|
80
‘Sorry,’ zei Clementine tegen de lerares. ‘Ik ga even bij mijn man kijken. Hij voelt zich niet zo lekker.’
‘Natuurlijk,’ zei Jan. Hoopvol voegde ze eraan toe: ‘Laat het me weten als je me nodig hebt.’
Clementine verliet het lokaal en keek naar links. Hij was al bijna aan het eind van de gang. ‘Sam!’ riep ze terwijl ze op een drafje langs klaslokalen vol leergierige volwassenen rende.
Het leek erop dat hij harder ging lopen.
‘Sam!’ riep ze weer. ‘Wacht!’
Ze volgde hem naar een rustig, verlaten gangetje met een glazen plafond, dat twee gebouwen met elkaar verbond. De muren hingen vol grijze kluisjes. Sam bleef ineens staan. Hij vond een smalle ruimte tussen twee blokken kluisjes in, zo’n verstopplaats waar de meisjes in zouden kruipen, en hij ging zitten met zijn rug tegen de muur. Hij legde zijn voorhoofd op zijn knieën. Zijn schouders schokten in stilte. Er zat een ronde zweetplek op zijn hemd. Ze wilde zijn schouder aanraken, maar haar hand bleef onzeker in de lucht hangen voordat ze van gedachten veranderde.
In plaats daarvan ging ze tegenover hem zitten, aan de andere kant van de gang, met haar rug tegen het koele metaal van een kluisje. In de hele gang wierp de zon vierkante blokken licht, als een trein van zonlicht. Ze voelde zich vreemd rustig terwijl ze wachtte tot Sam ophield met huilen, en ademde de nostalgische geur van de middelbare school in.
Eindelijk keek Sam op, zijn gezicht was nat en gezwollen. ‘Sorry,’ zei hij. ‘Dat was niet zo chic.’
‘Gaat het?’ vroeg ze.
‘Het kwam door die compressiebeweging,’ zei Sam. Hij veegde met de rug van zijn hand langs zijn neus en snufte.
‘Ik weet het,’ zei Clementine.
‘Ik had het gevoel dat ik weer daar was.’ Met zijn handpalmen wreef hij rondjes over zijn jukbeenderen.
‘Ik weet het,’ zei ze weer.
Hij keek op naar het plafond en deed iets met zijn tong, alsof hij probeerde iets tussen zijn tanden uit te halen. De zon scheen op de muur achter hem, zodat zijn ogen heel blauw leken in zijn beschaduwde gezicht. Hij leek zowel heel jong als heel oud, alsof alle versies van hemzelf uit het verleden en de toekomst zich op zijn gezicht aftekenden.
‘Ik dacht altijd dat ik goed was in crisissituaties,’ zei hij.
‘Dat ben je ook.’
‘Ik dacht dat als het erop aankwam, bij een brand of een overval of een zombieapocalyps, ik dan voor mijn gezin zou zorgen. Dat ik de mán zou zijn.’ Hij sprak het woord ‘man’ laag en vol verachting uit.
‘Sam...’
‘Het was niet alleen dat ik niet op Ruby lette. Het was niet alleen dat ik probeerde een pot met chocolaatjes open te draaien om nota bene indruk te maken op een verrekte stripteasedanseres, terwijl mijn kleine meisje vlak voor me verdronk...’ Hij zuchtte diep en bevend. ‘Maar ik heb niets gedaan, ik keek toe hoe een andere man mijn kleine meisje uit die godvergeten fontein haalde en bleef daar maar staan als een idioot.’
‘Je hebt wel iets gedaan,’ zei Clementine. ‘Zij waren er alleen eerder bij, en ze wisten wat ze moesten doen. Het scheelde maar een seconde. Het voelt alleen veel langer. En toen ben je in actie gekomen, heus, dat heb je gedaan.’
Sam trok zijn schouders op. Een blik vol zelfverachting tekende zijn gezicht. ‘Ik kan in elk geval niets veranderen aan wat ik wel of niet heb gedaan. Ik moet er gewoon niet meer aan denken. Ik moet het uit mijn hoofd zetten. Steeds zie ik het voor me, elke keer opnieuw. Het is stompzinnig, zinloos. Ik kan niet werken, ik kan niet slapen en ik reageer het af op jou, en... ik moet gewoon weer tot mezelf komen.’
‘Misschien,’ zei Clementine weifelend, ‘kun je of kunnen we samen met iemand gaan praten. Een professioneel iemand?’
‘Bijvoorbeeld een zielenknijper,’ zei Sam met een gespannen lachje. ‘Omdat ik mijn verstand kwijtraak.’
‘Bijvoorbeeld een zielenknijper,’ zei Clementine. ‘Want het klinkt alsof je je verstand kwijtraakt. Een klein beetje maar. Toen de lerares het net over posttraumatische stressstoornis had, dacht ik...’
