|
6
Een jongen in een glimmende, natte zwarte regenjas stond op de rand van de veerboot, met een dik, zwaar touw in een lus over zijn arm. Sam keek naar hem vanaf zijn stoel aan het raam van de veerboot. De jongen tuurde in de zware regen naar de kade die in de grijze mist zou opduiken. Zijn jonge, gladde gezicht was overdekt met regendruppels. De veerboot slingerde en stampte. Koude, zilte lucht drong in Sams neus. De jongen tilde de lus van het touw op en hield hem omhoog als een cowboy te paard. Hij gooide het touw meteen bij de eerste worp over de bolder. Daarna sprong hij van de boot op de kade en trok het touw strak, alsof hij de veerboot naar zich toe wilde trekken.
De jongen leek niet veel ouder dan vijftien, en toch kon hij al zonder problemen een veerboot naar de kade leiden. Hij gaf de veerbootkapitein een teken, riep ‘Circular Quay!’ naar de passagiers die met hun paraplu’s en regenjassen aan de kant stonden te wachten, en daarna liet hij de loopplank met een flinke klap van de veerboot op de kade neerkomen. De passagiers haastten zich naar de boot met opgetrokken schouders, in elkaar gedoken tegen de regen, terwijl de jongen onbevreesd rechtop bleef staan.
Kijk, dat was nog eens een eerlijk beroep. Veerman. Kantoorpersoneel de boot op en af leiden. Het was nog maar een jongen, maar hij zag eruit als een man, zoals hij daar stond in de regen. Hij gaf Sam het gevoel dat hij maar een watje was dat daar als een mak schaap in zijn vochtige wollen broek en streepjesoverhemd zat. De jongen moest er waarschijnlijk niet aan denken dat hij een kantoorbaan zou hebben. Hij zou zeggen: ‘Ik moet er niet aan denken, ik zou me als een rat in een val voelen.’
Een rat die een pedaal indrukte om een stukje kaas te krijgen. Zoals in die oude experimenten. De vorige dag had Sam als een rat aan zijn bureau gezeten met zijn pink op de letter p van zijn toetsenbord en zijn duim op de spatiebalk, aan één stuk door, met een spatie na elke p totdat zijn scherm vol stond met alleen maar p p p p p p p. Hij hield het zo’n twintig minuten vol. Misschien zelfs een halfuur. Hij wist het niet precies. Dat was gisteren zijn grootste prestatie geweest. Een scherm vol p’s.
Hij keek naar de passagiers die de boot op kwamen en hun paraplu uitschudden, met een nors gezicht alsof ze al genoeg van de dag hadden voordat hij was begonnen. De jongen besefte waarschijnlijk niet dat kantoorpersoneel een hele dag op kantoor kon zitten zonder een spat uit te voeren, letterlijk zonder een vinger uit te steken, en evengoed betaald werd. Sam voelde dat het koude zweet hem uitbrak als hij dacht aan hoe weinig hij op het werk presteerde. Hij moest vandaag echt de handen uit de mouwen gaan steken. Dit kon zo niet langer doorgaan. Hij zou zijn baan kwijtraken als hij niet een manier vond om zich te concentreren. Hij zat nog steeds in zijn proefperiode. Ze konden hem zonder al te veel problemen ontslaan. Op dit moment was hij er dankzij zijn collega’s mee weggekomen. Hij had vier slimme technici en nog een stuk of twintig andere slimmeriken die rechtstreeks verslag bij hem uitbrachten. Ze waren allemaal slimmer dan hij. Hij gaf hun geen leiding, dat deden ze zelf, maar dat kon niet eeuwig zo door blijven gaan.
Als Sam in een fabriek had gewerkt, had hij al weken geleden de zak gekregen. Hij dacht aan zijn vader. Stan de Man kon tijdens een loodgietersklus niet een tijdje voor zich uit zitten staren, toch? Hij kon niet twintig minuten gedachteloos met een moersleutel tegen een pijp zitten tikken. Als Sam loodgieter was geweest, had hij zich wel moeten concentreren en zou zijn geest niet langzaam verdampen, of wat er ook in vredesnaam met hem aan de hand was. Was er niet een oudtante van vaderskant die een (op gedempte toon) ‘zenuwinzinking’ had gehad? Misschien had hij die ook wel. Zijn zenuwen stierven af, verkruimelden als poreus zandsteen tot stof.
