|
10
Erika zat weer hoog en droog in haar kantoor. De terugtocht vanaf de bibliotheek waar Clementine haar verhaal hield, had nog meer gekost dan de heenweg. Ze had zojuist honderdvierendertig dollar weggegooid, die niet terug te vorderen waren. Ze begreep haar eigen besluitvormingsproces niet. Door naar Clementines verhaal te luisteren waren er geen hiaten in haar geheugen gevuld. Het had alleen maar allerlei onaangename gevoelens opgeroepen, en daarna had ze onderweg in de taxi ook nog telefoontjes van zowel haar man als haar moeder gehad. Ze wilde zich zo snel mogelijk op een ingewikkelde taak storten. Daarmee zou ze haar hoofd bijna even goed leeg kunnen maken als met een flink stuk hardlopen. Gelukkig deed ze niet zulk werk als Clementine, die constant haar emoties moest inzetten. Er hoorden geen emoties aan je werk te pas te komen. Dat was het fijne van werken.
Ze luisterde haar voicemail af terwijl ze keek hoe de regen tegen de zware ruit sloeg. Het weer deed er niet toe als je veilig in een hoog kantoorgebouw verschanst zat. Het was alsof het in een andere dimensie plaatsvond.
Terwijl ze door haar inbox scrolde, ging haar telefoon en ze zag dat het weer Oliver was. Ze had hem minder dan een halfuur geleden nog gesproken. Hij bleef haar nu toch niet steeds bellen over een gesprek met Clementine? Hij moest een goede reden hebben om te bellen.
‘Sorry dat ik je weer stoor,’ zei hij snel. ‘Ik zal het kort maken. Ik vroeg me alleen af of jij Harry de laatste tijd nog hebt gezien.’
‘Harry?’ zei Erika terwijl ze een mailtje opende. ‘Wie is Harry?’
‘Hárry!’ zei Oliver ongeduldig. ‘Onze buurman!’
Jemig. Harry was niet bepaald een goede vriend. Ze kenden de oude man amper, en trouwens, hij was niet echt hun buurman, hij woonde naast Vid en Tiffany.
‘Ik weet het niet,’ zei Erika. ‘Ik geloof het niet. Hoezo?’
‘Ik sprak Tiffany net toen ik het afval buiten zette,’ zei Oliver. Hij zweeg om zijn neus te snuiten, en bij het horen van de naam Tiffany verstijfde Erika’s hand op de computermuis. Ze had sinds de barbecue niets meer met Tiffany en Vid te maken willen hebben. Ze waren trouwens toch nooit echt vrienden geweest. Ze woonden alleen vlakbij. Tiffany en Vid konden het veel beter vinden met Clementine en Sam dan met hen. Als Erika die dag niets over Clementine had gezegd, als ze had gezegd dat ze die dag niets te doen hadden, zou Vid hen dan ook hebben uitgenodigd voor de barbecue? Waarschijnlijk niet.
‘Ik zei tegen haar dat ik Harry al een poosje niet had gezien,’ zei Oliver. ‘We besloten samen naar zijn huis te gaan en in zijn brievenbus te kijken, en die zat nogal vol. Dus toen zijn we met die post bij hem gaan aankloppen, maar er deed niemand open. Ik heb geprobeerd naar binnen te kijken, maar ik weet het niet, ik heb zomaar het gevoel dat er iets niet klopt. Tiffany belt op dit moment met Vid om te vragen of hij iets van Harry weet.’
‘Oké,’ zei Erika. Het interesseerde haar geen bal. ‘Misschien is hij een poosje weg.’
‘Ik denk niet dat Harry met vakantie is,’ zei Oliver. ‘Wanneer heb jij hem voor het laatst gezien?’
‘Ik heb geen idee,’ zei Erika. Ze was haar tijd aan het verdoen. ‘Al een poosje niet.’
‘Ik vraag me af of ik de politie moet bellen,’ zei Oliver zorgelijk. ‘Ik bedoel, als er niets aan de hand is, wil ik hem niet in verlegenheid brengen en ook de politie niet onnodig lastigvallen, maar...’
