|
19
‘Gaat het met je? Ben je niet meer zo van streek om vriend Harry?’ vroeg Vid toen hij naast Tiffany in hun donkere slaapkamer lag terwijl de regen onafgebroken roffelde.
Dankzij hun roodfluwelen ‘absoluut lichtdichte’ gordijnen zag Tiffany alleen maar duisternis. Normaal gesproken voelde dat als een luxe, als een hotelkamer, maar deze avond vond ze het verstikkend. Het deed haar aan de dood denken. De afgelopen dagen had ze te vaak aan de dood gedacht.
Al kon ze Vid niet zien in hun grote tweepersoonsbed, ze wist dat hij op zijn rug lag, met zijn handen in elkaar gevouwen achter zijn hoofd, als een toerist op het strand. Zo sliep hij de hele nacht, zonder van houding te veranderen. Tiffany moest er na al die jaren nog steeds om lachen. Het was zo’n nonchalante, zelfverzekerde, aristocratische manier van slapen. Komt u maar, slaap. Vid ten voeten uit.
‘Hij was geen vriend van ons, toch?’ zei Tiffany. ‘Dat is het ’m nou net. Hij was onze buurman, maar geen vriend.’
‘Hij wílde niet met ons bevriend zijn, weet je,’ hield Vid haar voor.
Het was waar; als Harry graag met hen bevriend had willen zijn, zou dat gebeurd zijn. Vid opende zijn hart voor iedereen die hij tegenkwam: barista’s, juristen, pompbedienden en cellisten.
Cellisten zeker.
Als Harry een ander soort mens was geweest, zouden ze hem vaak over de vloer hebben gehad en hadden ze zijn afwezigheid veel eerder opgemerkt.
Zoveel eerder dat het zijn leven had gered? Vandaag had de politie tegen Oliver en Tiffany gezegd dat het heel goed mogelijk was dat Harry van de trap was gevallen of dat hij een beroerte of een hartaanval had gekregen en misschien als gevolg daarvan was gevallen. Er zou een pathologisch onderzoek volgen. Het leek een formaliteit. De politie ging alle mogelijkheden na; ze vinkten alle vakjes af.
‘Hij was waarschijnlijk op slag dood,’ zei de agent tegen Tiffany, maar hoe kon hij dat weten? Hij was geen arts. Hij zei het alleen om haar gerust te stellen.
Maar goed, praktisch gezien: zelfs als ze met Harry bevriend waren geweest, zouden ze niet om de vijf minuten naar hem toe gegaan zijn. Dan was hij waarschijnlijk ook overleden; alleen had hij dan niet zo lang dood gelegen. Hij was al heel lang dood voordat ze hem uiteindelijk hadden ontdekt. Ze moest kokhalzen bij de herinnering aan die weeë lucht. Ze had nooit eerder hoeven overgeven door een geur. Tja, ze had nooit eerder de dood geroken.
Oliver was accountant. Hij had waarschijnlijk ook nog nooit een dode geroken, maar terwijl zij had staan overgeven in de zandstenen bloempot van Harry (Harry zou er razend om zijn geworden), had Oliver lijkbleek en kalm de noodzakelijke telefoontjes gepleegd, over haar rug gewreven en haar een schone, keurig gevouwen witte zakdoek aangereikt. ‘Niet gebruikt,’ had hij haar op het hart gedrukt. Oliver was de man die je tijdens een crisis in de buurt moest hebben. Een man met een zakdoek en een geweten. Die man was verdomme een held.
‘Oliver is verdomme een held,’ zei ze hardop, ook al wist ze dat Vid waarschijnlijk niets meer wilde horen over Oliver en zijn heldendom.
‘Het is een goeie kerel,’ zei Vid geduldig. Hij gaapte. ‘We moeten ze eens uitnodigen.’ Hij zei het automatisch, en nu lag hij waarschijnlijk te denken aan de laatste keer dat ze hier op bezoek waren geweest.
‘Zeg, weet je wat! We nodigen ze uit voor een barbecue!’ zei Tiffany. ‘Geweldig idee! Wacht eens, hadden zij niet die leuke vrienden? Is een van hen niet een cellist?’
‘Dat is niet grappig,’ zei Vid, en hij klonk diepbedroefd. ‘Het is zelfs niet een klein beetje grappig.’
‘Sorry,’ zei Tiffany. ‘Zwarte humor.’
