|
78
De dag van de barbecue
Erika stond bij de achterdeur met de stapel blauwe porseleinen borden die Vid haar in de keuken had aangegeven. Het waren prachtige, zware borden met een ingewikkeld patroon. Wilgentakjes, dacht Erika. Ze herinnerde zich dat haar oma vroeger precies zulke borden had gehad. Haar oma had altijd veel mooie spullen gehad, Erika had geen idee wat daarmee was gebeurd. Waarschijnlijk waren ze zoekgeraakt, of gebroken, begraven onder de bergen troep in het huis van haar moeder.
Dat was het ironische ervan: haar moeder hield zo van spullen dat ze niets had.
Erika verstevigde haar greep om de borden, overvallen door een overweldigend verlangen om ze te houden. Ze stelde zich voor dat ze met de borden tegen haar borst geklemd naar haar huis rende om ze in haar eigen keukenkast te verstoppen. Dat zou ze niet doen. Natuurlijk zou ze dat niet doen. Even was ze heel bang dat ze het zou doen.
Ze bleef doodstil staan. Toen ze klein was vond ze het fijn om achter in de tuin rond te draaien tot alles om haar heen tolde. Zo voelde ze zich nu ook precies. Waarom had ze dat gedaan? Het was geen prettige sensatie. Ze was waarschijnlijk dronken. Waarom hadden Olivers ouders daarvoor gekozen? Ernaar gehandeld? Ernaar verlangd? Het was vreselijk.
Ze richtte haar aandacht op de meisjes. Ruby kuierde het prieel uit met Whisk in haar ene hand en Holly’s blauwe flonkertasje in de andere. Dat zou Holly niet leuk vinden. Niemand mocht aan haar stenenverzameling komen. Waar was Holly?
Holly dook ineens achter Ruby op terwijl ze iets schreeuwde wat Erika niet kon verstaan, omdat het werd overstemd door de klassieke muziek uit Vids geluidsinstallatie. Ruby keek achterom en begon harder te lopen. Het was een schattig gezicht. Ze leek vastberaden om er met haar buit vandoor te gaan.
Voorzichtig, dacht Erika. Letten jullie ouders wel op?
Ze zocht met haar ogen de volwassenen. Oliver was nergens te bekennen. Clementine zat met Vid te praten. Tiffany praatte met Sam. Die vier waren weg van elkaar. Oliver en zij konden er net zo goed niet bij zijn. Ze bedierven de pret. Op dit moment lette Sam noch Clementine op de meisjes. Het was nalatig, onoplettend gedrag.
Ze zag dat Vid een mes pakte en deed alsof hij daarmee dirigeerde. Ze zag Clementine vrolijk lachen. Wat had ze boven ook weer precies gezegd? Wat was het woord dat ze had gebruikt? Weerzinwekkend. Het idee haar eicellen te doneren aan Erika vond ze weerzinwekkend. Al die tijd dat Oliver en zij erover hadden gepraat. Ze dacht aan Oliver die tegen hun ivf-arts zei: ‘We zullen het aan Erika’s hartsvriendin vragen. Die twee zijn net zusjes.’
Net zusjes. Wat een grap. Wat een leugen.
Erika zag dat Clementine haar haar over een schouder wierp toen Vid haar een lepeltje van het een of ander liet proeven, waar ze zich naartoe boog. Clementine was net als die prinses in het sprookje die bij haar doopfeest allemaal goede wensen van de feeën ontving. Je ouders zullen je aanbidden! Ping! Je wordt heel muzikaal! Ping! Je zult in reinheid en rijkdom leven! Ping! Je zult zwanger worden zodra je dat wilt en twee prachtige dochters ter wereld brengen! Ping, ping!
Eén oude fee werd niet uitgenodigd. De ongenode toverkol. Erika was als kind heel vaak niet uitgenodigd op partijtjes. Wat deed de ongenode fee? Ze sprak een vloek uit. Je zult je vinger prikken aan een spinnewiel en sterven, dus pas op voor naalden. Maar toen kwam er een goede fee en die veranderde de vloek. Je zult honderd jaar slapen. Dat is niet zo heel erg. Wacht eens. Dat was Doornroosje! Het sprookje van De schone slaapster!
