|
34
De bruiloft vond gelukkig plaats op maar tien minuten rijden van Clementines huis, en ze wist precies waar het was, dus ze zou niet de weg kwijtraken. Dat was het ergste van het werken als freelancer, dat je naar onbekende locaties moest rijden.
Ze was nog nooit te laat gekomen voor een optreden, dat mocht ze wel afkloppen, want ze nam altijd extra tijd voor onvoorziene omstandigheden.
De bruiloft werd gevierd aan de haven, in een beschutte baai met enorme inheemse vijgenbomen en een oude muziektent. Clementine speelde niet graag buiten: rondslepen met haar cello en muziekstandaard op zoek naar de juiste plek, bladmuziek die opfladderde in de wind, ondanks de knijpers waarmee ze die altijd vastzette, vingers die gevoelloos werden op koude dagen, make-up die langs je gezicht droop op hete dagen, en geen akoestiek, zodat het geluid zinloos de atmosfeer in sijpelde. Maar om de een of andere reden was deze plek hun altijd goedgezind; de muziek dreef over het blauwe, schitterende water, en punctuele bruidjes schreven na hun wittebroodsweken een gloedvolle aanbeveling op het internet.
Maar vandaag niet. Vandaag zou het vreselijk worden. Het uitzicht op de haven zou ontbreken. Clementine keek naar de donkergrijze wolkenband boven de skyline van Sydney. De wereld leek smaller. Mensen liepen in elkaar gedoken. Het had de hele ochtend gestaag geregend, en hoewel het nu was afgenomen tot een zacht gespetter, kon het elk moment weer gaan gieten.
‘Gaat het evengoed door buiten?’ had Clementine die ochtend gevraagd aan Kim, eerste violist en manager van Passing Notes.
‘Ze hebben voor ons een tent gehuurd,’ zei Kim. ‘De gasten zullen het met een paraplu moeten doen. De bruid was vanochtend in tranen. Ze dacht dat het niet zo lang kon blijven regenen. Ik weet nog dat ik tijdens de boeking aan haar vroeg “Wat is plan B bij slecht weer?”, en zij zei: “Het regent niet.” Waarom zeggen ze dat altijd? Waarom zijn bruiden altijd zo onrealistisch?’
Kim zat midden in een vechtscheiding.
Clementine vroeg zich af of zij ook aan het begin van een vechtscheiding stond. Toen Sam vandaag naar de veerpont vertrok, had ze ‘Veel plezier op je werk’ gezegd, en ze wist zeker dat ze hem geërgerd had zien kijken, alsof hij nog nooit zoiets stoms had gehoord, of alsof zij de laatste op aarde was van wie hij een fijne dag toegewenst wilde krijgen. Het had haar pijn gedaan, een plotselinge, scherpe steek, alsof ze een uitbrander kreeg, zoals vanochtend toen haar c-snaar sprong op het moment dat ze haar hoofd boog en hij tegen haar wang schoot. Dat was haar nog nooit overkomen. Ze wist niet eens dat het mogelijk was. Er zat te veel spanning in haar spel. Te veel spanning in haar lichaam. Te veel spanning in huis. De klap van die snaar had als iets persoonlijks gevoeld, en ze had daar in alle vroegte in het donker gezeten zonder dat ze haar vingertoppen tegen haar wang wilde drukken.
Ze parkeerde vlak naast de ingang van het park. Ze was twintig minuten te vroeg, de tijd die ze altijd extra uittrok voor het geval ze ‘de weg kwijtraakte’. Ze geeuwde en keek naar de lucht. De regen zou misschien net lang genoeg wegblijven. Als de bruid geluk had.
Ze leunde achterover en sloot haar ogen.
Die ochtend was ze om vijf uur opgestaan en had ze met de metronoom het stuk van Beethoven geoefend. ‘Voel het innerlijke ritme,’ zei Marianne altijd, maar dan riep ze ineens: ‘Te schokkerig! Te schokkerig!’
