|
88
De avond van de barbecue
Pam en Martin stopten voor de keurige kleine bungalow van Erika en Oliver.
‘Misschien slaapt Holly al,’ zei Pam tegen haar man. Het was bijna negen uur.
‘Misschien,’ zei Martin. ‘Of misschien niet.’
‘Daar moet het zijn gebeurd,’ zei Pam. Ze wees afkeurend naar het grote huis ernaast. Ze had het altijd een veel te opzichtig huis gevonden.
‘Waar is wat gebeurd?’ vroeg Martin niet-begrijpend.
Soms durfde ze er wat om te verwedden dat hij dement werd.
‘Waar het ongeluk is gebeurd,’ zei Pam. ‘Ze waren bij de buren. Zo goed kennen ze hen trouwens niet.’
‘O,’ zei Martin. Hij keek weg van het huis en maakte zijn gordel los. ‘Juist, ja.’
Ze stapten uit en liepen over het geplaveide pad ernaast met de keurig getrimde grasranden.
‘Hoe voel je je?’ vroeg ze aan Martin.
‘Wat? Ik? Ik voel me prima.’
‘Ik wil er alleen even zeker van zijn dat je geen pijn in je borst of zoiets hebt, want op dit soort momenten kunnen mensen van onze leeftijd zomaar ineens dood neervallen.’
‘Ik heb geen pijn in mijn borst,’ zei Martin. ‘Jij wel? Jij bent ook van onze leeftijd.’
‘Ik tennis drie keer per week,’ zei Pam nuffig.
‘Ik maak me meer zorgen dat onze schoonzoon dood neervalt als gevolg van een hartaanval,’ zei Martin terwijl hij zijn handen in zijn zakken stak. ‘Hij zag er verschrikkelijk uit.’
Hij had gelijk, Sam had er in het ziekenhuis verschrikkelijk uitgezien. Het leek onmogelijk dat één gebeurtenis zo’n enorme invloed op iemands fysiek had. Ze hadden Sam de vorige dag nog gezien, toen hij Martin kwam helpen hun oude wasmachine naar buiten te dragen, en toen was hij in topvorm: hij praatte over Clementines auditie, over een plannetje dat hij had bedacht om haar van haar zenuwen af te helpen, en hij was opgetogen over zijn nieuwe baan, maar vanavond had hij eruitgezien alsof hij van een wisse dood was gered, zoals mensen die je soms op het nieuws zag in foliedekens, met roodomrande ogen en lijkbleek. Hij verkeerde natuurlijk in een zware shock.
‘Je was erg hard tegen Clementine,’ zei Martin vriendelijk toen Pam op de bel drukte, die ze in de verte hoorden rinkelen.
‘Ze had Ruby in de gaten moeten houden,’ zei Pam.
‘Jezus, zoiets kan iedereen overkomen,’ zei Martin.
Mij niet, dacht Pam.
‘En ze hadden allebei moeten opletten,’ zei Martin. ‘Ze hebben een fout gemaakt en ze hebben daar bijna een verschrikkelijk hoge prijs voor moeten betalen. Mensen maken fouten.’
‘Ja, dat weet ik wel.’ Maar in Pams ogen was het Clementines fout. Daarom worstelde ze met dit vreselijke, onmoederlijke gevoel van woede op haar geliefde dochter. Ze wist dat het uiteindelijk wel zou wegebben, dat hoopte ze in elk geval, en dat ze zich waarschijnlijk heel schuldig zou voelen over de manier waarop ze haar in het ziekenhuis had toegesproken, maar op dit moment was ze nog vreselijk boos. Het was de taak van een moeder om op haar kind te letten. Niks feminisme. Vergeet dat allemaal. Pam maakte zich sterk voor gelijke beloning, maar iedere vrouw wist dat je niet van een man op aan kon om tijdens een gezellig uitje de kinderen in de gaten te houden. Het was wetenschappelijk bewezen dat ze niet twee dingen tegelijk konden!
Clementine had altijd te veel op Sam vertrouwd, maar dat zij muzikant was, een creatief mens, een ‘artiest’, gaf haar nog niet het recht om haar verantwoordelijkheden als moeder op een ander af te schuiven. Haar taak als moeder kwam op de eerste plaats.
