|
71
Het kwam door de regen.
Als die regen nu maar was opgehouden, zou Erika nu niet op een zaterdagochtend in haar woonkamer staan met een hart dat in haar oren bonsde en het gevoel dat ze was gearresteerd, niet door een agent, maar door haar eigen man.
Oliver zag er niet echt uit als een politieagent. Hij zag er bedroefd en verward uit. Ze vroeg zich af of hij net zo had gekeken toen hij als kind de flessen wodka en gin vond die zijn ouders in het hele huis hadden verstopt, voordat hij niet langer hun uitzinnige beloften geloofde dat ze stopten met drinken. (Ze deden nog steeds de meest bizarre beloften. ‘We drinken de hele maand niet! Dertig dagen geen drup!’)
Het was gebeurd toen ze de deur uit was om haar rijbewijs te verlengen. Ze was met een goed humeur thuisgekomen. Ze begon haar weekend graag met het afvinken van administratieve klusjes die haar moeder zo vaak had laten liggen: rekeningen die onbetaald bleven, brieven over stroomafsluiting die genegeerd werden, niet-getekende briefjes voor school die meteen zoekraakten in de maalstroom.
Maar toen kwam Oliver haar tegemoet bij de deur. ‘We hebben lekkage,’ zei hij. ‘Het dak lekt. In de rommelkamer.’
Ze hadden een kleine opslagruimte voor hun koffers, campingspullen en ski’s.
‘Nou, dat is niet echt een ramp, toch?’ vroeg ze, maar haar hart begon twee keer zo hard te slaan. Ze had een voorgevoel.
Oliver kennende had hij meteen spullen uit de kamer op de gang gezet en was hij daarbij gestuit op de oude koffer die onder een deken stond. De koffer was vol en op slot en hij had geen idee wat erin zat. Binnen de kortste keren had hij het enige ongemarkeerde sleuteltje in de la met sleutels gevonden.
Kijk. Als ze echt een dochter van haar moeder was, zou hij die sleutel nooit hebben gevonden.
‘Dus die heb ik opengemaakt,’ zei hij, en daarna nam hij haar vriendelijk bij de hand mee naar de eetkamer, waar hij de hele inhoud van de koffer in keurige rijtjes had geordend, als een forensisch onderzoeker die het bewijsmateriaal van een plaats delict had uitgestald. Bewijsstuk nummer een. Bewijsstuk nummer twee.
‘Het is gewoon een stomme gewoonte van me,’ zei ze op verdedigende toon, en tot haar afschuw voelde ze dat ze nu net zo keek als haar moeder: een sluikse, achterbakse blik. ‘Het is geen hoarden, als je dat soms dacht.’
‘Eerst leken het wat willekeurige voorwerpen,’ zei Oliver. ‘Maar toen herkende ik die gymschoen van Ruby.’ Hij tilde de schoen op en sloeg er zo hard mee tegen de binnenkant van zijn hand dat de gekleurde lichtjes aangingen. ‘En ik herinnerde me dat Clementine en Sam zeiden dat ze een van haar schoenen kwijt waren. Het is Ruby’s schoen, toch?’
Erika knikte, niet in staat om iets uit te brengen.
‘En die armband.’ Hij hield hem omhoog. ‘Die is toch van Clementine? Die heb je voor haar gekocht in Griekenland.’
‘Ja,’ zei Erika. Ze voelde een diepe, jeukende blos in haar hals omhoogkruipen, alsof ze allergisch reageerde. ‘Ze vond hem niet mooi. Ik kon zien dat ze hem niet mooi vond.’
‘Dit is allemaal van Clementine, of niet soms?’ Hij pakte een schaar op. Het was het met paarlemoer ingelegde schaartje van Clementines oma. Erika wist niet eens meer wanneer ze dat had meegenomen.
Ze drukte haar vinger op Holly’s T-shirt waar een aardbei op afgebeeld stond. Ernaast lag een tas met de afbeelding van een g-sleutel: Clementines eerste vriendje, de hoornspeler, had die haar voor haar twintigste verjaardag gegeven.
‘Waarom?’ vroeg Oliver. ‘Kun je me vertellen waarom?’
‘Het is alleen maar een gewoonte,’ zei Erika. Ze had geen woorden om het uit te leggen. ‘Iets... eh... dwangmatigs. Er zit niets waardevols bij.’
Dwangmatig... een van die degelijke, eerzame, psychologisch klinkende woorden om de waarheid op een aardige manier te verhullen: ze was knetter, zo gek als een deur.
Ze krabde in haar hals.
‘Laat het me niet weg hoeven gooien,’ zei ze ineens.
‘Weggooien?’ zei Oliver. ‘Ben je mal? Je moet het allemaal teruggeven! Je moet haar vertellen dat je... wat? Haar spullen hebt gepikt? Is dat het? Ben je een kleptomaan? Doe je... hemel, Erika, ben je een winkeldief?’
