|
48
De dag van de barbecue
Ruby’s hoofd viel naar opzij. Water stroomde van haar lichaam af. Haar roze jasje was loodzwaar van het water. Haar armen bungelden als van een lappenpop doelloos naast haar lichaam.
Koud. Wat moet ze het koud hebben, dacht Clementine.
Ruby kon niet tegen kou. Haar tanden klapperden altijd als een opwindgebitje als ze het te koud kreeg. Tijdens zwemles kon het water haar niet warm genoeg zijn, zelfs niet midden in de zomer. ‘Koud, koud,’ riep ze dan.
Clementine rende op Oliver af om Ruby van hem over te nemen, haar dicht tegen zich aan te drukken en te verwarmen. Ze kon al bijna voelen hoe haar natte lijfje haar kleren zou doorweken. Ze liep naar de rand van de fontein en stak haar armen uit, maar Oliver negeerde haar toen hij uit het water klom met Ruby in zijn armen.
‘Mij,’ zei Clementine verdwaasd. Ze bedoelde: geef haar aan mij.
Oliver legde Ruby plat op haar rug op de harde, oncomfortabele terracotta tegels naast de fontein.
‘Ruby!’ riep Oliver alsof hij haar tot de orde riep. Hij schudde Ruby aan haar schouders door elkaar. Veel te ruw. ‘Ruby! Wakker worden, Ruby!’ Hij klonk boos. Hij klonk anders nooit boos.
Clementine liet zich met een klap op haar knieën op de tegels naast hen vallen. ‘Geef haar aan mij,’ zei ze wanhopig, maar ze kon niet dichter bij haar komen. Oliver en Erika namen alle ruimte in.
Ruby was krijtwit. Haar lippen waren paars. Haar hoofd hing slap opzij. Haar ogen waren open, maar staarden recht naar voren. Haar tanden klapperden niet. Oliver legde zijn ene hand onder Ruby’s nek, de andere op haar voorhoofd, en kantelde haar hoofd naar achteren zodat het was alsof ze naar de hemel staarde. Hij legde zijn duim op haar kin, trok haar mond open en stak er twee vingers in alsof hij er iets uit probeerde te halen.
‘Oliver, geef haar aan mij,’ zei Clementine op eisende toon. Ze moest haar in haar armen hebben om haar te kunnen redden.
Oliver boog zich naar Ruby’s gezicht met zijn oor voor haar mond alsof hij wilde horen of ze iets zou zeggen. Hij keek naar Erika en schudde zijn hoofd. Heel licht. Het betekende: nee. Hij knoopte een paar houtjes van haar roze jas los.
Ineens drong het met een klap tot Clementine door, op hetzelfde moment dat de muziek ophield. Er viel een volledige, griezelige stilte voordat Sam begon te schreeuwen alsof hij vreselijk ruzie met iemand had: ‘Laat een ambulance komen!’ Hij rende als een gek heen en weer terwijl hij op zijn zakken klopte. ‘Ik kan mijn telefoon niet vinden. Waar is mijn telefoon? Mijn telefoon!’
Vid zei kalm: ‘Ik bel een ambulance, Sam.’ Hij haalde even zijn telefoon van zijn oor om het te demonstreren. ‘Hij gaat over. Hij gaat nu over.’
‘Zeg tegen ze dat ze niet ademt,’ zei Erika. Oliver en zij gingen allebei aan een kant van Ruby staan. ‘Het is belangrijk dat ze weten dat ze niet ademt.’
‘Wat is er met Ruby?’ vroeg Holly. Ze kwam naast Clementine staan en trok aan haar mouw. Clementine probeerde iets te zeggen, maar haar keel zat zo dicht dat ze er niets uit kreeg.
‘Wil ze Whisk hebben?’ vroeg Holly. ‘Hier is Whisk. Mammie, snel, geef Whisk aan Ruby. Dan voelt ze zich beter.’
Clementine pakte Whisk aan. Ze krulde haar vingers om het koude staal.
‘Kom maar, Holly.’ Tiffany pakte Holly bij de hand en trok haar mee.
Oliver zei tegen Erika: ‘Vijftien om twee, ja?’ Hij was spierwit. Er zaten druppels op zijn brillenglazen en water droop als zweet over zijn gezicht. Zijn blik was gericht op Erika, alsof zij de enige twee aanwezigen waren.
‘Ja. Vijftien om twee,’ zei Erika. Ze veegde haar natte haar uit haar ogen.
Oliver vouwde zijn vingers in elkaar, zette zijn ellebogen op slot en plaatste zijn grote handen op Ruby’s borst.
‘O god,’ zei Sam. Hij legde zijn handen in zijn nek en liet zijn hoofd vallen alsof hij wegdook voor een klap, terwijl hij rondjes liep. ‘O lieve god.’
Oliver begon pompend te bewegen en hardop te tellen terwijl hij op Ruby’s borst drukte. ‘Een en twee en drie en vier en vijf.’