Sam keek verbijsterd. ‘Een posttraumatische stressstoornis,’ zei hij. ‘Als een oorlogsveteraan. Alleen ben ik niet in Irak of Afghanistan geweest en heb ik geen mensen door de lucht zien vliegen, nee, ik kom terug van een barbecue bij buren in de tuin.’
‘Waar je je dochter bijna hebt zien verdrinken,’ zei Clementine.
Sam sloot zijn ogen.
‘Je dochter is bijna verdronken,’ zei Clementine weer. ‘En je voelt je verantwoordelijk.’
Sam keek naar boven en blies uit. ‘Ik heb geen posttraumatische stressstoornis, Clementine. Jezus. Dat is vernederend. Dat is zielig.’
Clementine haalde haar telefoon uit haar zak.
‘Niet gaan googelen,’ vroeg Sam dringend. ‘Geloof me. Jij zegt altijd tegen mij dat ik moet ophouden met googelen. Het levert nooit iets goeds op.’
‘Ik ga wel degelijk googelen,’ zei Clementine, en ze voelde dat haar ademhaling versnelde, omdat ze ineens al zijn gedragingen sinds de barbecue vanuit een andere hoek zag, vanuit een nieuw perspectief, en ze dacht aan haar vader die laatst zei ‘Er zit iets niet helemaal goed in zijn hoofd’, en dat ze niet had geluisterd, niet echt, niet zoals je luisterde naar iemand die zei: ‘Je man is niet in orde.’
‘“Symptomen van een posttraumatisch stresssyndroom”,’ las Clementine voor. ‘“Steeds voor je zien wat je hebt meegemaakt.” Dat zei je net!’
‘Fijn dat je daar zo opgetogen van raakt,’ zei Sam met een zweem van een glimlach.
‘Sam, je bent een schoolvoorbeeld! “Slapeloosheid”. Klopt. “Geïrriteerdheid”. Klopt. Oplossing? Laat je behandelen!’ Ze sprak op schertsende toon, ironisch, een beetje verdwaasd, alsof het een grote grap was, alsof het allemaal niet echt telde, alsof haar maag niet verkrampte, alsof ze niet het gevoel had dat dit haar enige kans was, omdat zijn stemming de laatste tijd in één klap kon omslaan en hij hier op een ander moment misschien helemaal niet over zou willen praten, en dat de kans dan verkeken was.
‘Hoor eens. Ik heb geen therapie nodig,’ begon Sam.
‘Jawel, dat heb je wel,’ zei Clementine met haar blik op de telefoon. ‘“Langetermijneffecten: scheiding. Drugs- of drankmisbruik.” Doe je dat?’
‘Nee, geen drugs of drank,’ zei Sam. ‘Hou op daarmee. Doe die telefoon weg. We gaan terug naar de les.’
‘Ik denk echt dat je met iemand moet gaan praten, met een deskundige,’ zei Clementine. Ze was haar moeder geworden. Hierna zou ze ‘een aardige psycholoog’ aanraden. ‘Wil je alsjeblieft met iemand gaan praten?’
Sam gooide zijn hoofd in zijn nek en bekeek nogmaals onderzoekend het plafond. Ten slotte keek hij haar weer aan.
‘Misschien,’ zei hij.
‘Mooi,’ zei Clementine.
Ze legde haar hoofd weer tegen de kluisjes en sloot haar ogen. Ze had het gevoel dat er iets niet te vermijden was, dat haar huwelijk een reusachtig schip was waarvoor het nu te laat was om van koers te wijzigen; het zou tegen een ijsberg varen of niet, en niets van wat ze op dit moment zei of deed, zou enig verschil maken. Als haar moeder deze interactie had gevolgd, zou ze tegen Clementine hebben gezegd dat ze het mis had, dat ze moest blijven praten, alles moest zeggen wat ze op haar hart had, om te communiceren, geen gelegenheid te geven voor een verkeerde uitleg.
Als haar vader erbij was, zou hij zijn vinger op zijn lippen hebben gelegd en ‘sst’ hebben gezegd.
Clementine beperkte zich tot drie woorden.
‘Het spijt me,’ zei ze.
Ze bedoelde: het spijt me dat dit is gebeurd. Het spijt me dat ik niet heb gezien wat je doormaakte. Het spijt me dat ik misschien niet van je heb gehouden met de liefde die je verdiende. Het spijt me dat bij onze eerste crisis blijkt dat alles in ons huwelijk niet goed was maar fout. Het spijt me dat we ons van elkaar hebben afgewend in plaats van naar elkaar toe.
‘Ja, het spijt mij ook,’ zei Sam.