Soms kreeg Clementine precies dezelfde verstrooide, dromerige uitdrukking als Pams vader vroeger aan tafel als zijn vrouw hem iets wilde vertellen en hij nog voordat ze de zin had afgemaakt wegliep. Wat Pam betrof had hij verdomme net zo goed Ernest Hemingway kunnen zijn. Elk uur dat hij doorbracht met schrijven aan dat boek dat niemand ooit zou lezen, negeerde hij zijn kinderen, opgesloten in zijn studeerkamer, terwijl hij had kunnen leven. ‘Het had een meesterwerk kunnen worden,’ zei Clementine altijd, alsof het een tragedie was, alsof het daarom ging, terwijl dat helemaal niet telde: wat telde was dat Pam nooit een vader had gehad en dat ze die heel graag gehad zou hebben. Al was het maar af en toe.
Wat had Ruby eraan als haar moeder de beste celliste ter wereld werd? Clementine had moeten opletten. Ze had moeten luisteren. Ze had zich op haar kind moeten concentreren.
Natuurlijk had Clementines muziek niets te maken met het voorval van vandaag. Dat wist ze wel.
Als Ruby de ochtend niet haalde, als ze ernstige schade aan haar gezondheid had opgelopen, wist Pam niet wat ze met al die woede aan moest. Ze zou de kracht moeten vinden om die opzij te zetten en er voor Clementine te zijn. Pam drukte haar hand tegen haar borst. Ruby was stabiel, hield ze zich voor. Die rode bolle wangetjes. Die stoute, katachtige ogen.
‘Pam?’ zei Martin.
‘Wat?’ snauwde ze. Hij bekeek haar aandachtig.
‘Je ziet eruit alsof je een hartaanval hebt.’
‘Nou, die heb ik niet, dank je feestelijk, er is niets...’ De deur zwaaide open en daar stond Oliver in joggingbroek en T-shirt.
‘Hallo, Oliver.’ Pam had hem nog nooit in vrijetijdskleding gezien. Normaal droeg hij een mooi ruitjeshemd dat in zijn broek gestopt zat. Pam had hem door de jaren heen al bij heel wat gelegenheden gezien, maar echt goed had ze hem nooit leren kennen. Hij complimenteerde haar altijd met haar beroemde wortel-walnotentaart. (Hij leek zich in zijn hoofd te hebben gehaald dat er geen suiker in die taart zat, maar ze nam niet de moeite hem uit de droom te helpen; hij was broodmager, een beetje suiker kon bij hem geen kwaad.)
‘Holly heeft net een film gekeken,’ zei Oliver. ‘Ze had hier met alle plezier mogen slapen, natuurlijk.’ Hij klonk bedroefd.
‘O, dat zou ze heerlijk hebben gevonden, Oliver,’ zei Pam. ‘Maar we willen haar allemaal graag om ons heen hebben, als afleiding van onze zorgen om Ruby.’
‘Ik heb begrepen dat jij de held van deze dag was,’ zei Martin, en hij stak zijn hand uit naar Oliver.
Oliver wilde die pakken. ‘Ik weet niet...’ Maar tot Pams verrassing veranderde haar man op het laatste moment van gedachten en sloeg hij zijn armen om Oliver heen, waarbij hij hem in een ongemakkelijke houding op de rug klopte, waarschijnlijk veel te hard.
Pam wreef zacht over Olivers arm als compensatie voor de klopjes van Martin. ‘Je bent een held,’ zei ze geëmotioneerd. ‘Jij en Erika zijn helden. Als Ruby weer thuis is en zich beter voelt, nodigen we jullie uit voor een speciaal etentje. Een etentje voor helden! Dan maak ik die worteltaart die je zo lekker vindt.’
‘O heerlijk, wauw, wat aardig van je,’ zei Oliver terwijl hij achteruitstapte en zijn hoofd boog als een veertienjarige.
‘Waar is Erika?’
‘Ze slaapt,’ zei Oliver. ‘Ze voelde zich niet... zo lekker.’
‘Waarschijnlijk van de schrik,’ zei Pam. ‘Iedereen is... ach, kijk eens wie we daar hebben! Hallo, schatje. Wat een mooie elfenvleugels!’
Holly rende recht op Pam af en drukte zich tegen haar aan.
‘Hallo, oma,’ zei ze. ‘Ik ben “uitgeput”.’ Ze maakte aanhalingstekens in de lucht. Die malle gewoonte van haar.
‘Juist,’ zei Oliver. ‘Ik haal even je stenenverzameling, Holly.’
‘Nee, die wil ik niet,’ zei Holly strijdlustig. ‘Ik heb toch gezegd dat ik die niet wil. Hou jij hem maar.’
‘Nou, dan zullen wij er voor je op passen,’ zei Oliver. ‘Als je van gedachten verandert, kom je hem maar weer halen.’
‘Kom eens bij opa, Holly.’ Martin stak zijn armen uit, en het meisje sprong op, sloeg haar benen om zijn middel en legde haar hoofd op zijn schouder. Het had geen zin om tegen Martin te zeggen dat hij niet mocht sjouwen na zijn knieoperatie. Dit had hij nu nodig.
