|
76
Clementine werd wakker en realiseerde zich tot haar genoegen dat er een geluid ontbrak.
Het enige wat ze hoorde was stilte en daarna het vertrouwde lied van een lachende kookaburra. Het raakte haar in haar hart, alsof ze na een lange tijd eindelijk weer in Australië was. Ze opende haar ogen, het licht was helder en vrolijk en vol betekenis.
‘Het is opgehouden,’ zei ze hardop tegen Sam. ‘Het is eindelijk opgehouden.’ Ze had de weerman niet durven geloven toen hij beloofde dat zondag de zon zou schijnen. Ze wilde Sam aan zijn arm wakker schudden, maar toen zag ze dat zijn kant van het bed leeg was en wist ze weer dat hij er niet was. Hij sliep zoals tegenwoordig meestal in de studeerkamer, en ze geneerde zich omdat ze hardop tegen hem had gesproken. Zijn afwezigheid op deze hoopvolle, heerlijke ochtend was extra pijnlijk.
Ze zuchtte en draaide zich op haar buik, waarna ze het gordijn optilde om naar de hemel te kijken, die eruitzag alsof hij onlangs opnieuw blauw geverfd was.
Ze konden met de kinderen buiten de zon in gaan... maar wacht eens, nee, dat kon niet, want vandaag gingen Sam en zij een ehbo-cursus volgen in de plaatselijke middelbare school. Ze hadden het al een paar keer uitgesteld, en ze was vastbesloten om vandaag te gaan. Ze kon niet heel Sydney doorkruisen om haar verhaal te houden, als een onderwijsgoeroe mensen in diepe ernst wijzen op het belang van een ehbo-cursus en foldertjes uitdelen zonder zelf ooit de cursus te hebben gevolgd.
Sams ouders zouden op de meisjes passen. ‘Misschien is het wel heel leuk en stimulerend om samen iets nieuws te leren!’ had Sams moeder hoopvol gezegd. Haar toon had verdacht veel weg van die van Pam. De moeders zaten op één lijn. Clementine vermoedde dat haar moeder Sams moeder had gebeld, uit bezorgdheid over hun huwelijk.
Het was interessant om te zien dat een huwelijk onmiddellijk algemeen goed werd zodra het begon te wankelen.
Ze keek op de wekker en zag dat ze langer had geslapen dan anders. Het was over zessen, maar dat was geen probleem. Ze had nog ruim twee uur om te oefenen voordat de meisjes wakker werden. Het was nu nog maar een week tot de auditie. Dit waren de laatste loodjes. Ze moest nu goed timen, als een atleet, zodat ze op de dag van de auditie kon pieken. Ze trok haar oude, vormeloze blauwe vest over haar pyjama aan (om de een of andere reden was het haar oefenvest geworden) en liep stilletjes naar beneden. Het ontbreken van het geluid van de regen gaf haar een gevoel van ruimte, alsof ze van een klein kamertje een concertzaal in was gegaan. Ze had niet beseft hoe benauwend dat achtergrondgeluid was geweest.
Toen ze haar strijkstok met hars insmeerde en de ochtendzon overal licht als diamantjes strooide, op het glas van het staand horloge, op een fotolijstje, op een vaas, kreeg ze een intens rustig gevoel over haar spel. De vreemde gedachte kwam bij haar op dat ze zich niet tegen de auditie verzette, zoals ze in het verleden vaak had gedaan. Ze verspilde geen kostbare energie met klagen over de onrechtvaardigheid van het systeem: de overvloed aan gekwalificeerde muzikanten in het auditiecircuit, het feit dat een auditie niets zei over iemands talent. Ruby’s ongeluk had haar op de een of andere manier verlost van wat nu een soort nukkige trots leek, angst die vermomd was als woede.
‘Goedemorgen.’ Sam stond in de deuropening.
‘Goedemorgen.’ Ze liet haar strijkstok zakken. ‘Wat ben je vroeg op.’
‘Het regent niet meer,’ zei hij nors. Hij geeuwde vol overgave. Hij zag er bleek en afgetobd uit in het zonlicht. Ze wilde hem knuffelen, en tegelijkertijd had ze zin om hem een klap te geven. ‘Ik zou met de meisjes naar het park kunnen gaan, dan kun jij oefenen.’
‘We hebben vandaag die ehbo-cursus,’ zei Clementine. ‘Weet je nog?’
‘Die laat ik misschien voorbijgaan,’ zei hij. Elk woord kwam eruit als een zucht, alsof het hem moeite kostte om te praten. ‘Ik blijf wel thuis bij de meisjes. Ik ga een andere keer. Ik voel me niet... zo goed.’
‘Er is niks met je aan de hand. Je gaat maar,’ zei Clementine alsof ze het tegen een van de kinderen had. ‘De meisjes kijken ernaar uit om deze dag bij je ouders te zijn. Ze hebben plannen gemaakt.’
Hij maakte een geluid, een zucht van uitputting, als een bejaarde die ertegen opziet om nog een trap op te moeten. ‘Best. Whatever.’ Hij draaide zich om en slofte weg. Het was alsof ze getrouwd was met een tachtigjarige die praatte als een tiener.
‘Het begint om tien uur!’ riep ze hem vrolijk na. Ze was vandaag echt vrolijk, ze was een en al vrolijkheid, en als hij zich niet snel herpakte, zou ze hem vrolijk vertellen dat hij niet de enige was die met dramatische, kwetsende woorden als ‘scheiden’ kon strooien.