Clementine masseerde haar pijnlijke schouder. Haar eerste celloleraar, meneer Winterbottom (haar oudere broers en haar vader noemden hem altijd meneer Winter-bum), zei altijd ‘Niemand speelt zonder pijn’ als Clementine weleens klaagde dat ze ergens last van had. Clementines moeder had dat maar niets gevonden. Pam had zich verdiept in de alexandertechniek, en die oefeningen hielpen Clementine nog steeds wanneer ze eraan dacht ze te doen.
Meneer Winterbottom tikte altijd met zijn strijkstok op haar knie en zei dan: ‘Meer oefenen, juffie, je kunt niet alleen op je talent dobberen, want ik kan je verzekeren, daarvan heb je niet genoeg,’ en: ‘Het is moeilijk voor je om je emotioneel te geven aan je muziek omdat je nog te jong bent, je hebt eigenlijk nog nooit echt iets gevoeld. Je hart moet eerst gebroken worden.’ Toen ze zestien was, had hij haar voor een auditie naar het Sydney Youth Orchestra gestuurd, maar met de mededeling dat ze niet op toelating mocht hopen, ze was simpelweg niet goed genoeg, maar het zou een goede ervaring zijn. Er stond geen scherm, er zat alleen een jury, die haar bemoedigend toelachte, maar toen ze met haar cello was gaan zitten, kon ze de stok niet eens naar de snaren brengen omdat ze ineens verstijfd was van angst. Het was alsof ze door een verschrikkelijke ziekte was overvallen. Ze stond op en liep van het podium zonder een noot te hebben gespeeld. Er leek gewoon geen andere optie. Meneer Winterbottom zei dat hij zich in zijn hele leven niet zo had geschaamd voor een leerling, en hij had heel wat leerlingen gehad. Jongeren met cellokisten kwamen de hele dag af en aan naar zijn huis: een productielijn van cellisten die leerden zichzelf te verafschuwen.
Na het auditiedebacle had haar moeder een nieuwe lerares voor haar gevonden, en haar dierbare Marianne had op de eerste dag gezegd dat audities onnatuurlijk en angstaanjagend waren, ze had ze zelf altijd gehaat en ze zou Clementine nooit naar een auditie laten gaan waarop ze niet goed was voorbereid.
Waarom had de kanker in zijn wrede willekeur de mooie Marianne te grazen genomen en niet die vreselijke meneer Winter-bum, die nog gezond en wel was en neurotische muzikanten afleverde?
Clementine deed haar ogen open en zuchtte toen ze lichte spetters op de voorruit hoorde. Het was de regen, die zich voorbereidde op een hoosbui. Ze zette de radio aan en hoorde een presentator zeggen: ‘Zolang de “zondvloed” in Sydney doorgaat, wordt iedereen gewaarschuwd om uit de buurt te blijven van afvoerputten en kreken.’
Haar telefoon op de stoel naast haar ging, en ze pakte hem om op het schermpje te kijken. Er stond geen naam, maar ze herkende de reeks cijfers.
Vid.
Sinds de barbecue had hij al zo vaak gebeld dat ze zijn nummer herkende, maar ze nam nooit de moeite om het in haar telefoon op te slaan, omdat hij geen vriend was maar een kennis, een vriend van een buurman, die ze nooit meer wilde zien. Erika had het recht niet om hem haar nummer te geven. Vid en Tiffany hadden via haar eventuele boodschappen moeten doorgeven. Wat moest hij van haar?
Ze hield de telefoon voor zich, en starend naar het schermpje probeerde ze zich voor te stellen dat hij de telefoon in zijn grote hand hield. Ze herinnerde zich dat hij zei: ‘Jij en ik zijn de watjes.’ De watjes. Ze sloot haar ogen, en haar maag verkrampte onmiddellijk. Ze vroeg zich af of ze uiteindelijk zou moeten boeten met een maagzweer. Was het iets wat maagzweren veroorzaakte? Van spijt doortrokken zwartgalligheid?
