|
79
De ehbo-cursus was in de plaatselijke middelbare school waar hun dochters waarschijnlijk ooit naartoe zouden gaan, hoewel het idee dat er een tijd kwam dat ze oud genoeg waren voor de middelbare school sciencefiction leek. Hun lerares was een grote, vrolijke, enigszins laatdunkende vrouw die Jan heette en die Clementine deed denken aan een onuitstaanbare fluitiste die ze vroeger elk jaar op muziekkamp zag.
Jan begon met een rondje waarbij ze hun vroeg hun naam te zeggen, de reden waarom ze hier waren en, ‘om het ijs te breken’, antwoord te geven op de vraag: ‘Als je groente was, wat zou je dan zijn?’
Ze begonnen met een gespierde jonge personal trainer genaamd Dale, die zijn ehbo moest halen om bevoegd te worden, en die het liefst een babyboerenkool zou zijn omdat dat een powergroente was – daarbij liet hij zijn indrukwekkende biceps zwellen – en omdat hij een babyface had. ‘Uitstekend antwoord!’ zei Jan, die heel even overweldigd leek door Dales biceps, waardoor ze Clementine voor zich innam.
Daarna kwam een gedrongen vrouw van middelbare leeftijd aan het woord, die meedeed omdat er een noodlottig ongeval had plaatsgevonden op het kantoor waar ze werkte. Een collega was geëlektrocuteerd, en de vrouw had zich nog nooit zo nutteloos en hulpeloos gevoeld en wilde dat nooit meer ervaren, ook al dacht ze niet dat het verschil zou hebben gemaakt voor die arme man. ‘Als ik een groente was, zou ik een aardappel zijn,’ zei de vrouw, ‘zoals jullie zien’, waarbij ze naar haar lichaam wees, en iedereen lachte hard en hield meteen weer op voor het geval het niet de bedoeling was dat ze lachten.
Toen was Sam aan de beurt, hij sprak vol zelfvertrouwen en duidelijk, nonchalant achterovergeleund in zijn stoel met zijn benen gestrekt voor zich uit. Hij zei dat hij en zijn vrouw – hij wees naar Clementine – de cursus volgden omdat ze kleine kinderen hadden. Clementine keek naar hem. Zij zou de waarheid hebben verteld. Ze was altijd bereid het verhaal te delen, maar zelfs toen ze met Ruby in het ziekenhuis waren, had Sam niet aan anderen willen vertellen waarom ze daar waren, alsof het een schandelijk geheim was. ‘Ik zou een ui zijn,’ zei Sam. ‘Want ik ben heel complex. Ik heb meerdere lagen.’ Ook daarom werd hartelijk gelachen, en Clementine besefte dat Sam zoiets altijd deed, in workshops en bij teambuilding: op zijn werk speelde hij de grapjas. Waarschijnlijk koos hij altijd de ui.
Toen zij aan de beurt was, vertelde ze niet waarom ze daar was, omdat Sam dat al had gedaan. Ze zei dat ze een tomaat zou zijn, omdat die zo goed bij een ui paste, en Sam glimlachte, maar wel behoedzaam, alsof ze een vreemde was die iets van hem wilde, waardoor ze werd herinnerd aan het vernederende gevoel van die ochtend, toen ze tegen hem praatte zonder dat hij er was.
‘Aaah,’ zei iedereen vertederd, behalve iemand achter Clementine, die zei: ‘Een tomaat is een vrucht.’
‘Vandaag is het groente,’ zei Jan beslist, en Clementine besloot dat ze helemaal niet op die fluitiste leek.
Toen ze de hele klas afgegaan waren, zei Jan dat zij als groente een avocado koos, omdat het een tijdje duurde voordat die zacht werd (‘Een avocado is een vrucht,’ verzuchtte de fruitexpert achter Clementine) en dat ze daar was omdat ‘eerste hulp haar passie was’, wat Clementine raakte. Wat prachtig dat er mensen als Jan bestonden, die van ‘vreemde mensen helpen’ hun passie maakten.
Toen begon de cursus, en Clementine en Sam maakten allebei ijverig notities toen Jan hen door het proces leidde van ‘de basishulp’, afgewisseld met anekdotes over Jans eigen ervaringen als ehbo’er, zoals bij haar eerste les, waarin ze een levensecht scenario meemaakte toen een van de deelnemers neerviel. ‘Heb je het als demonstratie kunnen gebruiken?’ vroeg iemand. ‘Nee, ik moest het lokaal leegmaken,’ zei Jan. ‘Mensen vielen stuk voor stuk neer. De een na de ander, als dominostenen: boem, boem, boem.’ Ze zei het met een zeker genoegen, alsof ze wilde aantonen hoe zwak mensen vaak zijn. ‘Daarom moet je iedereen iets te doen geven – een ambulance bellen, ijs halen – of wegsturen, anders raken ze in shock. Het is een traumatische gebeurtenis. Je kunt last krijgen van een posttraumatische stressstoornis. Daar hebben we het later nog over.’
Clementine keek even naar Sam om te zien of hij terugdacht aan hun eigen ‘traumatische gebeurtenis’, maar uit zijn gezicht was niets op te maken. Hij schreef iets op zijn notitieblok.