Ze was echt stomdronken. Ze moest doorlopen, maar ze verroerde geen vin.
De schone slaapster. Clementine hield van slapen. Verrekte schone slaapster, dat klopt precies. Je slaapt nu ook. Je neemt zelfs niet de moeite om op je kinderen te letten.
Een geluid. Ergens. Een geluid dat de klassieke muziek van Vids geluidsinstallatie probeerde te overstemmen.
Is het Clementine op haar cello? Natuurlijk niet, Erika, je bent in de tuin van de buren, je bent dronken, dit is dronkenschap, je hersenen zijn verweekt en je gedachten klotsen alle kanten op.
Ze hoorde het nogmaals.
Er werd geklopt. Dat was het. Een snel klop, klop, klop. Ze zag haar moeders gezicht. Haar vinger tegen haar lippen. Niet opendoen. Ja, mama, ik weet wat ik moet doen. Geen geluid maken. We doen nooit, nooit de deur open. We willen niet dat anderen ons ranzige geheim ontdekken. Het gaat hen niets aan. Hoe durven ze ongevraagd bij ons aan te kloppen? Het is onbeschoft. Ze hebben niet het recht ons dit gevoel te geven. We blijven heel stil zitten totdat ze weggaan. Sommige mensen kloppen hard en boos, beschuldigend, alsof ze weten dat ze bedonderd worden en daar kwaad om zijn, maar uiteindelijk geven ze het op en gaan ze weg.
Maar natuurlijk werd er steeds harder en kwader aangeklopt. Haar moeders ogen spoten vuur. Hoe durfden ze.
Erika riep zichzelf tot de orde. Hier was niemand die bij hen op de deur klopte. Ze was op een barbecue. Waar waren de meisjes? Ze zag iets blauws in de hoek van de tuin. Holly zat in kleermakershouding op het gras met haar tasje, waar ze zorgvuldig de steentjes uit haalde, die ze een voor een in een rij neerlegde. Ze vond het leuk om af en toe haar collectie te rangschikken.
Aan de tafel barstten ze in een schaterlach uit.
Er werd nog steeds geklopt. Waar kwam het vandaan?
Erika keek naar de potsierlijke fontein. Ze zag troep op het water drijven. Een oude jas draaide daar langzaam rond.
Haar moeder had stapels en stapels jassen. Dikke winterjassen. Alsof ze in Siberië woonden in plaats van in Sydney. Nou, ze was niet van plan om die jas uit de fontein te gaan halen. Dat was niet haar verantwoordelijkheid. Ze had schoon genoeg van opruimen.
Klop, klop, klop. Hoe durf je zo op onze deur te bonzen, alsof je daartoe gerechtigd bent? Het geluid kwam van ergens boven haar. Toen ze opkeek zag ze Harry, knorrige oude Harry, voor het raam alsof hij ertegenaan geperst stond. Hij klopte niet op de ruit, hij bonkte, alsof hij wilde ontsnappen. Hij zag haar kijken. Hij wees. Hij wees driftig met zijn vinger in de richting van de fontein. Zijn mond was geopend in een stille kreet. Ze zag aan zijn lichaamshouding en gebaren dat hij kwaad op haar was. Hij schreeuwde tegen haar. Hij wilde dat ze die rommel opruimde. De buren waren altijd kwaad. Ze wilden altijd dat ze de rommel opruimde. Dat ging ze niet doen. Het was niet haar verantwoordelijkheid.
Ze staarde naar de fontein, naar de oude roze jas die langzaam rondjes draaide.
Ze zag Whisk op de rand van de fontein liggen.
Dat was geen oude jas. Dat was geen rommel.
Het was alsof de adrenaline naar haar hart spoot. Ze had veel van Clementine gestolen, maar dit had ze nooit gewild. Haar schuld, haar schuld, haar schuld.
De borden vielen uit haar handen. Ze schreeuwde Clementines naam.