‘Op de koffie?’ zei Vid bedroefd. ‘We kunnen Erika en Oliver wel op de koffie vragen, toch?’
‘Ga slapen,’ zei Tiffany.
‘Ja baas,’ zei Vid, en binnen een paar seconden hoorde ze zijn ademhaling vertragen. Hij viel altijd onmiddellijk in slaap, zelfs als hij van streek of boos of ongerust was. Niets kon zijn slaap of zijn eetlust bederven.
‘Word wakker,’ fluisterde ze, maar als ze hem wakker maakte, zou hij blijven praten, en hij was die ochtend al om vijf uur opgestaan voor dat zwembadproject. Een van zijn jongens was ziek geworden, en hij was bang dat hij een te lage prijs had gevraagd. De man had zijn slaap nodig.
Ze ging op haar zij liggen en probeerde orde aan te brengen in alles wat er door haar hoofd spookte.
Ten eerste. Het vinden van Harry’s lijk vandaag. Geen fijne ervaring, maar ze moest het achter zich laten. Harry was waarschijnlijk blij dat hij dood was. Hij leek iemand die klaar was met het leven. Verdergaan, dus.
Ten tweede. Dakota. Iedereen – Vid, Dakota’s leraar, Tiffany’s zusjes – zei dat er niets met Dakota aan de hand was. Het speelde alleen in Tiffany’s hoofd. Misschien was dat waar. Ze zou haar in de gaten blijven houden.
Ten derde. De informatieochtend op Dakota’s nieuwe school, morgen. Verontwaardiging (stuur me geen e-mails meer om me eraan te herinneren dat aanwezigheid verplicht is, hoe durven jullie, met die hoofdletters), die waarschijnlijk te maken had met onbewuste minderwaardigheidsgevoelens ten opzichte van die kakschool en de andere ouders. Zet je eroverheen. Het gaat niet om jou. Het gaat om Dakota.
Ten vierde, maar misschien wel het sterkst van alles, waren haar schuldgevoelens en haar ontzetting over wat er tijdens de barbecue was gebeurd. Zoals een nachtmerrie die je niet helemaal uit je hoofd kunt krijgen. Ja hoor, Tiffany, we snappen het, allemaal heel verontrustend, steeds weer datzelfde verhaal zonder dat je er verder mee komt, maar hou er nu maar over op, je kunt niets veranderen aan wat je wel of niet hebt gedaan, wat je wel of niet had moeten doen.
Het probleem was dat haar hele lijstje zo vaag was. Er was geen duidelijkheid te krijgen. Ze herinnerde zich de tijd dat haar zorgen altijd betrekking hadden op geld en dat er oplossingen voor bedacht konden worden.
Om zichzelf te troosten en af te leiden maakte ze een voorzichtige schatting van haar huidige nettowaarde: Bezittingen. Aandelen. Lijfrentefonds. Gezinskrediet. Spaarsaldo. Rekening-courant. Dat maakte haar altijd rustig. Het was alsof ze de verdedigingswallen van een ondoordringbaar fort voor zich zag. Ze was veilig. Wat er ook gebeurde. Als haar huwelijk op de klippen liep (haar huwelijk zou niet op de klippen lopen), als de aandelenmarkt of de huizenmarkt instortte, als Vid of zij doodging of een zeldzame ziekte kreeg die torenhoge ziekenhuisrekeningen tot gevolg had, was haar gezin veilig. Ze had dit fort zelf gebouwd, met hulp van Vid, natuurlijk, maar het was voornamelijk haar fort, en ze was er trots op.
Ga dus maar slapen, veilig in het financiële fort dat je op een kostenoverschrijding hebt gebouwd en dat toch nog standhoudt.
Ze sloot haar ogen en deed ze meteen weer open. Ze was moe, maar klaarwakker. Ze had het gevoel dat haar ogen uitpuilden, alsof ze aan de coke was. Dus dit was slapeloosheid. Ze had altijd gedacht dat ze daar niet het type voor was.
Ze voelde ineens de behoefte om bij Dakota te gaan kijken of alles goed was. Ook daar was ze niet het type voor. Ze was niet zo’n moeder geweest die bij haar slapende baby ging kijken of ze nog wel ademde. (Ze had Vid er een paar keer op betrapt. Hij had zich een beetje geschaamd. Meneer-ik-ben-heel-relaxed-en-dit-is-al-mijn-vierde-kind.)