‘Natuurlijk niet!’ Ze zou nooit iets illegaals doen.
‘Clementine denkt waarschijnlijk dat ze gek wordt.’
‘Nou, zij moet beter opruimen en haar zaakjes op orde hebben,’ begon Erika, maar om de een of andere reden gaf dat Oliver net het duwtje dat hij nodig had om los te gaan.
‘Waar heb je het in vredesnaam over? Ze moet een vriendin hebben die niet haar spullen pikt!’ schreeuwde hij. Hij schreeuwde echt. Hij had nog nooit tegen haar geschreeuwd. Hij had altijd achter haar gestaan.
Ze begreep natuurlijk wel dat wat ze had gedaan misschien niet normaal was. Het was een vreemde, onverkwikkelijke gewoonte, net als op je nagelriemen bijten of in je neus peuteren, en ze wist dat ze het beheersbaar moest zien te houden, maar iets in haar was er altijd van uitgegaan dat Oliver het wel begreep, of het althans zou accepteren, zoals hij altijd alles van haar had geaccepteerd. Hij had haar moeders huis gezien, en toch hield hij van haar. Hij had nooit kritiek op haar gehad zoals sommige echtgenoten kritiek hadden op de kleinste dingetjes die hun vrouw deed. ‘Die vrouw kan geen kastdeur dichtdoen,’ zei Sam altijd over Clementine. Oliver was te loyaal om ooit zoiets in het openbaar over Erika te zeggen, maar op dit moment leek hij niet geërgerd, maar echt geschokt.
De kamer werd mistig door de tranen die Erika’s ogen vulden. Hij zou bij haar weggaan. Ze had geprobeerd haar gekte te beperken tot die ene kleine koffer, maar diep vanbinnen had ze altijd vermoed dat zijn vertrek al een uitgemaakte zaak was, en nu bevestigde de aanblik van de spullen die daar lagen in hun zinloze, sjofele glorie het: ze was net als haar moeder.
Ze voelde een golf van woede opkomen, en om de een of andere reden was die op Clementine gericht.
‘Nou, zo geweldig is ze anders niet, Clementine is niet zo geweldig,’ zei ze met trillende stem, verdwaasd, kinderachtig, maar ze kon haar woorden niet binnenhouden. ‘Je had moeten horen wat ik haar heb horen zeggen tegen Sam, bij die barbecue. Toen ik naar boven ging. Ze zei dat ze het idee om eicellen aan ons te moeten afstaan “weerzinwekkend” vond. Dat is het woord dat ze gebruikte. Weerzinwekkend!’
Oliver keek haar niet aan. Hij pakte de ijsschep van de tafel en frunnikte aan het mechanisme. Er stond een afbeelding van een ijsbeer op het handvat. Erika had hem afgelopen zomer op een warme dag in haar tas gestopt toen ze bij Clementine ijs hadden gegeten in de achtertuin nadat ze bij Symphony Under the Stars had opgetreden. Erika had toen net een telefoontje gekregen dat er weer een ivf-poging was mislukt, maar het had niets te maken met de ivf. Ze had het eerste voorwerp voor haar verzameling, een schelpenketting die Clementine had meegebracht van haar vakantie op de Fiji-eilanden, meegenomen toen ze nog maar dertien was. Waar lag die? Daar. Erika moest haar eigen rechterarm op haar rug houden, zo graag wilde ze hem pakken en de oneffen, ruwe textuur in de palm van haar hand voelen.
‘Waarom heb je me het niet verteld?’ vroeg hij.
‘Dit? Omdat ik weet dat het maf is en verkeerd en...’
‘Nee. Waarom heb je me niet verteld wat je Clementine hebt horen zeggen?’
‘Ik weet het niet.’ Ze zweeg even. ‘Ik denk omdat ik me schaamde... Ik wilde niet dat jij zou weten dat mijn hartsvriendin zo over me denkt.’
Oliver legde de ijsschep neer. Hij had een bijna onzichtbaar zacht trekje om zijn mond, maar het was genoeg om Erika’s benen slap en trillerig te maken van opluchting. Ze trok een stoel onder de tafel uit, ging zitten en keek naar hem op, naar de schaduw van stoppels op zijn kaaklijn. Ze herinnerde zich de eerste keer dat ze bij elkaar zaten voor de loting voor de squashwedstrijd, al die jaren geleden. Hij was de gladgeschoren nerd met de bril en het streepjesoverhemd die zich fronsend over de spreadsheet boog en het allemaal veel te serieus nam en net als zij wilde dat alles goed en eerlijk verliep. Ze had naar zijn stoppeltjes gekeken toen de gedachte bij haar opkwam: hij lijkt op Clark Kent, maar misschien is hij eigenlijk wel Superman.
Oliver ging vlak voor haar zitten, zette zijn bril af en wreef in zijn ogen.
‘Ik ben je beste vriend, Erika,’ zei hij bedroefd. ‘Dat weet je toch?’