‘Hij heeft vast ergens een extra sleutel,’ zei Erika. ‘Die ligt dan waarschijnlijk onder een bloempot bij de voordeur of zoiets.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Dat weet ik gewoon,’ zei Erika. ‘Van die generatie is hij.’ Erika’s grootmoeder legde altijd een sleutel onder een pot geraniums, maar voor Erika’s moeder was het uitgesloten dat iemand zonder toestemming haar huis binnen zou komen. Ze had een dubbel slot op haar voordeur. Om de inboedel die zo vreselijk kostbaar was te beschermen.
‘Oké,’ zei Oliver. ‘Goed idee. Ga ik proberen.’
Hij hing abrupt op, en toen Erika de hoorn neerlegde merkte ze tot haar ergernis dat de gedachte aan haar oude buurman haar afleidde. Wanneer had ze hem nu echt voor het laatst gezien? Waarschijnlijk toen hij weer eens kwam klagen. Hij wilde niet dat auto’s voor zijn huis geparkeerd werden en hij zat altijd vol klachten over Vid en Tiffany: over geluidsoverlast (ze hadden vaak feestjes; hij had de politie meer dan eens gebeld), over de hond (Harry zei dat hij zijn tuin omwoelde; hij had een officiële klacht ingediend bij de gemeente), over hoe hun huis eruitzag (het lijkt verdomme de Taj Mahal wel). Hij leek echt een hekel aan Tiffany en Vid te hebben, zelfs aan Dakota, maar Erika tolereerde hij, en Oliver scheen hij echt te mogen.
Ze stond op en liep naar het raam. Sommige mensen, zoals haar collega-manager, wilden in dit gebouw niet te dicht bij de ramen staan – de manier waarop ze waren ingezet gaf je het idee dat je aan de rand van een klip stond – maar Erika genoot van het beklemmende gevoel in haar maag als ze neerkeek op de straten, waar het verkeer vastliep in de regen.
Harry. De laatste keer dat ze hem had gezien, was op de ochtend van de barbecue, herinnerde ze zich nu weer. Toen ze snel nog wat crackers was gaan kopen. Ze had zich zorgen gemaakt over de sesamzaadjes. Toen ze de straat uit reed, had ze in haar achteruitkijkspiegeltje gezien dat Harry stond te schreeuwen tegen de hond van Vid en Tiffany. Hij had naar hem geschopt, maar ze wist zeker dat hij het hondje niet had geraakt. Hij had het alleen gedaan voor het effect. Vid was de veranda op gekomen, waarschijnlijk om de hond binnen te roepen. Dat was het enige wat ze had gezien.
Erika had geen probleem met Harry’s knorrige gedrag. Mopperen was minder tijdrovend en vermoeiend dan opgewektheid. Harry bleef nooit lang staan voor een praatje. Ze vroeg zich af of hem iets was overkomen, of hij misschien ziek was, en als er niets aan de hand was of dan die arme, verantwoordelijke Oliver zich moest laten afsnauwen vanwege zijn bemoeienis.
Een flitslicht lichtte de skyline van de stad op als vuurwerk, en Erika stelde zich voor hoe ze eruit zou zien in de ogen van iemand op straat die toevallig op dat moment opkeek en haar donkere, eenzame gestalte in het lamplicht voor het raam zag staan.
Het deed haar ergens aan denken... misschien was het, misschien... handen tegen glas gedrukt, een gezicht zonder duidelijke trekken, alleen een mond, een wijd open mond, maar toen spatte de herinnering in duizend kleine stukjes uit elkaar. Was het mogelijk dat ze haar geheugen die dag onherstelbare, rampzalige schade had toegebracht?
Ze draaide zich van het raam weg en liep snel terug naar haar bureau om een spreadsheet te openen, een willekeurige spreadsheet, zolang die maar ergens over ging, en toen de geruststellende cijfertjes haar scherm vulden, pakte ze haar telefoon en belde ze het nummer van haar psychologe. Op luchtige toon, alsof het er niet echt toe deed, zei ze tegen de secretaresse: ‘Er zijn zeker geen afzeggingen voor morgen?’ Maar toen veranderde ze van gedachten en vroeg ze smekend: ‘Kan ik alsjeblieft komen?’