De veerboot voer stampend weg, terug naar de haven om iedereen naar zijn werk te brengen, en toen Sam zijn medepassagiers bekeek, kwam het bij hem op dat hij nooit echt bij hen had gehoord. Hij was niet een van hen. Hij had zijn werk altijd fijn gevonden, het was een relatief stimulerende manier om de rekeningen te kunnen betalen, maar er waren tijden geweest, bijvoorbeeld als hij vooraan in de zaal met zijn powerpointpresentatie bezig was, dat hij, heel even maar, het gevoel had dat het allemaal een act was, een uitvoerige act, alsof hij alleen maar deed als de ‘zakenman’ waar zijn moeder altijd van had gedroomd. Geen arts of jurist, maar een zakenman. Joy had geen idee wat een zakenman feitelijk de hele dag deed, alleen dat hij een stropdas droeg, geen overall, en dat hij schone nagels had, en dat als Sam op school hoge cijfers haalde, wat hij deed, de glamour van het zakenleven zijn beloning zou zijn. Hij had er alles aan kunnen doen om een vak te leren, zoals zijn vader en broers – zijn moeder was niet dominant, alleen enthousiast – maar in plaats daarvan had hij zich als tiener suf en sloom naar haar wens geschikt zonder echt na te denken over wat hij eigenlijk wilde, waar hij voldoening uit zou kunnen putten, en nu was hij hier aanbeland, vastgelopen in het verkeerde leven, een middelmatige middenmanager die deed alsof het op de markt brengen van energiedrankjes zijn passie was.
Nou en? Slikken of stikken. Hoeveel procent van de mensen op deze boot werkte met passie? Het was geen door God gegeven recht dat je van je werk hield. Mensen zeiden altijd tegen Clementine: ‘Wat een geluksvogel ben jij dat je werk kunt doen waar je van houdt.’ Ze was niet dankbaar genoeg voor dat voorrecht. Soms reageerde ze met: ‘Ja, maar ik zit altijd met de angst of ik wel goed genoeg ben.’ Haar neurotische gedrag ten aanzien van haar muziek had hem altijd verward en geërgerd, speel op dat verrekte ding, maar nu begreep hij voor het eerst wat ze bedoelde als ze zei: ‘Vandaag voel ik dat ik niet kan spelen.’ Hij zag weer zijn computerscherm vol p’s en voelde paniek opkomen. Hij kon het zich niet veroorloven zijn baan te verliezen, niet met de hypotheek die ze hadden. Je hebt een gezin. Een gezin dat je moet beschermen. Wees een kerel. Herpak je. Je had alles voor elkaar, waarvoor zou je dat in gevaar brengen? Voor niets.
Hij keek uit het raam toen de veerboot in het grijsgroene water dook dat overdekt was met schuim en hoorde dat hem een geluid ontsnapte: een akelig hoge, smartelijke kreet, als van een klein meisje. Hij kuchte, zodat anderen zouden denken dat hij alleen zijn keel had geschraapt.
Hij merkte dat hij terugdacht aan de ochtend voor de barbecue. Het was alsof hij iemand anders was geweest, een vriend, of iemand die de rol van een vader had gespeeld in een film. Het was beslist een ander geweest, niet hij, die door zijn zonnige huis kuierde, paradéérde, zo zeker van zichzelf en zijn plaats in de wereld. Wat gebeurde er die ochtend? Croissants bij het ontbijt. Hij had geprobeerd een nepauditie te plannen voor Clementine. Het had niet echt gewerkt. Wat gebeurde er daarna? Hij had de meisjes mee naar buiten willen nemen zodat Clementine kon oefenen. Ze konden Ruby’s schoen met die lichtjes niet vinden. Hadden ze die verrekte schoen ooit nog gevonden?