De telefoon was opgehouden, en ze wachtte het sms’je af met de mededeling dat Vid weer had gebeld zonder een berichtje achter te laten. Er waren slechts twee gelegenheden geweest waarin hij was bezweken en duidelijk tegen zijn zin een boodschap had ingesproken: ‘Clementine? Met Vid. Hoe gaat het met je? Ik bel wel weer.’ Hij was zo iemand die nooit een berichtje insprak en die wilde dat jij die verdomde telefoon opnam. Haar vader was precies zo.
Onmiddellijk ging haar telefoon weer. Dat zou Vid wel weer zijn, dacht ze, maar hij was het niet; het was een onbekend nummer. Hij zou toch niet proberen haar erin te luizen door met een ander nummer te bellen? Het was Vid niet. Het was de ivf-kliniek van Erika. Ze belden voor een afspraak met een consulente om over eiceldonatie te praten.
Erika had haar die ochtend het nummer van de kliniek gegeven op een geïrriteerde, ongeduldige toon, alsof ze niet echt had verwacht dat Clementine zou bellen.
Clementine haalde haar agenda uit haar handtas en hield hem op haar schoot terwijl ze een afspraak maakte voor de dag vóór haar auditie. De kliniek was in de stad. Ze zou dan net op tijd terug zijn voor haar les aan de griezelig talentvolle Wendy Chang (graad vijf met negen jaar). De vrouw met wie ze de afspraak maakte, was heel vriendelijk en legde haar alles uit over een eerste bloedtest die ze misschien dan of later kon laten doen, dat was helemaal aan haar, en Clementine vermoedde dat de vrouw haar waarschijnlijk voor een menslievende, altruïstische persoon aanzag die dit uit naastenliefde deed, niet onder de zware druk van een verplichting.
Ze hoorde nog Erika’s berustende stem die ochtend aan de telefoon. ‘O, Clementine, we weten allebei dat dat een leugen is.’ Maar daarna was ze onmiddellijk ter zake gekomen en had ze haar het nummer van de kliniek gegeven alsof het haar niet kon schelen dat het een leugen was. Het kon haar niet schelen wat Clementines motieven waren, ze was alleen geïnteresseerd in de eicellen.
Wat had Clementine dan verwacht? Dankbaarheid en blijheid? ‘O, dank je wel, Clementine, wat ben je toch een geweldige vriendin!’
Ze sprong op toen iemand op het raampje naast haar bonsde. Het was Kim met haar vioolkist, die met een ongelukkig gezicht onder een reusachtige paraplu stond.
Clementine draaide het raampje open.
‘Wat een lol, hè,’ zei Kim mat.
De pop-uptent boezemde geen vertrouwen in. Hij zag er goedkoop uit, alsof hij uit een winkel kwam waar alles twee dollar kostte.
‘Ik denk niet dat die het gaat houden,’ zei Nancy, de altvioliste, met een blik op de flinterdunne witte stof. Op een paar plaatsen zakte het doek al door. Clementine zag de donkere schaduw van bladeren in de plasjes boven hun hoofd drijven.
‘Het is tot dusver nog helemaal droog,’ zei Kim bezorgd. In hun contract stond dat ze iets te eten kregen en dat er een mogelijkheid moest zijn om hun instrumenten droog te houden. In geval van regen hadden ze het recht om op te stappen, maar zover was het nooit gekomen.
‘Het gaat vast wel goed,’ zei Indira, de tweede violiste, die altijd de rol van optimist op zich nam en ervoor zorgde dat ze iets te eten kregen. Ooit had ze midden in een stuk haar viool neergelegd om te kijken of een langslopende ober iets lekkers te bieden had, wat heel gênant was geweest.
‘Hoe gaat het met oefenen?’ vroeg Nancy toen ze aan het stemmen waren.
