|
13
‘Harry is dood,’ zei Oliver vrijwel meteen toen Erika thuiskwam en haar aktetas en paraplu neerlegde. Ze ging met een hand naar haar nek. IJskoude regendruppels liepen langs haar rug omlaag. Oliver zat op de bank, omringd door proppen natte zakdoekjes.
‘Echt waar?’ zei Erika. Haar blik bleef gefocust op de zakdoekjes. ‘Wat is er gebeurd?’ Haar hartslag was toegenomen door de aanblik van die zakdoekjes. Een fysieke reactie die te maken had met een jeugdtrauma. Volkomen logisch. Drie keer diep ademhalen. Ze moest gewoon zorgen dat ze van die zakdoekjes af kwam.
‘Tiffany en ik hebben zijn lichaam gevonden,’ zei Oliver toen Erika haastig naar het gootsteenkastje liep om een plastic tasje te pakken.
‘Waar?’ vroeg Erika terwijl ze de zakdoekjes oppakte. ‘Bedoel je bij hem huis?’
Ze legde een stevige, bevredigende knoop in de hengsels van de plastic tas, liep ermee naar de afvalbak en gooide hem erin.
‘Ja,’ zei Oliver. ‘Je had gelijk over die sleutel. Hij lag onder een bloempot.’
‘Dus hij was... dood?’ zei Erika terwijl ze bij het aanrecht haar handen boende. Mensen vroegen altijd of ze medisch werk deed vanwege de manier waarop ze haar handen waste. In openbare gelegenheden probeerde ze het minder openlijk te doen, maar hier thuis bij Oliver kon ze erop los schrobben zonder bang te hoeven zijn dat iemand haar dwangmatig noemde. Oliver sprak nooit een oordeel uit.
‘Ja, Erika,’ zei Oliver. Hij klonk geërgerd. ‘Hij was morsdood. Al een tijd. Al weken, als je het mij vraagt.’ Zijn stem brak.
‘O. Juist ja. Hemeltje.’ Erika draaide zich om van het aanrecht. Oliver was krijtwit. Zijn handen lagen slap op zijn knieën en zijn voeten stonden plat op de grond, als een leerling die vol berouw voor de kamer van de schooldirecteur zit te wachten.
Ze haalde diep adem. Haar man was van streek. Heel erg van streek, zo te zien. Waarschijnlijk moest hij dat dus ‘delen’. Mensen met een verstoorde jeugd zoals zij waren in relaties niet bijzonder goed in intermenselijke vaardigheden. Tja, dat was gewoon een feit. Niemand had haar een voorbeeld gegeven van een gezonde relatie. Ook Oliver had nooit een voorbeeld van een gezonde relatie gekregen. Ze hadden allebei een verstoorde jeugd. Daarom had Erika tot op dit moment bijna zesduizend dollar geïnvesteerd in de best mogelijke therapie. De cyclus van gestoord gedrag en psychische aandoeningen hoefde niet van generatie op generatie overgedragen te worden. Die cirkel moest je gewoon doorbreken.
Erika ging naast Oliver op de bank zitten en gaf met haar lichaamstaal te kennen dat ze luisterde. Ze maakte oogcontact. Ze raakte zijn arm aan. Ze zou na hun gesprek haar handen met desinfecterende zeep wassen. Ze wilde die afgrijselijke verkoudheid niet overnemen.
‘Lag hij...?’ Ze wilde op geen van de vragen die ze moest stellen het antwoord horen. ‘Lag hij... in bed of zo?’ Ze dacht aan een maniakaal grijnzend lijk rechtop in bed, met een rottende hand op de sprei.
‘Hij lag onder aan de trap. We roken het zodra ik de deur opendeed.’ Oliver huiverde.
‘Jezus,’ zei Erika.
Geur was een van haar problemen. Oliver lachte altijd om de manier waarop ze vuilnis in de bak gooide en dan achteruitsprong om de geur niet te hoeven ruiken.
‘Ik heb maar één blik op hem geworpen, en toen heb ik gewoon, ik heb... nou ja, toen heb ik de deur dichtgeslagen, en we hebben de politie gebeld.’
