|
1
‘Dit verhaal begint met een barbecue,’ zei Clementine. De microfoon versterkte haar stem en maakte hem stabieler zodat hij gezagvoller overkwam, alsof hij gefotoshopt was. ‘Een gewone barbecue bij buren in een gewone achtertuin.’
Nou ja, niet echt een gewone achtertuin, dacht Erika. Ze sloeg haar benen over elkaar, haakte haar ene voet achter de andere en snoof. Vids achtertuin was niet echt ‘gewoon’ te noemen.
Erika zat in het midden van de achterste rij in de evenementenzaal die deel uitmaakte van de stijlvol gerenoveerde bibliotheek, in een buitenwijk op drie kwartier rijden van de stad, en geen halfuur, zoals werd gesuggereerd door de medewerker van het taxibedrijf, van wie je mocht verwachten dat hij hier enigszins mee bekend was.
Het publiek bestond uit een man of twintig, hoewel er twee keer zoveel klapstoelen klaarstonden. De meesten waren bejaarden die energiek en vol verwachting zaten af te wachten. Het waren intelligente, ontwikkelde senioren die hier op deze regenachtige ochtend (al weer? Hield het dan nooit op?) naartoe gekomen waren om nieuwe, boeiende informatie tot zich te nemen tijdens de wijkbijeenkomst over ‘maatschappelijke betrokkenheid’. ‘Ik heb vandaag een verhaal gehoord van een bijzonder interessante vrouw,’ wilden ze tegen hun kinderen en kleinkinderen kunnen zeggen.
Erika had van tevoren op de website van de bibliotheek opgezocht hoe Clementines speech werd omschreven. Wat daar stond was kort en weinig informatief: Kom luisteren naar Clementine Hart, die het verhaal vertelt van een moeder en tevens beroemde celliste uit Sydney: ‘Op een gewone dag’.
Was Clementine echt een ‘beroemde’ celliste? Dat leek wat overdreven.
Voor de prijs van vijf dollar kreeg je twee gastsprekers, een heerlijke, aangeklede thee en kans op een loterijprijs. De spreker die na Clementine kwam, zou iets zeggen over het omstreden plan van de gemeente om het lokale zwembad te renoveren. Erika hoorde in de verte het zachte gerammel van koppen en schotels die klaargezet werden. Ze hield het loterijbriefje veilig in haar handen. Ze moest er niet aan denken dat ze het tijdens de trekking in haar tas zou moeten zoeken. Blauw, E 24. Het zag er niet uit als een winnend lot.
De dame die recht voor Erika zat, hield haar grijze krullenhoofd schuin op een meelevende, betrokken manier, alsof ze bereid was alles wat Clementine zei te beamen. Het labeltje stak boven de kraag van haar blouse uit. Maat 38. Het was een doorn in Erika’s oog. Ze leunde naar voren en stopte het labeltje terug.
De vrouw draaide zich om.
‘Labeltje,’ fluisterde Erika.
De vrouw glimlachte dankbaar, en Erika zag dat ze bloosde tot in haar nek. De jongere man die naast haar zat, misschien haar zoon, die eruitzag als een veertiger, had een tatoeage van een streepjescode achter in zijn gebruinde nek, alsof hij een artikel in de supermarkt was. Was het als grap bedoeld? Ironie? Symboliek? Erika had zin om tegen hem te zeggen dat het er bespottelijk uitzag.
‘Het was een gewone zondagmiddag,’ zei Clementine.
Opvallend was de herhaling van het woord ‘gewoon’. Clementine moest hebben besloten dat het belangrijk was om ‘herkenbaar’ over te komen bij deze gewone mensen in deze gewone buitenwijken. Erika stelde zich voor dat Clementine aan haar kleine eettafel, of misschien aan Sams niet-gerestaureerde antieke bureau, in haar nonchalant-chique zandstenen rijtjeshuis met zijn ‘glimp op het water’ haar verhaal voorbereidde, terwijl ze op haar pen kauwde en haar dikke bos donker haar op die sensuele, enigszins zelfvoldane manier van haar over een schouder wierp alsof ze Rapunzel was en bij zichzelf dacht: gewoon.
Inderdaad, Clementine, hoe zorg je dat het gewone volk je begrijpt?
‘Het was begin winter. Een koude, sombere dag,’ zei Clementine.
Wat de f...? Erika verschoof op haar stoel. Het was een prachtige dag geweest. Een ‘schitterende’ dag. Zo had Vid het genoemd.
