicaat, hoewel de priester het verdwijnen van de UGT en de CNT zou toejuichen, of het toekennen van een officiële status aan de somatén als ordedienst — de twee wensen van Belmonte. En zijn roeping is ook zeker niet het verhogen van de invoerrechten, die Molina en een aantal vrienden van hem graag willen als bescherming van de nationale industrie. Om zich van de steun van de industriëlen te verzekeren is hij echter gaarne bereid te veinzen dat hun belangen hem aan het hart gaan.
Al deze ongemakken en kleine problemen staan namelijk in geen verhouding tot het echte drama: de teloorgang van het christendom in Spanje. Niet sinds de Moren in de achtste eeuw de Middellandse Zee overstaken heeft de katholieke kerk een dergelijke bedreiging gekend. Een ander soort heidendom teistert nu het land, dat van de ideologieën: socialisme, anarchisme, communisme, republicanisme.
De kleine groep conservatieven die hij in Madrid bijeen heeft gebracht is een onderdeel van de aanpak: vier mannen die elk hun eigen belangrijke inbreng hebben. Zelfs majoor Augusto Santamaría, die de priester heeft verbaasd met zijn scherpte en inzicht op tal van gebieden. Voor een militair zegt hij veel verstandige dingen: zoals dat de vijand nooit verantwoordelijk kan worden gehouden voor een nederlaag. Vader Andres is het hier volledig mee eens. Als de kerk haar grip op het land definitief kwijtraakt, heeft ze het zichzelf aan te rekenen. Slechts wanneer de katholieke kerk in gebreke blijft, kan het goddeloze, uitzichtloze socialisme een alternatief lijken voor het geloof in de verlosser.
Met een aantal gelijkgestemde, jongere geestelijken is hij een nieuwe contrareformatie begonnen, een strijd om de plek van het geloof midden in de samenleving veilig te stellen. De aanpak is tweeledig. In de eerste plaats moet de kerk zich nadrukkelijker het lot aantrekken van de gewone man. Zij dient zich hard te maken voor een menswaardig bestaan voor alle Spanjaarden, en moet de soms ronduit schrijnende armoede scherp veroordelen, scherper dan zij tot nu toe heeft gedaan. Het is absoluut een misverstand dat zij slechts opkomt voor de welgestelden, integendeel: geloof is wat de samenleving bindt — in het aanzicht van de Heer zijn wij allen gelijk.
In de tweede plaats zullen tegenstanders, als immer, genadeloos worden vernietigd.
•
• – •
Er zijn weken voorbijgegaan sinds het eerste overleg bij Santamaría thuis. In de tussentijd hebben hij en kolonel Torres in elkaar gelijkgestemde geesten ontdekt, beiden verontwaardigd over de teloorgang van traditionele waarden in hun land, over het prestigeverlies van het leger en over het gekonkel van officiers die nog nooit een veldslag hebben geleverd. Al had het contrast tussen de twee nauwelijks groter kunnen zijn: Torres een voortdurend grapjes makende joviale aristocraat, Santamaría een in zichzelf gekeerde, humorloze kruisvaarder.
De rust die de majoor heeft weten te behouden, ondanks het feit dat de commissie-Picasso aanbeveelt hem voor de krijgsraad te brengen, heeft wonderen gedaan voor zijn aanzien bij andere afrikanisten. Regelmatig benadert een collega hem om steun te betuigen of een paar woorden van bewondering te spreken.
Het conservatieve overleg vindt deze maal plaats in het huis van kolonel Torres. De syndicalist Belmonte zit in Barcelona en kan er niet bij zijn, maar vader Andres en don Molina zijn er wel. De bijeenkomst is bedoeld om slechts één onderwerp te bespreken: de junta’s.
‘De junta’s zijn bijna wanhopig op zoek naar een kans zichzelf te manifesteren,’ zegt Santamaría. ‘Ze krijgen steeds meer kritiek binnen het leger en hebben behoorlijk aan kracht ingeboet.’