Clementine zuchtte onhoorbaar. Daar ging ze weer. ‘Wel goed,’ zei ze.
‘Hoe gaat die arme Sam dat doen met het brengen en halen van de kinderen als jij op tournee bent?’ vroeg Nancy.
‘Nancy. Ik krijg die baan niet,’ zei Clementine.
‘Ik denk dat je een heel goede kans maakt!’ zei Nancy.
Nancy wilde niet dat ze die baan kreeg. Ze deed alsof dat was omdat ze niet wilde dat Clementine bij het kwartet wegging, maar Clementine moest bij haar altijd denken aan wat Gore Vidal ooit had gezegd: ‘Elke keer dat een vriend succes heeft, sterft er iets in mij.’
Nancy was zo’n vriendin die Clementine altijd wees op vrouwen met een slank figuur: kijk die dunne taille/lange benen/strakke billen. Zou je het niet fantastisch vinden om er ook zo uit te zien? Zou je haar niet vermoorden? Daar word je toch depressief van, vind je niet? (Want als dat niet zo is, zou je het verdomme wel moeten zijn!)
‘Nou, als je die baan niet krijgt, krijg je ook niet te maken met al die orkestregels,’ zei Nancy. ‘Net of je bij een groot bedrijf in dienst bent. Vergaderingen. Beleidsregels. Persoonlijk zou ik er niet tegen kunnen, maar ja, zo ben ik nu eenmaal.’
‘Je vindt het vast geweldig, Clementine. De kameraadschap, het reizen, het geld!’ zei Indira.
‘Zou Sam het niet erg vinden om met al die muzikanten om te gaan?’ vroeg Nancy. Nancy liet geen gelegenheid voorbijgaan om aan te voeren dat Sam geen muzikant was. Het was alsof ze aanvoelde dat daar een zwakke plek zat, dus bleef ze erover doorgaan. Ze had ooit tegen Clementine gezegd: ‘Ik zou nooit met een man kunnen trouwen die geen muzikant was, maar zo ben ik nu eenmaal.’
‘Hij kan met de meeste mensen goed opschieten,’ zei Clementine kort.
‘Ik dacht alleen dat het niet zijn types zouden zijn,’ zei Nancy. ‘Hij is meer het type van een stoer buitenmens, toch?’
‘Sam is geen buitenmens,’ voer Clementine uit. Hou je kop, Nancy. Nancy was echt zo’n prinses uit de chique buitenwijken. Haar vader was rechter.
‘Zei je niet een keer dat hij geen muzikaal gehoor heeft?’ vroeg Nancy.
‘Hij doet alsof hij geen muzikaal gehoor heeft,’ zei Clementine. ‘Dat vindt hij leuk om te zeggen.’
‘Hij houdt van jarentachtigrock,’ zei Kim toegeeflijk.
‘Goh, zeg, wat zien je benen er fantastisch uit in die broek, Kim,’ zei Nancy. ‘Je zou haar bijna vermoorden, wat jij, Clementine?’
‘Ik ben eigenlijk erg op haar gesteld,’ zei Clementine.
‘O, trouwens! Dat vergat ik nog bijna. Ik heb gehoord dat Remi Beauchamp auditie doet.’ Nancy speelde haar troefkaart.
‘Ik dacht dat hij in Chicago zat,’ zei Clementine. Ze bleef vrij onbewogen. Ze kende Remi al jaren en had altijd veel ontzag gehad voor zijn onberispelijke voordracht. Zelfs als ze de eerste ronde haalde, zou het orkest uiteindelijk voor hem kiezen.
‘Hij is terug,’ zei Nancy, en ze probeerde sip te kijken door haar mondhoeken omlaag te trekken. Het resultaat was nogal angstaanjagend. Ze leek net de Joker in Batman. ‘Maar ik weet zeker dat jij nog steeds een goede kans maakt.’
‘De eerste gasten komen eraan,’ zei Kim. ‘Zullen we beginnen met het stuk van Vivaldi?’