Als iemand hem die ochtend had gevraagd wat hij van zijn leven vond, zou hij hebben gezegd dat hij gelukkig was. Blij met zijn nieuwe baan. Zelfs een beetje opgetogen over die nieuwe baan. Hij was tevreden over zichzelf omdat hij over flexibele werktijden had onderhandeld, zodat hij als vader beschikbaar was zoals zijn eigen vader nooit had kunnen zijn, en kreeg hij niet alle lof omdat hij zo’n betrokken vader was, en lachte hij niet meelevend en met plezier om het feit dat Clementine nooit enige lof toegezwaaid kreeg omdat ze een betrokken moeder was?
Hij mocht misschien twijfelen aan zijn rol in het bedrijfsleven, maar aan zijn rol als vader had hij nooit getwijfeld. Clementine zei altijd dat ze kon horen wanneer Sam zijn vader aan de telefoon had omdat zijn stem dan iets lager klonk. Hij wist dat de kans groter was dat hij zijn vader over een mannelijke doe-het-zelfklus zou vertellen die hij had geklaard dan over promotie die hij op zijn werk had gekregen, maar hij trok zich niets aan van het verbijsterde gezicht van zijn vader als Clementine zei dat Sam er zo geweldig goed in was om Holly’s haar te vlechten voor ballet (beter dan zij) of Ruby te verschonen of in bad te doen. Sam was honderd procent zeker over zijn rol van echtgenoot en vader. Hij vond dat zijn eigen vader niet wist wat hij had gemist.
Als iemand hem op de ochtend van de barbecue naar zijn dromen zou hebben gevraagd, zou hij hebben gezegd dat hij niet veel te wensen had, maar dat hij geen bezwaar zou maken tegen een lagere hypotheek, een opgeruimder huis, nog een kind, liefst een zoon, maar nog een dochter was geen probleem, een knoeperd van een boot als het even kon, en meer seks. Hij zou hebben gelachen bij het woord ‘seks’. Of in elk geval hebben geglimlacht. Spijtig geglimlacht.
Misschien had die glimlach precies het midden gehouden tussen spijtig en verbitterd.
Hij merkte dat hij nu verbitterd glimlachte, en een vrouw die schuin tegenover hem zat en zijn blik ving, keek snel weg. Sam stopte met glimlachen en zag hoe zijn handen op zijn knieën zich tot vuisten balden. Hij ontspande ze. Zorg dat je er normaal uitziet.
Hij pakte een krant die iemand op de stoel naast hem had achtergelaten. Hij was van de vorige dag. genoeg nattigheid, luidde de kop boven een artistiekerige foto van Sydneys skyline in de regen die genomen was door een verregende ruit. Sam probeerde het artikel te lezen. Er werd verwacht dat de Warragamba Dam elk moment kon overstromen. Overstromingen in het hele land. De zinnen begonnen voor zijn ogen te dansen. Misschien moest hij zijn ogen laten controleren. Hij kon niet lang meer achter elkaar lezen zonder dat hij nerveus en onrustig werd. Dan keek hij ineens angstig op alsof hij iets belangrijks had gemist, alsof hij in slaap was gevallen.
Toen hij opkeek, keek hij weer in de ogen van de vrouw.
In godsnaam. Ik kijk niet naar jou. Ik wil niks met je. Ik hou van mijn vrouw.
Hield hij nog van zijn vrouw?
Hij zag Tiffany’s gezicht voor zich in het goudgele licht van de achtertuin. ‘Kom op, spierbundel.’ Die glimlach, als een streling. Hij draaide zijn hoofd naar het raam, alsof hij zich afwendde van Tiffany’s fysieke aanwezigheid, niet alleen van de gedachte aan haar, en keek in plaats daarvan naar de baaien en kreken van de haven van Sydney onder een lage, grijze, dreigende hemel. Het had allemaal iets onheilspellends.
Er waren dingen die hij tegen Clementine zou kunnen zeggen. Beschuldigingen die hij haar naar het hoofd wilde slingeren, alleen wist hij dat hij die zodra ze zijn mond uit waren alweer terug wilde nemen, omdat hij veel erger verdiende. Toch bleven die beschuldigingen hangen, niet voor in zijn mond maar achter in zijn keel, alsof ze daar bleven steken als een stukje onverteerd eten, zodat hij soms het gevoel had dat hij niet goed kon slikken.
