|
84
Het was vroeg in de avond van al weer een prachtige dag toen Sam onder een inktblauwe hemel van de pont naar huis liep. Het was al bijna een hele week mooi weer. Alles was opgedroogd en verdord, en mensen zeiden niet meer dat de zon zo heerlijk scheen. De regenperiode, de ‘Big Wet’, waaide op een zacht lentebriesje hun geheugen uit.
Sam had weer een tamelijk productieve werkdag gehad, dus dat was tenminste iets. Het was een beetje gênant dat hij er zoveel voldoening uit putte dat hij erin was geslaagd zijn strategieplan te voltooien om nog meer verlies van het marktaandeel te voorkomen in het inmiddels drukke segment van suikervrije cafeïnevruchtendrankjes. Niet dat hij nu victorie kon kraaien, maar het was een weloverwogen strategie, die het bedrijf winst zou opleveren en waarmee hij de afgelopen paar weken waarin hij niets had uitgevoerd kon goedmaken. Hij had zijn hersenen gebruikt. Hij had een taak volbracht. Het voelde goed.
Misschien waren het de fantastische, magische effecten van zijn eerste therapeutische sessie. Na het vernederende voorval op de ehbo-cursus van zondag had Clementine die maandag na kantoortijd een afspraak met een therapeut voor hem weten te maken. Sam vroeg haar niet hoe haar dat zo snel was gelukt. Waarschijnlijk had ze haar moeder erop afgestuurd. Pam was een groot voorstander van therapie. De kans was groot dat ze een therapeut onder een snelkeuzetoets had zitten. Sam huiverde bij de gedachte aan het meelevende gezicht dat zijn schoonmoeder moest hebben getrokken toen Clementine haar vertelde over zijn tranen, zijn zogenaamde ‘posttraumatische stress’ zelfs.
De therapeut was een vrolijke, spraakzame man, klein als een jockey, vol eigen meningen, wat Sam verbaasde. (Moesten ze geen raadselachtige dingen zeggen als ‘Wat vindt u zelf?’) Hij zei dat Sam waarschijnlijk een milde vorm van ptss had. Het klonk even nonchalant alsof hij zei: je hebt waarschijnlijk een lichte bijholteontsteking. Hij dacht dat Sam ‘max’ drie of vier sessies nodig zou hebben om ‘het de kop in te drukken’.
Sam was bijna lachend vertrokken; had die man zijn diploma soms online gehaald? Maar in de lift naar beneden had hij zich tot zijn verbazing een beetje opgelucht gevoeld, alsof je na een lange vlucht bij het bagagedepot stond en je oren openplopten terwijl je nauwelijks besefte dat ze dicht hadden gezeten. Niet dat hij zich fantastisch voelde. Maar wel iets beter. Misschien was het het placebo-effect, of misschien zou het uiteindelijk vanzelf beter zijn gegaan, of misschien had zijn kleine therapeut bovenaardse kwaliteiten.
Nu bleef hij voor een zebrapad staan kijken naar een vrouw met een baby in een wandelwagen en een peuter.
De baby was ongeveer een jaar. Hij zat rechtop met zijn dikke beentjes recht voor zich en hield een groot groen blad als een vlaggetje in zijn mollige hand.
Was het soms een drijvend blaadje dat die dag Ruby’s aandacht had getrokken? Hij stelde het zich voor zoals hij al zo vaak had gedaan, zoals hij misschien de rest van zijn leven zou blijven doen. Hij zag haar op de rand van de fontein klimmen, trots op zichzelf, en daarover ronddraven, misschien zelfs rennen. Was ze uitgegleden? Of had ze iets gezien wat ze wilde hebben? Een drijvend blad of een mooie stok. Iets wat glom. Hij stelde zich haar voor, geknield op de rand van de fontein in haar roze jasje, met een hand uitgestrekt, en dat ze toen ineens in het water viel, voorover, in paniek met haar armen zwaaiend terwijl haar longen zich met water vulden en ze probeerde ‘papa’ te schreeuwen, de zware jas die haar omlaagtrok en daarna de stilte, haar haren die rond haar hoofd dreven.
Even kantelde Sams wereld, en zijn adem stokte. Hij concentreerde zich op het voetgangerslicht dat op rood stond en wachtte tot het groen werd. De auto’s zoefden langs. De moeder die naast hem stond te wachten zei iets in haar mobieltje. ‘Mijn schoen valt van mijn voet,’ zei de peuter klagerig.
‘Nee hoor,’ zei de moeder verstrooid terwijl ze doorging met haar telefoongesprek. ‘Dat weet ik, dat is het nou juist, ik bedoel, het zou prima zijn als ze er meteen open over was geweest, maar... nee, Láchlan! Niet hier je schoen uittrekken!’
De kleine jongen was ineens op het voetpad neergeploft en was bezig zijn schoen uit te trekken.
‘Hij zit hier midden op straat die verrekte schoen uit te trekken. Lachlan, hou daarmee op.’ De vrouw bukte zich om de peuter overeind te trekken. Haar hand gleed van de wandelwagen. Hij stond op een helling.
De wagen gleed weg.
‘Oeps.’ Sam stak een hand uit en greep het handvat.
De vrouw keek op.
‘Jezus christus.’ De telefoon die ze tussen hoofd en schouder klemde, viel met een smak op de grond toen ze snel de wandelwagen vastgreep, haar hand boven op die van Sam.
Ze keek naar het voorbijrazende verkeer en toen weer naar de wandelwagen.
‘Het had... hij zou...’ zei ze.
‘Ik weet het,’ zei Sam. ‘Maar alles is oké. Er is niets gebeurd.’ Hij haalde zijn hand onder de hare uit. Ze hield de stang nu vast alsof ze hem nooit meer zou loslaten.
‘Mama, de telefoon is helemaal kapot!’ De peuter stak met een gezicht vol afschuw het mobieltje in de lucht dat hij van de grond had opgeraapt. Sam hoorde een blikkerige stem in de telefoon zeggen: ‘Hallo? Hallo?’
Het licht sprong op groen. De vrouw bewoog zich niet. Ze was het nog aan het verwerken, ze zag nog steeds voor zich wat er had kunnen gebeuren.
‘Fijne avond nog,’ zei Sam, en hij stak de straat over, de hemel groots en hoopvol voor hem.