‘De gehele officiersmacht van het Legioen heeft in één keer haar lidmaatschap van de junta’s opgezegd,’ vult Torres aan. ‘Dit is hét moment om ze aan te pakken.’
Molina knikt. Hij beschouwt zichzelf als de expert op het gebied van politiek en wetgeving onder de vier mannen. Hij heeft al nagedacht over wat de beste strategie zou zijn: ‘Wat we nodig hebben is een officier met onbetwiste autoriteit die bereid is publiekelijk een aanklacht te doen tegen de junta’s, zodat de regering aanleiding heeft voor een verbod. Met demonstraties kunnen we de druk op de junta’s opvoeren.’
‘Zo makkelijk?’ vraagt Torres. ‘Mijn zomervakanties in San Sebastian vergen meer planning en voorbereiding.’
‘De regering moet gebruikmaken van een gevoel van nationale verontwaardiging,’ zegt Molina. ‘De premier is zeker bereid tot een verbod over te gaan, maar ik zal het eerst met hem bespreken. Het is namelijk ook belangrijk dat de wet snél wordt doorgevoerd. Voordat de juntaleiders kans krijgen te reageren. En er mogen tegelijkertijd geen grote stakingen plaatshebben die de openbare orde verstoren. De liberale partijen zullen een verbod op de junta’s steunen, zolang ze het niet zelf hoeven op te leggen.’
‘Bij politici weet je nooit waar je aan toe bent,’ zegt Torres. ‘Op dit moment zijn de liberalen tegen het bestaan van militaire junta’s, maar als het ze uitkomt sluiten ze net zo makkelijk weer een verbond met hun leiders.’
‘Ik denk dat het aan de twee militairen is op zoek te gaan naar een geschikte officier die het plan met zijn aanklacht in gang kan zetten,’ zegt vader Andres.
‘Kolonel Millán-Astray, de oprichter van het Legioen,’ zegt Torres. ‘Wat mij betreft is hij de ideale kandidaat. Hij is conservatief en streng katholiek, hij heeft een ongekend prestige binnen het Afrikakorps en hij heeft een hekel aan de junta’s.’
En hij is stapelgek, denkt majoor Santamaría. Of in ieder geval gek genoeg om zich hiervoor te lenen. ‘Kolonel Torres heeft gelijk,’ zegt hij.
‘Augusto en ik kunnen hem waarschijnlijk overtuigen zich tegen de junta’s uit te spreken, zonder hem volledig in te lichten over de plannen. Bovendien is hij heel ijdel. Binnenkort eindigt zijn mandaat over het Legioen, en dat wil hij ongetwijfeld niet onopgemerkt voorbij laten gaan. We hoeven hem maar te suggereren dat zijn woorden in de krant komen… Dat kan toch geregeld worden: zijn aanklacht in de krant?’
Molina doet alsof hij verontwaardigd is. ‘Of dat geregeld kan worden? Man, vraag me eens iets moeilijks!’
•
• – •
Las Injurias is ten prooi gevallen aan de cholera. Dit komt boven op de gebruikelijke beproevingen van de bewoners: de tyfus, de tering en de honger. Het open riool dat de sloppenwijk doorkruist produceert een onbeschrijfelijke stank, op een kilometer afstand nog te ruiken. Voor het eerst in jaren is de bevolking van Las Injurias afgenomen. Sommigen gaan dood, anderen vluchten in paniek.
Javier Tuñon en Ignacio Ubrique staan aan de rand van Las Injurias, aan de kant van de stad, en kijken neer op de droge rivierbedding met haar geïmproviseerde afvalwoningen.
Deze keer is Ubrique wel met de auto gekomen. Hij heeft zelf gereden.
‘Dank je dat je gekomen bent,’ zegt Tuñon. De anarchist ziet er afgeleefd en grauw uit. ‘Je hebt een mooie auto, trouwens.’
‘Hoe is het met je familie?’
‘Slecht. Mijn neefje is eergisteren overleden. Hij was zes maanden oud.’
‘Het spijt me verschrikkelijk.’
‘Mijn zus is er kapot van.’