Ze stapte het bed uit, en met haar armen voor zich uit schuifelde ze naar de deurpost, die altijd eerder kwam dan ze verwachtte. Ze zag veel meer toen ze op de overloop was, omdat ze daar altijd een lichtje aan lieten, gedempt, voor het geval Dakota er ’s nachts uit moest. Ze duwde Dakota’s kamerdeur open en bleef even staan om haar ogen te laten wennen.
Tiffany hoorde alleen de regen. Ze wilde het gelijkmatige geluid van Dakota’s ademhaling horen. Ze liep op haar tenen langs de overvolle boekenplank, bleef staan naast het bed en probeerde de gestalte van haar dochter te onderscheiden. Dakota bleek plat op haar rug te liggen, net als haar vader, al sliep ze meestal in foetushouding op haar zij.
Op hetzelfde moment zag ze de glans van Dakota’s ogen die naar haar opkeken en hoorde ze haar dochter helder en klaarwakker zeggen: ‘Wat is er, mam?’
Tiffany gaf van schrik een kreet. ‘Ik dacht dat je sliep,’ zei ze met een hand tegen haar borst gedrukt. ‘Ik schrok me een ongeluk.’
‘Ik slaap niet,’ zei Dakota.
‘Kun je niet slapen? Waarom lig je wakker? Wat is er aan de hand?’
‘Niets,’ zei Dakota. ‘Ik ben gewoon wakker.’
‘Maak je je ergens zorgen over? Schuif eens op.’
Dakota schoof op, Tiffany stapte bij haar in bed en voelde onmiddellijk een behaaglijkheid waarvan ze niet had geweten dat ze ernaar hunkerde.
‘Ben je van streek over Harry?’ zei Tiffany. Dakota had net zo onbewogen op het nieuws van Harry’s dood gereageerd als ze op alles reageerde.
‘Niet echt,’ zei Dakota vlak. ‘Niet heel erg.’
‘Nee. Goed. We kenden hem niet zo goed en hij was niet...’
‘... zo aardig,’ maakte Dakota haar zin af.
‘Nee. Hij was niet aardig. Maar is er iets anders?’ vroeg Tiffany. ‘Iets wat je bezighoudt?’
‘Er is niets wat me bezighoudt,’ zei Dakota. ‘Helemaal niets.’ Ze klonk volkomen zeker van haar zaak en ze was een meisje dat nooit kon liegen.
‘Je maakt je niet druk omdat je morgen naar Saint Anastasia gaat?’
‘Nee.’
‘Het is er vast interessant,’ zei Tiffany vaag. Ze voelde dat de slaap haar dreigde te overmannen. Misschien was er echt niets aan de hand. Prepuberaal gedoe. Hormonen. Volwassen worden.
‘Zal ik hier blijven liggen tot je slaapt?’ zei Tiffany.
‘Als je dat wilt,’ zei Dakota ijzig.
Dakota’s moeder lag naast haar diep te slapen, ze snurkte niet echt, maar bij elke uitademing liet ze een lange, ijle fluittoon horen.
Op Dakota’s gezicht lagen lange haarslierten van haar moeder, die in haar neus kriebelden. Ze lag met één been over een been van Dakota, zodat die het gevoel had dat ze in een klem zat.
Dakota hield haar adem in en trok heel langzaam haar been eronderuit. Ze sloeg de dekens van zich af, kwam op haar knieën overeind en maakte zich plat tegen de muur, als Spiderman. Zo liep ze verder tot ze voorbij het voeteneind was. Het was een geheime operatie. Ze ontsnapte aan haar cipier. Ja! Het was haar gelukt! Op haar tenen liep ze de kamer door, de landmijnen in het kleed vermijdend.
Stom gedoe. Nee, Dakota, je moet niet van die stomme, kinderachtige dingen denken terwijl er op dit moment echte oorlogen zijn, en echte vluchtelingen in kleine bootjes midden op zee en echte mensen die op landmijnen stappen. Zou je graag op een landmijn stappen? Ze kroop op de kussens van de diepe vensterbank en sloeg haar armen om haar knieën. Ze probeerde blij te zijn met haar luxe vensterbank, maar ze had helemaal niets met die vensterbank. In plaats daarvan dacht ze zelfs lelijk en ondankbaar: die vensterbank kan me geen reet schelen.
Dakota was pas sinds kort echt gaan begrijpen dat haar brein privé was, iets waar alleen zij over beschikte. Toen ze gisteren naar haar docent keek, had ze in haar hoofd het f-woord geschreeuwd. Er gebeurde niets. Niemand wist dat ze dat had gedaan. Niemand zou het ooit weten.