‘Oliver doet Ruby pijn!’ zei Holly jammerend.
‘Nee,’ zei Tiffany. ‘Hij doet haar geen pijn. Hij helpt haar. Erika en hij doen precies het goede. Ze helpen haar.’ Haar stem trilde.
‘Twaalf en dertien en veertien en vijftien en een en twee.’
Op tel vijftien kneep Erika Ruby’s neus dicht en boog ze zich naar het meisje toe met open mond, alsof ze haar als een minnaar ging kussen, een sensuele, intieme beweging, angstaanjagend en fout, vertrouwd en choquerend tegelijk. Zo deed je dat. Iedereen wist dat je zo iemands leven moest redden, maar je zag het nooit gebeuren, niet in het dagelijks leven, niet bij iemand in de tuin, niet met je eigen kind dat even daarvoor nog achter de lichtjes aan had gerend.
Er gebeurde niets.
Erika beademde Ruby nog een keer, Oliver bleef pompen en scanderen: ‘Een en twee en drie en vier en vijf.’
Clementine merkte dat ze zelf op het ritme meewiegde terwijl ze achter elkaar alsjeblieftalsjeblieftalsjeblieftalsjeblieftalsjeblieft mompelde.
Dus zo gaat het, dacht een deel van haar terwijl ze wiegde en bad. Zo voelt het. Je verandert niet. Er is geen speciale bescherming wanneer je die onzichtbare grens over gaat van je gewone leven naar die parallelle wereld waar tragedies plaatsvinden. Het gebeurt gewoon zomaar. Je wordt niet iemand anders. Je bent nog precies dezelfde. Alles om je heen ruikt nog hetzelfde, ziet er nog hetzelfde uit, voelt precies hetzelfde. Ze proefde nog Vids dessert. Ze rook nog het gegrilde vlees van de barbecue. Ze hoorde nog de hond eindeloos keffen en ze voelde het straaltje bloed langs haar scheenbeen lopen vanaf haar knie, waar ze met een klap op neergevallen was.
‘O God, alsjeblieft, Gód,’ kreunde Sam zwak van wanhoop, en hij geloofde niet eens in God, hij was een atheïst, en zijn ontzetting was haar ontzetting, maar ze wilde er niets van weten, ze dacht kwaad: hou op, Sam, hou op.
Ze hoorde Vid zeggen: ‘We hebben hier een klein meisje dat niet ademt. Hoort u mij? Ze ademt niet. We hebben direct hulp nodig. Stuurt u alstublieft onmiddellijk een ambulance.’ Clementine voelde een enorme haat tegen hem omdat hij dat zei, alsof hij een banvloek over Ruby uitsprak, alsof hij door te zeggen dat ze niet ademde, maakte dat dat echt zo was. ‘Zet u ons boven aan de lijst, dit heeft prioriteit, extra geld is geen punt, we betalen wat u wilt.’
Geloofde hij nu echt dat hij er met geld voor kon zorgen dat de ambulance sneller kwam? Dat rijke mensen een vip-ambulance konden regelen?
‘En negen en tien en elf en twaalf en dertien en veertien en vijftien.’
Erika boog weer haar hoofd.
Sam kroop vlak naast Clementine en pakte haar hand. Ze greep hem vast alsof hij haar mee terug kon trekken naar enkele minuten geleden.
Was het nog maar net gebeurd? Zojuist? Het moment hiervoor? Ze had alleen maar heel even de andere kant op gekeken. Het kon niet langer dan een minuut zijn geweest.
‘De ambulance is onderweg,’ zei Vid. ‘Ik ga ze op straat opwachten, dan weten ze waar ze moeten zijn.’
‘Wij komen ook,’ zei Tiffany. ‘Ga maar met ons mee kijken of de ambulance eraan komt, Holly.’
Holly ging mee zonder protest, zonder om te kijken, met haar hand vol vertrouwen in die van Tiffany, alsof ze naar een huisdier gingen kijken.
Natuurlijk was een minuut genoeg geweest.
Verlies ze nooit uit het oog. Kijk nooit weg. Zoiets gebeurt heel snel. Het gebeurt zonder geluid. Al die verhalen in het nieuws. Al die ouders. Al die ongelukken waarover ze had gelezen. Verdrinkingen in een achtertuin. Zwembaden zonder omheining. Kinderen alleen in bad. Kinderen met stomme, dwaze, onoplettende ouders. Kinderen die stierven, omringd door zogenaamd verantwoordelijke volwassenen. En elke keer deed ze alsof ze daar geen oordeel over had, maar diep vanbinnen dacht ze: mij niet. Dat overkomt mij echt nooit.
Erika hief na de tweede beademing haar hoofd en keek Clementine met een blik vol onbeschrijfelijke wanhoop aan. Kleine waterdruppels hingen aan haar wimpers. Haar lippen, de lippen die op die van Ruby gedrukt waren, waren gesprongen.
Oliver ging gestaag door. ‘Een en twee en drie en vier en vijf.’