Holly viel in de auto in slaap en werd niet wakker toen Martin haar naar binnen droeg, en zelfs niet toen Pam haar een pyjama aantrok die ze altijd voor haar klaar had liggen. Martin zag het nut er niet van in om die nu aan te trekken, maar Pam zei dat je veel lekkerder sliep in een pyjama.
Toen Pam zich naar haar toe boog om haar een nachtkus te geven, vlogen Holly’s ogen open.
‘Is Ruby dood?’ vroeg ze. Ze lag op haar buik met haar gezicht naar opzij op het kussen, bedekt door haar haren.
‘Nee, lieverd,’ zei Pam. Ze tilde de haren van Holly’s gezicht en streek ze weg van haar voorhoofd. ‘Ze ligt in het ziekenhuis. De dokters zorgen voor haar. Het komt goed. Ga maar weer slapen.’
Holly deed haar ogen dicht, en Pam wreef over haar rug.
‘Oma,’ fluisterde Holly.
‘Ja, lieverd?’ Pam was nu zelf ook doodmoe.
Holly fluisterde iets wat Pam niet kon verstaan.
‘Wat zeg je?’ Pam boog zich dichter naar haar toe.
‘Zijn papa en mama heel erg boos op me?’
‘Natuurlijk niet!’ zei Pam. ‘Waarom zouden ze boos op jou zijn?’
‘Omdat ik haar heb geduwd.’
Pam verstarde.
‘Ik heb Ruby geduwd,’ zei Holly weer, harder nu.
Pams hand bleef stilliggen op Holly’s rug, ze herkende hem bijna niet; hij zag er te oud en gerimpeld uit om van haar te zijn.
‘Ze pakte het tasje met mijn stenen af,’ zei Holly. ‘Ze stond op de rand van de fontein met mijn tasje en ze wilde het niet teruggeven, maar het is van mij, en ik probeerde het van haar af te pakken en toen ik het had gaf ik haar een duw, omdat ik heel, heel erg boos was.’
‘O, Holly.’
‘Ik wilde niet dat ze zou verdrinken. Ik dacht dat ze achter me aan zou komen. Gaat ze naar de hemel? Ik wil niet dat ze naar de hemel gaat.’
‘Heb je dit aan nog iemand verteld?’ vroeg Pam.
‘Aan Oliver,’ mompelde Holly in haar kussen, alsof ze bang was dat dat ook niet helemaal in de haak was. ‘Ik heb het aan Oliver verteld.’
‘Wat zei hij?’
‘Hij zei dat ik in het ziekenhuis heel zachtjes “sorry” in Ruby’s oor moet zeggen en dat ik haar nooit meer een duw moet geven.’
‘Aha,’ zei Pam.
‘Hij zei dat het ons geheimpje was en dat hij het nooit aan iemand zou vertellen.’
Wat een lieverd was Oliver toch. Een goed mens. Die het juiste probeerde te doen.
Maar stel dat Holly nooit de kans kreeg om ‘sorry’ in Ruby’s oor te fluisteren? Ruby was stabiel. Ruby zou vannacht niet doodgaan.
Maar als ze wel doodging, weigerde Pam te aanvaarden dat haar mooie, onschuldige kleindochter zou moeten boeten voor Clementines gebrek aan oplettendheid.
‘Weet je, ik denk niet dat ze erin is gevallen toen jij haar een duw gaf,’ zei ze kordaat. ‘Waarschijnlijk is het later gebeurd. Toen jij al weggerend was. Waarschijnlijk is ze uitgegleden. Ik denk dat ze is uitgegleden. Ik weet dat ze is uitgegleden. Ze is gevallen, schat. Jij hebt haar er niet in geduwd. Ik weet dat jij dat niet hebt gedaan. Jullie hadden bij de fontein een beetje ruzie over dat tasje en toen is die arme Ruby in het water gevallen. Het was gewoon een ongeluk. Ga nu maar slapen.’
Holly’s ademhaling werd rustiger.
‘Denk er maar niet meer aan,’ zei ze. ‘Het was een ongeluk. Een verschrikkelijk ongeluk. Het was niet jouw schuld. Het was eigenlijk niemands schuld.’
Ze bleef Holly over haar rug wrijven met ronde bewegingen als de eindeloze kringen die ontstaan als je een kiezelsteentje in stilstaand water gooit, en intussen praatte ze door om de herinnering te verdrijven, net als de kringen, en het gekke was dat ze haar woede op Clementine voelde wegebben alsof die er nooit was geweest.