Iedereen was daar waarschijnlijk al op driejarige leeftijd achter, maar voor Dakota was het een openbaring. Als ze erover nadacht, voelde het alsof ze alleen was in een ronde kamer: omdat haar hoofd ook rond was, met twee kleine ronde raampjes, dat waren haar ogen, en daardoor probeerden anderen naar binnen te kijken, haar te begrijpen, maar ze kregen niets te zien. Niet echt. Zij was daar in die ronde kamer helemaal alleen.
Ze kon tegen haar moeder zeggen ‘Ik ben dol op mijn vensterbank’, en als ze het op de juiste manier zei, niet al te enthousiast zodat het verdacht werd, zou haar moeder denken dat ze het meende en nooit de waarheid te weten komen.
Dus als Dakota dat kon, als ze van die schokkende, best wel boze, kille gedachten kon hebben als ‘die vensterbank kan me geen reet schelen’, dan hadden volwassenen waarschijnlijk ook van die schokkende, boze, kille gedachten, waarschijnlijk nog veel erger, omdat zij films voor boven de achttien mochten zien.
Haar moeder zou bijvoorbeeld kunnen zeggen ‘Welterusten, Dakota, ik hou van je’, maar in die ronde kamer van haar brein dacht haar ware ik misschien: ik kan niet geloven dat jij mijn dochter bent, Dakota, ik kan niet geloven dat ik een dochter heb die doet wat jij hebt gedaan.
Haar moeder vond waarschijnlijk dat Dakota teleurstellend was omdat ze ‘opgroeide met geld’, al had ze gek genoeg helemaal geen geld, alleen het beetje dat ze voor haar verjaardag kreeg en dat op een bankrekening stond waar ze niet aan mocht komen.
Dakota’s moeder ‘groeide niet op met geld’ (Dakota’s vader ook niet, maar hij zeurde daar niet zo over, hij gaf het alleen graag uit).
Toen haar moeder zo oud was als Dakota was ze naar een feestje geweest bij een ‘rijkeluiskind’ en verliefd geworden op het huis. Het was net een kasteel, zei ze. Ze kon het nog steeds tot in de saaiste details beschrijven. Ze was vooral dol op de vensterbankzitjes. Ze was bezeten van vensterbankzitjes. Die waren ‘het toppunt van luxe’. Jarenlang had haar moeder gedroomd van een huis met drie verdiepingen met marmeren badkamers, ronde erkers en vensterbankzitjes. Het was in bouwkundig opzicht een specifieke droom. Ze had er zelfs tekeningen van gemaakt. Dus toen zij en Dakota’s vader het met de aannemer over dit huis hadden, hadden ze gezegd: ‘Met vensterbankzitjes, alsjeblieft. Hoe meer hoe beter.’
Het grappige was dat Dakota ooit tegen haar tante Louise, een van haar moeders oudere zussen, had gezegd dat die het thuis vroeger ‘arm’ had gehad, en dat haar tante toen in lachen was uitgebarsten. ‘Wij waren niet arm,’ zei ze, ‘we waren alleen niet rijk. We gingen op vakantie, we hadden speelgoed, we hadden een fantastisch leven. Je moeder vond alleen dat ze niet thuishoorde in die minderbedeelde buitenwijken.’ Dat had ze toen tegen de andere tantes gezegd, die haar moeder er allemaal mee hadden geplaagd, maar het kon haar moeder geen reet schelen, ze lachte alleen en zei ‘Whatevah’, als een Amerikaans meisje in een tv-serie.
Maar toch deed Dakota haar best om dankbaar te zijn voor haar vensterbankzitje, alleen lukte het haar niet zo. Als cijfer kreeg ze ongeveer een één voor dankbaarheid.
Het rolgordijn was neergelaten, en ze wilde niet het risico lopen dat haar moeder wakker werd als ze het optrok, dus kroop ze erachter, als in een tent.
Het regende, dus veel kon ze niet zien. Harry’s huis was niet meer dan een spookachtig waas. Ze vroeg zich af of Harry’s geest daar nog rondwaarde, boos mopperend tegen dingen aan schoppend, waarbij hij af en toe zijn hoofd opzijdraaide en vol walging riep: ‘Waarom deden jullie er zo lang over om mijn lichaam te vinden? Zijn jullie stom of zo?’
