|
27
‘Oliver?’ zei Erika zachtjes, voor het geval hij nog sliep. Ze stond aan het voeteneind van hun bed naar hem te kijken. Een arm lag buiten de dekens gebogen, waardoor zijn prachtige triceps mooi uitkwamen. Hij was slank, bijna mager, maar goedgebouwd. (In het begin van hun relatie waren ze met Clementine, Sam en Holly, die toen nog een baby was, naar het strand gegaan, en daar had Clementine in Erika’s oor gefluisterd: ‘Die nieuwe vriend van je is gespierder dan je zou denken, hè?’ Het had Erika meer plezier gedaan dan ze wilde toegeven.)
‘Mm?’ Oliver rolde op zijn rug en deed zijn ogen open.
‘Ik ga zo naar mijn moeder,’ zei ze.
Oliver geeuwde, wreef zijn ogen uit en pakte zijn bril van het nachtkastje. Hij keek uit het raam naar de stromende regen. ‘Misschien kun je beter wachten tot het niet meer zo plenst.’
‘Dan kan ik de hele dag wel wachten,’ zei Erika. Ze keek naar haar bed met de sneeuwwitte, kraakheldere lakens. Oliver maakte het elke dag strak op, als een ziekenhuisbed. Het verbaasde haar hoeveel zin ze had om haar kleren uit te trekken, weer bij hem in bed te kruipen en de boel de boel te laten. Normaal gesproken was ze niet iemand die overdag een tukje deed.
‘Hoe voel je je?’ vroeg ze.
‘Iets beter, geloof ik,’ zei Oliver zorgelijk. Hij ging overeind zitten en tikte onder zijn ogen om zijn bijholten te controleren. ‘O, nee. Ik voel me goed! Ik had naar mijn werk moeten gaan.’ Altijd als hij een dag ziek thuisbleef, hield de arme man de hele tijd obsessief zijn gezondheid in de gaten voor het geval hij misbruik maakte van het ziekteverlof. ‘Of ik kan je helpen bij je moeder.’ Hij zwaaide zijn voeten buitenboord. ‘Ik zou het nog in een snipperdag kunnen omzetten.’
‘Je moet nog een dag rustig aan doen,’ zei Erika. ‘En je mag niet in het huis van mijn moeder komen als je ziek bent.’
‘Ik ben eigenlijk nog wel een beetje duizelig,’ zei Oliver opgelucht. ‘Ja, ik ben onmiskenbaar duizelig. Ik zou die vergadering vanochtend niet kunnen leiden. Onmogelijk.’
‘Je kunt geen vergadering leiden. Ga maar weer liggen. Ik breng je een kop thee en een boterham, en dan ga ik.’
‘Je bent geweldig,’ zei hij. Hij was altijd zo aandoenlijk dankbaar voor alle zorg die hij kreeg als hij ziek was. Vanaf zijn tiende had hij altijd zelf zijn afspraken bij de dokter moeten maken. Geen wonder dat hij zo’n hypochonder was. Niet dat Erika veel zorg had ontvangen van een moeder die verpleegkundige was, zeker niet bij een verkoudheidje (geen warme kippensoep, zoals Clementine van Pam kreeg), al had Erika’s moeder haar de weinige keren dat ze echt ziek was geweest wel verzorgd, en heel goed ook, alsof ze eindelijk interessant genoeg voor haar was geworden.
‘Hoorde ik je net aan de telefoon praten?’ vroeg Oliver toen ze de kamer uit wilde lopen.
‘Dat was Clementine,’ zei Erika. Ze aarzelde. Ze wilde hem niet vertellen dat Clementine ja had gezegd. Ze wilde hem niet overeind zien schieten en weer kleur op zijn wangen zien krijgen.
Oliver hield zijn ogen gesloten. ‘Nog nieuws?’
‘Nee,’ zei Erika. ‘Nog niet.’
Ze moest er nog over nadenken. Vandaag had ze die ‘nood’-afspraak met haar psychologe. Misschien kon ze dan weer wat helderder nadenken. Ze had zoveel te vertellen! Misschien moest ze wel een notitieboekje meenemen. Dat zou haar nog niet tot een type A-persoonlijkheid maken. Niet dat Erika er problemen mee had om een type A te zijn. Waarom zou je een ander type willen zijn?
Terwijl ze theezette en een boterham smeerde voor Oliver dacht ze aan de eerste keer dat hun arts had gezegd dat ze Erika’s eicellen met rust moesten laten.
‘We kunnen iemand betalen om eicellen aan ons af te staan, toch?’ had Erika gezegd. Ze vond het niet erg. Ze was bijna opgelucht omdat ze nu niet meer heimelijk bang hoefde te zijn dat ze genetische afwijkingen zou overdragen. Ze had het nooit een prettig idee gevonden om zich een kind voor te stellen met haar ogen of haar of karaktereigenschappen. Wie zou dat dunne, futloze haar willen hebben? Die dunne benen met die knokige knieën? En stel dat het kind ook een hoarder werd? Ze vond het prima dat het geen kind van haarzelf zou zijn. Ze was er al bijna helemaal klaar voor.