‘Ik heb er geen woorden voor. Er moet snel iets veranderen in Madrid.’
‘Twee van mijn kinderen zijn ook ziek. Een ervan heel erg: mijn jongste dochter. En niemand helpt ons. De gemeente is bang dat de ziekte overslaat op de stad zelf. Ze willen ons isoleren. We mogen alleen gebruikmaken van het armenhospitaal. Ik ben er wezen kijken, maar we gaan er niet naartoe. Er is nauwelijks plek. De patiënten moeten bedden delen of op de grond liggen. Mijn dochter is beter af bij ons dan op de vloer van zo’n hospitaal.’
Hoe oneerlijk het ook klinkt — beseft Ubrique — de wethouder van volksgezondheid heeft hiermee wel een verstandig besluit genomen. Madrid moet worden beschermd, de ziekte mag niet overslaan op de rest van de stad. ‘Ik ken een paar goede artsen en kan vast wel regelen dat ze haar opnemen in een ander ziekenhuis,’ biedt hij aan.
De anarchist hoort hem nauwelijks. ‘Waarom doen jullie niets?’
‘Wie bedoel je met jullie?’
‘Nou, de republikeinen. Jij…’
‘Ik? Wat kan ík doen?’
‘Je bent politicus, je zit in het parlement. Jij hebt macht.’
‘Ik zit in een partij met drie gedeputeerden. Wat verwacht je van me?’
‘En al jouw grote woorden dan? Dat je dingen voor ons ging veranderen?’
‘Je overschat mijn invloed.’
‘Je bent een politicus — precies als alle anderen,’ schreeuwt Tuñon. ‘Je geeft alleen om jezelf.’
Ubrique weigert dit nog langer aan te horen, ziek dochtertje of geen ziek dochtertje. ‘Wanneer dringt het eens tot je door dat ik daadwerkelijk niets te zeggen heb!’ schreeuwt hij terug. ‘Wanneer begrijpen jullie mensen eens dat ik niets kan zonder jullie hulp?’
‘Ik heb je mijn steun toegezegd.’
‘Nou en? Iedereen schijnt te denken dat ze me al steunen door te zéggen dat ze me steunen. Alsof ik daar iets mee kan. Alsof hun woorden intrinsieke waarde bezitten die ik kan inzetten als onderhandelingsmiddel of als wapen.’ Zijn uitbarsting is niet alleen gericht op de anarchist, zijn teleurstelling in de socialisten en republikeinen in het parlement is net zo groot. Tuñon fungeert als uitlaatklep voor de tegenslag op tegenslag die Ubrique de afgelopen weken te verduren heeft gekregen. ‘Doe iets!’ gaat hij verder. ‘Mobiliseer de hele wijk zodat ze zich inschrijven voor de volgende verkiezingen. Vertel ze dat ze op mijn partij moeten stemmen, zodat we een links blok kunnen vormen en de gemeente kunnen dwingen hier een gesloten rioleringssysteem aan te leggen. Doe íets. Overleg met anarchisten in andere steden. Maak een eind aan die afzondering die jullie, en niemand anders, jullie zelf hebben opgelegd. Ik kan niemand helpen die zichzelf niet wil helpen.’
‘Maar hoe kan ik…?’
‘Nee, nee, nee. Houd alsjeblieft op met praten.’ Ignacio Ubrique zou uit zijn vel kunnen springen van frustratie. Tandenknarsend loopt hij al weg als Tuñon hem bij de jas pakt en toegeeft: ‘Je hebt gelijk.’
De politicus kijkt om. ‘Wat?’
‘Je hebt gelijk.’
Ubrique aarzelt een moment. ‘Dank je.’
‘Wat moeten we doen?’
‘We?’
‘Wat moet ík doen?’
‘Dat klinkt al beter,’ zegt Ubrique. Hij heeft zijn kalmte hervonden. ‘Vandaag hoef je alleen maar voor je dochter te zorgen. Ga haar halen, dan nemen we haar in de auto mee naar een ziekenhuis.’