Niet dat ze blij was dat hij dood was, maar ze was er ook niet rouwig om. Ze voelde er niets bij. Wat Harry betrof, was er een leegte in haar hoofd.
Ze had haar moeder de waarheid gezegd toen ze zei dat niets haar bezighield. Ze probeerde haar brein als een blanco vel papier te zien.
Het enige wat er op dat vel mocht komen, waren schooldingen.
Verder niets. Geen droevige gedachten, geen blije gedachten, geen angstige gedachten. Alleen feiten over de inheemse cultuur van Australië, de opwarming van de aarde en breuken.
Het was goed dat ze volgend jaar naar die nieuwe school ging. Die had een goede ‘academische reputatie’. Dus hopelijk stampten ze haar hoofd vol met nog meer feiten, zodat er geen ruimte overbleef voor andere dingen om over na te denken, om zich te herinneren wat ze had gedaan. Tot voor kort was ze een beetje nerveus geweest voor de nieuwe school, maar nu speelde dat niet meer. Het was alsof de herinnering aan haar oude zorgen over vriendinnen maken iets was uit de tijd dat ze nog klein was, ook al was de barbecue nog maar kortgeleden, aan het eind van het vierde jaar.
Haar ouders hielden nog van haar. Daar was ze zeker van. En waarschijnlijk gingen er geen heimelijke boze gedachten in hun hoofd om.
Ze herinnerde zich dat haar vader de dag erna met een rood hoofd in de achtertuin met die grote ijzeren staaf had staan zwaaien als een honkbalknuppel. Het was angstaanjagend geweest. Toen was hij naar binnen gegaan en zonder een woord te zeggen gaan douchen – en normaal was hij een prater. Er moest wel iets ernstigs aan de hand zijn als haar vader nu zweeg.
Maar daarna waren haar vader en moeder zich langzamerhand weer normaal gaan gedragen. Ze hielden te veel van haar om haar niet te vergeven. Ze wisten dat zij besefte hoe verschrikkelijk het was, wat ze had gedaan. Ze had geen straf gekregen. Zo erg was het. Het was niet iets kinderachtigs. Niet zoiets als ‘je mag niet tv-kijken totdat je je kamer hebt opgeruimd’. Dakota had trouwens nooit veel straf gekregen of met ‘consequenties’ te maken gehad. Andere kinderen deden elke dag wel iets wat niet mocht. Dakota had het allemaal opgespaard totdat ze één reusachtige fout maakte.
Dus moest ze zichzelf straf geven.
Het was bij haar opgekomen om zichzelf met een mes te verwonden. Ze had erover gelezen in een boek voor jongvolwassenen waar de bibliothecaresse haar te jong voor vond, maar ze had haar moeder zover gekregen dat ze het voor haar kocht. (Haar moeder kocht elk boek dat ze maar wilde.) Het was iets wat tieners soms deden. Het werd ‘automutilatie’ genoemd. Ze had erover gedacht het zelf te proberen, ook al kon ze heel slecht tegen bloed. Toen haar ouders op hun computer bezig waren, was ze de badkamer in gegaan, waar ze op de rand van het bad een eeuwigheid had geprobeerd moed te vatten om een scheermesje in haar huid te drukken, maar ze kon het niet. Ze was er te slap voor. Te laf. In plaats daarvan sloeg ze zo hard als ze kon met haar vuisten op haar dijbenen. Later verschenen er blauwe plekken, en dat was goed. Maar daarna moest ze een betere straf verzinnen: iets wat meer pijn deed dan snijden. Iets wat haar elke dag pijn deed zonder dat iemand daar iets van merkte.
Het maakte dat ze zich minder schuldig voelde, maar tegelijkertijd voelde ze zich daardoor verlaten. ‘Verlaten’ was het allermooiste woord om haar gevoel te beschrijven. Soms herhaalde ze het eindeloos bij zichzelf, als een liedje: verlaten, verlaten, verlaten.
Ze vroeg zich even af of Harry zich ook verlaten had gevoeld en of hij daarom zo kwaad op iedereen was geweest. Ze herinnerde zich die middag dat ze in de vensterbank had zitten lezen en toen ze opkeek licht had zien branden in een kamer op de tweede verdieping, en dat ze zich had afgevraagd wat Harry daar boven deed, en wat hij trouwens met al die kamers in dat huis aan moest terwijl hij daar helemaal alleen woonde.
Nu was Harry dood, en Dakota voelde niets, helemaal niets.