Oliver leek er wel echt verdrietig om. Het was bizar. Aandoenlijk maar verbijsterend. Ze wist dat hij van haar hield. Het was een van de mooiste verrassingen in haar leven. Maar een kind willen dat eruitzag als Erika, zich gedroeg als Erika en haar fysieke en geestelijke eigenschappen had? Kom nou. Dat ging haar iets te ver.
Maar goed, ze hadden geld. Ze konden betalen voor eicellen van een ander. Eindelijk zou nu alles goed komen.
Maar kennelijk toch niet.
‘Nou, nee,’ zei hun arts. ‘Dat is hier verboden.’ Hun arts was een Amerikaanse. ‘Jullie mogen een donor wel betalen voor haar tijd en medische kosten, maar daar houdt het mee op. Het gaat niet zoals bij ons, waar jonge studentes hun eicellen afstaan voor geld. Australië heeft dan ook een groot tekort aan eiceldonoren.’ Ze keek hen bedroefd en berustend aan. Ze had dit praatje kennelijk al heel wat vaker moeten afsteken. ‘Wat jullie nodig hebben, is een onbaatzuchtige donor. Er zijn wel vrouwen die bereid zijn om aan onbekenden te doneren, maar die zijn moeilijk te vinden. De gemakkelijkste, minst gecompliceerde optie die ik jullie zou aanraden als eerste te overwegen, is op zoek gaan naar een familielid of goede vriendin die jullie wil helpen.’
‘O, dat komt goed uit. We willen geen eicellen van een vreemde,’ zei Oliver onmiddellijk, en Erika dacht: o nee? Waarom niet? ‘We willen geen kind dat tot stand wordt gebracht uit onderdelen van anderen,’ zei hij. Hun arts luisterde met een blanco, professionele blik. Per slot van rekening was dat haar werk: baby’s tot stand brengen. ‘We willen dat dit kind met liefde tot stand komt,’ zei Oliver met een stem die even trilde, en Erika bloosde, ze bloosde echt, want waar had hij het nu in vredesnaam over? Ze vond het geen punt om met haar ivf-arts over ovulatie, menstruatiecycli en follikels te praten, maar niet over liefde! Dat was te persoonlijk.
Oliver was degene die onderweg naar huis over Clementine was begonnen, en Erika had onmiddellijk instinctief geweigerd. Nee. Geen sprake van. Clementine haatte naalden. Ze had het al te druk met het vinden van de juiste balans tussen haar gezin en haar carrière. Erika wilde haar niet om een gunst vragen, ze verleende liever haar een gunst.
Maar toen dacht ze aan Holly en Ruby, en ineens werd ze overvallen door een krachtig verlangen. Naar een eigen Holly en Ruby. Ineens kreeg het abstracte idee dat ze al zo lang had gehad vorm. Ruby’s mooie blauwe kattenogen en Olivers donkere haar. Holly’s rozenmondje en Olivers neus. Sinds ze aan het ivf-proces was begonnen, hunkerde ze voor de eerste keer naar een kind. Naar dat kind. Ze wilde het net zo graag als Oliver. Het leek bijna alsof ze Clementines kind veel liever wilde dan ze ooit een kind van zichzelf had gewild.
Het water kookte, en ze herinnerde zich hoe ze bij Tiffany en Vid door die gang was gelopen met dat zachte, verende tapijt, in die vreemde bubbel waarin niets helemaal echt leek, totdat ze Clementine duidelijk had horen zeggen: ‘Ik vind het bijna... weerzinwekkend. O god, zo bedoel ik het niet, ik wil het gewoon echt niet.’
Waarom herinnerde ze zich dat deel van de middag nog wel goed? Het zou beter zijn als Clementines woorden uit haar geheugen verdwenen waren, maar die stonden haar kristalhelder voor de geest, duidelijker nog dan een gewone herinnering, alsof die pil en het eerste glas champagne een chemische reactie tot gevolg hadden gehad die eerst haar geheugen had gescherpt en daarna verzwakt.
Ze hoorde Clementine zeggen: ‘En als het nou eens op Holly of Ruby lijkt?’
Zelfs na al die weken nog brandden haar wangen bij de herinnering. Clementine had Erika’s heimelijke, dierbaarste hoop hardop, vol minachting verwoord.
Ze herinnerde zich dat ze de kamer in liep en Clementines geschrokken gezicht zag. Ze was duidelijk doodsbang dat Erika haar had gehoord.
Ze herinnerde zich hoe ze Ruby op haar heup naar beneden had gebracht terwijl woede en verdriet als een bacterie door haar bloed schoten. Woede en verdriet om Oliver, die argeloos en gelukzalig had gedacht dat zijn kind ‘met liefde’ zou ontstaan als ze Clementine om haar eicellen vroegen. Met liefde. Wat een grap.
Ze waren in die belachelijke tuin gaan zitten, en Tiffany had haar wijn gegeven, die heerlijke wijn, die ze sneller dronk dan ze ooit had gedaan, en elke keer dat Erika naar Clementine keek, die zat te lachen, te kletsen, die het reuze naar haar zin had, schreeuwde iets in haar: Je mag die verdomde eicellen houden.
En vanaf dat moment was haar herinnering aan wat daarna precies was gebeurd vervlogen.