Jan vroeg Dale, de gespierde personal trainer, op de grond te gaan liggen en koos twee aantrekkelijke jonge meisjes (wortel en bloemkool) om Dale in de juiste positie te leggen, en omdat het drie aantrekkelijke jonge mensen waren, was het best aangenaam om naar te kijken. Toen ze Dale omrolden kroop zijn onderbroek zichtbaar op, en Jan zei: ‘Leuk om te zien dat je vandaag een Calvin Klein draagt.’
Er was een prettige sfeer. Het was interessant en informatief, Sam stelde intelligente vragen en maakte af en toe op het juiste moment een grapje. Daarom was wat er daarna gebeurde heel onverwacht.
Clementine moest diep ademhalen toen Jan een felblauwe plastic pop reanimeerde. De pompende beweging van Jans handen die krachtig en snel bewogen bracht alles terug: de harde tegels onder haar knieën, Ruby’s bleke wangen en blauwe lippen, de feestverlichting, flikkerend aan de rand van haar gezichtsveld. Maar door goed te ademen verdween de spanning, en toen ze naar Sam keek, leek alles met hem in orde.
Vervolgens vroeg Jan iedereen om in paren te werken en gaf ze elk paar een blauwe pop en twee maskertjes voor de mond-op-mondbeademing. (Jan had altijd een extra maskertje aan haar sleutelring; zo kon ze te allen tijde haar diensten aanbieden.) Ze moesten een plekje op de grond zoeken waar ze de pop plat konden neerleggen.
Jan liep de zaal door om te zien hoe ze het allemaal deden.
‘Wil jij eerst?’ vroeg Clementine aan Sam. Ze zaten allebei op hun knieën aan weerszijden van de pop.
‘Ja hoor,’ zei Sam, en er leek niets met hem aan de hand toen hij systematisch de to-dolijst afwerkte die Jan hun daarvoor had geleerd: gevaar, reactie, hulp halen, luchtwegen, ademhaling, reanimatie en defibrillator.
Hij maakte de luchtwegen vrij, keek, luisterde en voelde of er ademhaling was en begon te reanimeren, zijn handen drukten ritmisch op de borst van de pop, en terwijl hij dat deed, ontmoette zijn blik die van Clementine en zag ze een zweetdruppel langs zijn gezicht lopen.
‘Sam? Gaat het?’ vroeg Clementine.
Hij schudde even zijn hoofd, een miniem ‘nee’, maar hij bleef doorgaan met de hartmassage. Hij zag krijtwit. Zijn ogen waren bloeddoorlopen.
Ze wist niet wat ze moest doen. ‘Heb je... pijn in je borst?’ Ze waren hier in elk geval wel op de juiste plek. Jan leek even competent als een arts of verpleegkundige, en ze had beslist meer compassie.
Hij schudde weer zijn hoofd.
Hij boog zijn hoofd, kneep de neus van de pop dicht en blies twee keer in. De borst van de pop ging omhoog, een teken dat hij het goed had gedaan. Hij hief zijn hoofd en toen hij weer begon te reanimeren, zag Clementine tot haar schrik dat er tranen van zijn gezicht op de pop vielen. Ze had haar man nooit eerder zien huilen, echt zien huilen, niet op hun trouwdag, niet toen de kinderen geboren werden, niet toen Ruby niet ademde, niet toen ze de volgende dag wakker werden. En dat had ze nooit vreemd gevonden, omdat ze haar vader ook nooit had zien huilen, evenmin als haar oudere broers; die gooiden met deuren en sloegen tegen de muur in hun opstandige puberteit. Haar moeder wilde weleens een traantje laten, maar Clementine was de enige huilebalk van de familie, ze was altijd snel in tranen. Misschien hadden al die stoere, onaangedane mannen in haar leven ervoor gezorgd dat ze het cliché ‘mannen huilen niet’ had geïnternaliseerd, want het was absoluut verbijsterend voor haar om Sam zo te zien huilen, dat zijn lichaam daar zelfs toe in staat was, dat het zoveel tranen kon produceren. Toen ze zijn tranen op de pop zag vallen, voelde ze vanbinnen iets breken, en een golf van medeleven welde in haar op, en de verschrikkelijke gedachte dat ze misschien altijd onbewust had geloofd dat Sam, omdat hij nooit huilde, ook niets voelde, of minder voelde, niet zo diep en heftig als zij. Ze was altijd gericht geweest op wat zijn daden met haar gevoelens deden, alsof het zijn rol was om dingen te doen voor haar, en het enige belangrijke haar emotionele reactie op hem was, alsof een ‘man’ een product of een dienst was en zij uiteindelijk het juiste merk had gekozen om de juiste respons te krijgen. Was het mogelijk dat ze hem nooit echt had gezien of echt had liefgehad zoals hij verdiende? Als mens? Een gewoon mens met tekortkomingen en gevoelens?
‘O, Sam...’
Hij kwam zo snel omhoog uit zijn geknielde positie dat hij bijna achteroverviel. Hij draaide zijn gezicht weg en wreef met de muis van zijn ene hand hard over zijn wang, alsof hij was gestoken door een mug. Hij draaide zich om en liep het lokaal uit.