‘Vreselijk,’ zei Erika automatisch. ‘Wat afschuwelijk voor je.’ Ze voelde haar weerstand. Ze wilde er niets over horen, ze wilde niet dat hij deze ervaring met haar deelde. Ze wilde dat hij erover ophield. Ze wilde het over het eten van vanavond hebben. Ze wilde rustig worden na de dag die ze had gehad. Ze had niet geluncht en ze had overgewerkt om de tijd in te halen die ze had verknoeid door naar Clementine te gaan, dus ze was uitgehongerd, maar ja, als je man vertelt dat hij een lijk heeft gevonden, kun je moeilijk reageren met: ‘Heb je zin in pasta?’ Nee. Ze zou minstens een halfuur moeten wachten voordat ze over het avondeten kon beginnen.
‘De politie denkt dat hij van de trap is gevallen,’ zei Oliver. ‘En ik denk aldoor, ik moet steeds denken...’
Hij maakte vreemde, snuivende geluidjes. Erika probeerde de irritatie uit haar gezicht weg te houden. Hij ging niezen. Elke nies was een hele toestand. Ze wachtte. Nee. Hij ging niet niezen. Hij probeerde zijn tranen te bedwingen.
Erika deinsde achteruit. Ze kon hier niet in meegaan. Als ze zich bedroefd en schuldig ging voelen om Harry, die ze niet eens aardig had gevonden, wie weet wat er dan gebeurde. Het was als het ontkurken van een fles champagne waarmee flink was geschud. Haar emoties zouden alle kanten op vliegen. Het zou een janboel worden. Ze had orde nodig. ‘Ik heb orde nodig,’ had ze tegen haar psychologe gezegd. ‘Natuurlijk heb je orde nodig,’ had die geantwoord. ‘Jij hunkert naar orde. Dat is volkomen begrijpelijk.’ Haar psychologe was de aardigste persoon die ze kende.
Oliver zette zijn bril af en depte zijn ogen. ‘Ik denk aldoor, stel dat hij van de trap is gevallen en niet meer kon opstaan en dat hij toen om hulp heeft geroepen maar dat niemand hem hoorde? Dat wij allemaal bezig waren met ons dagelijks leven, terwijl Harry daar omkwam van de honger, stel dat dat is gebeurd? Dan zijn we als die buren die je op tv ziet en over wie je denkt: hoe is het mogelijk dat je dat niet hebt gemerkt? Dat je je niet om hem hebt bekommerd? En dat hij wat nors was, wat gaf dat nou?’
‘Tja, Vid en Tiffany wonen pal naast hem,’ zei Erika. Ze wilde er niet aan denken dat Harry daar op de grond lag. Terwijl de zon opkwam en weer onderging. Dat hij alles hoorde wat er in de buurt gebeurde: grasmachines, vuilniswagens, de bladblazer waar hij zo’n hekel aan had.
‘Ik weet het. Tiffany is ook helemaal van streek. Maar weet je, ik was degene die hij waarschijnlijk het graagst mocht in deze straat. Hij tolereerde me in elk geval. Ik bedoel, we hebben regelmatig een fatsoenlijk gesprek gevoerd.’
‘Weet ik,’ zei Erika. ‘Zoals die keer dat jullie allebei kwaad waren over die auto die voor het huis van de Richardsons was achtergelaten.’
‘Ik had moeten merken dat hij zich niet liet zien,’ zei Oliver. Hij pakte een tissue uit de doos en snoot luidruchtig. ‘Ik heb wel gedacht dat ik hem al een poosje niet had gezien, misschien een week geleden, maar daarna ben ik het weer glad vergeten.’
‘Ik denk niet dat hij van de honger is gestorven,’ zei Erika bedachtzaam. ‘Het moet van de dorst zijn geweest. Uitdroging.’
‘Erika!’ Oliver huiverde. Hij liet zijn tissue in een natte prop naast hem op de bank vallen en trok een nieuw zakdoekje uit de doos.