Vandaag ging ze weer zinloos haar verhaal vertellen. Ergens in een bibliotheek in een verre buitenwijk. Er zou met dit weer natuurlijk geen hond komen. Waarom deed ze dit? Ze sloeg optredens af voor dit onbetaalde werk. Het was onbegrijpelijk voor hem. Hoe kon ze die dag nog eens willen beleven, terwijl Sam er juist alles aan deed om de beschamende herinneringen die steeds opdoken te onderdrukken.
‘Pardon?’
Sam sprong op. Zijn rechterarm vloog krachtig opzij alsof hij iets wat dreigde te vallen wilde tegenhouden. ‘Waar?’ riep hij.
Een vrouw in een beige regenjas staarde hem in het gangpad met grote bambiogen aan, haar handen in een beschermend gebaar kruiselings over haar borst. ‘Neemt u me niet kwalijk. Ik wilde u niet laten schrikken.’
Sam voelde pure, onvervalste woede. Hij stelde zich voor dat hij op haar afvloog, zijn handen om haar hals legde en haar als een lappenpop door elkaar schudde.
‘Ik vroeg me alleen af of die van u is. Of u hem al uit hebt.’ Ze wees met haar hoofd naar de krant.
‘Sorry,’ zei Sam schor. ‘Ik was diep in gedachten.’ Hij gaf haar de krant. Zijn hand trilde. ‘Hij is niet van mij. Alstublieft.’
‘Dank u. Sorry van net,’ zei de vrouw weer.
‘Het geeft niet.’
Ze liep weg. Ze dacht dat hij gek was. Hij wás ook gek. Met de dag werd hij gekker.
Sam wachtte tot zijn hartslag afnam.
Hij draaide zich weer naar het raam. Hij zag de Overseas Passenger Terminal en herinnerde zich dat hij en Clementine daar vanavond gingen eten. In een chic, veel te duur restaurant. Hij wilde er niet heen. Hij had haar niets te zeggen.
De gedachte kwam bij hem op dat ze uit elkaar zouden moeten. Niet uit elkaar, schéíden. Je bent getrouwd, man, je gaat niet uit elkaar alsof je vriend en vriendin bent, je gaat scheiden. Wat een ellende. Clementine en hij gingen niet scheiden. Ze hadden het goed. En toch had het woord vreemd genoeg iets aantrekkelijks: scheiden. Het voelde als een oplossing. Kon hij maar van zichzelf scheiden, van zichzelf loskomen, zichzelf uitwissen, dat zou een opluchting zijn. Als een amputatie.
Plotseling stond hij op. Hij hield zich vast aan de stoelleuning om in balans te blijven toen de boot schommelde en liep daarna het verlaten dek op. De kille regen sloeg hem als een kwade vrouw in zijn gezicht, de jongen in de regenjas bekeek hem zonder interesse, daarna gleed zijn blik weg, alsof Sam niet meer was dan een deel van het saaie, grijze uitzicht.
Sam hield zich vast aan de glibberige reling van de veerboot. Hij wilde niet hier zijn en hij wilde niet thuis zijn. Hij wilde alleen maar teruggaan in de tijd, naar die idiote achtertuin, naar dat moment in de schemering waarop de lichtjes aan de rand van zijn gezichtsveld schitterden toen Tiffany, een vrouw die niets voor hem betekende, helemaal niets, samen met hem lachte, en hij niet naar de buitensporige Jessica Rabbit-welvingen van haar lichaam keek, hij keek niet, maar hij was zich er wel van bewust, hij was zich er heel erg van bewust. ‘Kom op, spierbundel,’ had ze gezegd.
Dat moment. Daar moest hij op ‘pauze’ drukken.
Het enige wat hij wilde was die vijf minuten daarna overdoen. Eén kans. Als hij die ene kans nog kreeg, zou hij in actie komen als de man voor wie hij zichzelf altijd had gehouden.