Ze sloegen allemaal de juiste bladmuziek op en brachten hun instrument in de aanslag.
Kim klemde haar viool onder haar kin, gaf een kort knikje en begon te spelen. Toen haar blik die van Clementine ontmoette, deed ze een stapje achteruit, net ver genoeg om achter Nancy’s hoofd haar middelvinger op te steken op een snelle, onopvallende manier die voor ieder ander net zo goed een onderdeel kon zijn van haar spel op de snaren.
Tijdens het spel liet Clementine haar gedachten wegvloeien. Ze hoefde er niet bij na te denken. Ze speelden al samen sinds Holly nog een baby was en ze waren goed op elkaar ingespeeld. Nancy had de neiging te gaan jagen, maar dat vond ze zelf niet, zij vond dat de anderen niet genoeg vaart hadden. Nu pasten ze zich maar aan haar aan.
Ze gingen verder met ‘Air on a G String’, en Clementine keek naar de arme gasten, die hun paraplu hoog boven hun sombere gezichten hielden, met hun hoge hakken die wegzakten in het natte gras, en wanhopig naar het einde verlangden.
‘Daar komt de bruid!’ Een vrouw met een klein hoedje kwam plotseling aangelopen. Ze deed Clementine aan Mr Potato Head denken. ‘Gauw, de bruiloftsmars, snel, snel!’ Ze zwaaide met beide handen alsof ze een dirigent nadeed. Het leek erop dat ze al aardig wat champagne achter de kiezen had.
Kim vroeg altijd één persoon om hen officieel te waarschuwen als de bruidsmuziek moest worden ingezet, maar om de een of andere reden waren er altijd gasten (vrouwen, het waren altijd vrouwen) die die taak op zich namen en er vaak de oorzaak van waren dat ze te vroeg begonnen. Eén keer hadden ze het welkomstlied tien keer gespeeld voordat ze eindelijk de bruid aan zagen komen.
‘Oeps! Sorry! Vals alarm!’ De dame met het aardappelhoofdhoedje trok een overdreven verontschuldigend gezicht.
Bruiden kwamen zelden vroeg. Ze hadden ooit op een bruiloft gespeeld waar de bruid een uur te laat kwam, en toen hadden ze moeten vertrekken omdat ze ergens anders nog een optreden hadden.
Erika was te vroeg op haar eigen bruiloft. ‘We kunnen niet te vroeg zijn,’ had Clementine, haar enige bruidsmeisje, gezegd. ‘Er arriveren nog steeds gasten.’
‘Oliver zal er zijn,’ zei Erika. Ze droeg haar haar naar achteren en haar ogen waren zwaar opgemaakt. Ze zag er totaal anders uit. ‘Hij is de enige die voor mij telt.’ Het was een van de weinige keren dat Erika degene was geweest die de etiquette aan haar laars lapte.
Clementine had niet echt jaloezie gevoeld, maar misschien iets wat erop leek, omdat ze zag dat voor Erika echt alleen de huwelijksvoltrekking telde, niet haar bruiloft. Ze maakte zich niet druk om haar jurk of haar haar of de muziek of zelfs haar gasten; alleen Oliver was voor haar belangrijk. Terwijl Clementine bij haar huwelijk al die dingen wel belangrijk had gevonden. (De kapster, bijvoorbeeld, verpestte haar haar, zodat ze er op haar trouwdag had uitgezien als Morticia.) Sam en zij hadden elkaar die dag amper gesproken, omdat ze moesten bijpraten met vrienden en familieleden die van ver kwamen, terwijl Erika en Oliver alleen maar oog hadden gehad voor elkaar. Het had iets misselijkmakends gehad. En iets moois.
Ze vroeg zich nu af of dat voortekenen geweest waren. Natuurlijk, zij en Sam lachten samen, ze waren gepassioneerd (althans voordat de kinderen er waren), ze hadden lol, maar hun relatie was niet sterk genoeg om de eerste echte test te doorstaan. Het was geen standvastig huwelijk. Een pruthuwelijk. Een huwelijk van niks.