‘Wat? Ik wil alleen zeggen dat hij daar niet weken heeft gelegen.’ Ze zweeg even. ‘Hij had zo’n alarm om zijn hals moeten dragen.’
‘Nou, dat had hij niet,’ zei Oliver kortweg. Hij snoot weer zijn neus.
‘En ik geloof dat hij geen familie had,’ zei Erika. ‘Geen vrienden.’ Omdat hij zo’n vervelende, haatdragende kerel was. Ze was niet van plan zich door Oliver in het moeras van schuldgevoelens mee te laten sleuren. Tiffany moest maar met hem meezakken. Erika werd al genoeg geplaagd door schuldgevoelens.
‘Dat geloof ik ook,’ zei Oliver. ‘En als hij die wel had, hebben we die nooit bij hem op bezoek zien komen. Daarom was het onze taak om een oogje in het zeil te houden. Dit zijn de mensen die langs de zorg van de samenleving glippen. Ik bedoel, als buurtgemeenschap hebben we de morele verplichting om...’
De vaste telefoon ging, en Erika sprong op alsof ze een prijs had gewonnen. ‘Ik neem hem wel.’
Ze nam op. ‘Hallo?’
‘Erika, schat. Met Pam.’
Die beschaafde, welluidende stem. De stem van iemand met een goed verstand en goede manieren.
‘Pam,’ zei Erika. ‘Hallo.’ Ze was meteen milder gestemd, en tranen prikten achter haar ogen. Zo voelde ze zich altijd als ze Clementines moeder sprak. Die adoratie uit haar kinderjaren, het duizelingwekkende, heerlijke gevoel van opluchting, alsof ze op zee was gered.
‘Ik ben aan het oppassen bij Clementine en Sam,’ zei Pam. ‘Ze zijn net de deur uit. Ze gaan uit eten in dat nieuwe restaurant in de Overseas Passenger Terminal waar iedereen zo verrukt van is. Ik heb een tafel voor ze besproken. Het wordt goed beoordeeld. Misschien zelfs heel goed. Ik weet het niet. In elk geval is het indrukwekkend. Hopelijk hebben ze het naar hun zin, al had ik liever gezien dat het niet regende, maar ik duim voor ze. Ze hebben het nodig, die arme kinderen. Eerlijk gezegd maak ik me zorgen over hun huwelijk. Ik klap nu wel uit de school, ik weet het, maar ja, jij bent haar beste vriendin, dus waarschijnlijk weet je er meer van dan ik.’
‘Nou nee, daar weet ik niets van,’ zei Erika. Eerlijk gezegd wist Erika niets van Clementines huwelijksproblemen. Pam wist vast wel dat het etiket ‘hartsvriendinnen’ door haar was verzonnen en dat Erika zich daar al die jaren aan had vastgehouden, maar dat Clementine het slechts had geduld.
‘Maar goed, Erika, lieverd, ik weet dat we elkaar binnenkort bij mij thuis zien voor ons speciale etentje, en daar kijk ik echt naar uit, maar luister, de reden dat ik je bel...’ Erika hoorde de aarzeling in Pams stem en ze klemde haar kaken op elkaar.
‘Nou, vandaag moest ik naar Flower Power, dus toen reed ik langs je moeders huis,’ zei Pam. ‘Ik ben niet gestopt.’ Ze zweeg even. ‘Misschien had ik dat wel moeten doen, maar je moeder heeft de laatste jaren een hekel aan me gekregen, nietwaar?’ Ze wachtte niet op een reactie. ‘Erika, ik weet dat je haar volgens een strak rooster bezoekt, en dat lijkt me heel verstandig voor je eigen geestelijke gezondheid, maar ik denk dat het misschien goed is om deze maand je bezoek te vervroegen.’
Erika ademde een lange, dunne stroom lucht uit alsof ze een ballon opblies. Ze keek naar Oliver. Zijn ogen waren gesloten, zijn hoofd lag tegen de bank en hij drukte met een hand op zijn voorhoofd.
‘Hoe erg is het?’ vroeg ze aan Pam.
‘Behoorlijk erg, schat. Vrees ik. Behoorlijk erg.’