De tent ging heen en weer. Clementine voelde iets nats op haar gezicht. Waren het tranen? Of regendruppels?
‘Het lekt,’ zei Nancy terwijl ze omhoogkeek. ‘Het lekt als een gek.’
Het was plotseling weer gaan gieten.
‘Dit is niet goed,’ zei Indira, die op dat moment het kostbaarste instrument bezat. Ze had het geleend van een gepensioneerde violist.
‘We gaan weg hier.’ Kim liet haar viool zakken. ‘Kom mee.’
Clementine zat weer in de auto en wilde net starten, toen haar telefoon ging. Toen ze hem pakte, zag ze dat ene woord op het schermpje: school.
‘Helen?’ zei ze meteen, want meestal was het Helen, de secretaresse die namens de school belde.
Haar hart sloeg over. Allerlei rampscenario’s doemden op.
‘Niets aan de hand, Clementine,’ zei Helen snel. ‘Alleen zegt Holly weer dat ze buikpijn heeft. We hebben van alles geprobeerd om haar af te leiden, maar het werkt niet, vrees ik. We weten niet meer wat we met haar aan moeten, ze verstoort de les, en tja... het lijkt erop dat het echt zo is. We willen niet dat verhaal met die jongen die steeds riep dat hij een wolf zag.’
Clementine zuchtte. Dit was vorige week ook gebeurd, en tegen de tijd dat ze Holly mee naar huis had genomen, was haar buikpijn als bij toverslag verdwenen.
‘Weet je ook hoe haar gedrag vandaag was?’ vroeg Clementine aan Helen.
Volgens de beminnelijke, wat maffe kleuterjuf, juffrouw Trent, had Holly ‘af en toe problemen met zelfregulering’ op school, en als gevolg daarvan maakte ze niet altijd ‘de juiste keuzes’. Haar gedrag was zeker niet voorbeeldig geweest. Ze zat in een opstandige, zeurderige fase, en onlangs had ze in plaats van ‘nee’ een meeuwachtige kreet geperfectioneerd. Clementine werd er beroerd van.
‘Blijkbaar niet al te slecht,’ zei Helen voorzichtig. ‘De regen helpt ook niet echt. Alle kinderen worden er opstandig van. Wij ook, eigenlijk. Ze zeggen dat we dit weer nog minstens een week houden, niet te geloven, toch?’
Clementine keek naar de huwelijksplechtigheid die in het park plaatsvond. De bruid en bruidegom keken elkaar aan, hand in hand, terwijl anderen een paraplu boven hun hoofd hielden. De bruid lachte zo hard dat ze wankelde op haar benen, en de bruidegom, ook lachend, ondersteunde haar. Ze leken het niet erg te vinden dat het strijkkwartet was vertrokken.
Sam en zij hadden bij hun huwelijksvoltrekking ook veel gelachen. ‘Ik heb nog nooit een bruidspaar gezien dat zoveel lachte,’ had de voorganger zuur gezegd, alsof ze hun trouwerij niet serieus genoeg namen. Sam bleef maar lachen om Clementines Morticia-haar, wat aanstekelijk op haar werkte en waardoor het geen probleem meer was.
Maar je kon niet alles met een lach redden. Ze hadden acht jaar gelachen, een mooie tijd. Ze hadden elkaar bij voorspoed en tegenslag trouw beloofd, maar ze hadden erbij gelachen, omdat alles in hun ogen zo grappig was. Ze hadden gedacht dat een fout kapsel het ergste was wat je kon gebeuren. De voorganger had zich terecht geërgerd. Ze had hen moeten vastgrijpen en moeten roepen: ‘Dit is een ernstige zaak! Het leven wordt ernst, en jullie hebben je aandacht er niet bij!’
‘Ik kom zo,’ zei ze tegen Helen.