Of misschien zei hij ‘stralend’. Zoiets, in elk geval.
‘Het was gemeen koud,’ zei Clementine, waarbij ze zelfs even met gevoel voor drama en beslist onnodig rilde in de zaal, waar het zo warm was dat een man een paar rijen voor Erika in slaap gesukkeld leek te zijn. Hij had zijn benen voor zich uitgestrekt en zijn handen comfortabel in elkaar op zijn buik gelegd, en zijn hoofd was naar achteren gekanteld, alsof hij een dutje deed op een onzichtbaar kussen. Misschien was hij overleden.
Het was misschien kil geweest op de dag van de barbecue, maar in elk geval niet somber. Erika wist dat ooggetuigenverslagen berucht waren vanwege hun onbetrouwbaarheid, omdat mensen dachten dat ze op de terugspoelknop van het opnameapparaatje in hun hoofd hadden gedrukt, terwijl ze in feite zelf hun herinneringen construeerden. Ze ‘maakten hun eigen verhaal’. Zo herinnerde Clementine zich dus dat de barbecue plaatsvond op een koude, sombere dag. Maar Clementine had het mis. Erika herinnerde zich (ze herinnerde het zich echt; ze verzon het absoluut niet) dat Vid zich op de ochtend van de barbecue naar haar autoraampje had gebogen. ‘Wat een schitterende dag!’ had hij gezegd.
Erika wist absoluut zeker dat dat zijn woorden waren geweest.
Of misschien was het ‘stralend’ geweest.
Maar het was een woord met een positieve connotatie. Daar was ze van overtuigd.
(Had Erika maar ‘Ja, Vid, het is inderdaad een schitterende/stralende dag’ gezegd en haar voet weer op het gaspedaal gezet.)
‘Ik herinner me dat ik mijn dochtertjes extra warm aankleedde,’ zei Clementine.
Sam had ze waarschijnlijk aangekleed, dacht Erika.
Clementine schraapte haar keel en greep met beide handen de zijkanten van de katheder. De microfoon hing te hoog voor haar, zodat het leek alsof ze op haar tenen probeerde haar mond er dichterbij te brengen. Haar uitgerekte nek benadrukte hoe mager haar gezicht was geworden.
Erika dacht na over de mogelijkheid om discreet opzij van de zaal te sluipen om de microfoon bij te stellen. Het zou maar heel weinig tijd kosten. Ze stelde zich een dankbare glimlach van Clementine voor. ‘Wat fijn dat je dat deed,’ zou ze na afloop bij de koffie zeggen. ‘Je hebt echt mijn dag gered.’
Maar Clementine wilde eigenlijk niet dat Erika er vandaag bij was. Ze had de afschuw gezien die even in Clementines ogen verscheen toen ze had voorgesteld om te komen luisteren, ook al had Clementine zich snel hersteld en gezegd dat dat ontzettend lief en aardig van haar was en dat ze daarna samen in het plaatselijke food court koffie konden drinken.
‘De uitnodiging kwam heel laat,’ zei Clementine. ‘Voor de barbecue. We kenden de gastvrouw en gastheer niet zo goed. Het waren, tja, het waren vrienden van vrienden.’ Ze keek omlaag naar de katheder alsof ze even de weg kwijt was. Ze had een stapeltje handgeschreven systeemkaartjes in haar hand toen ze naar de katheder liep. Er was iets hartverscheurends aan die kaartjes, alsof Clementine zich die tip had herinnerd uit de les retorica op school. Ze moest ze hebben geknipt met een schaar. Maar niet met dat met paarlemoer ingelegde schaartje van haar grootmoeder. Dat was ze kwijt.
Het was vreemd om Clementine op het podium te zien staan zonder haar cello. Ze zag er heel conformistisch uit in haar blauwe spijkerbroek en ‘lieve’ bloemetjesblouse. Typisch iets voor een moeder in een buitenwijk. Clementines benen waren te kort voor een spijkerbroek en leken nog korter door de platte ballerina’s die ze aanhad. Nou ja, het was gewoon een feit. Ze had er bijna – ook al leek het vreselijk trouweloos om dat woord voor Clementine te gebruiken – tuttig uitgezien toen ze naar de katheder liep. Voor een optreden stak ze altijd haar haar op, droeg ze hakken en was ze in het zwart: lange rokken van een luchtige stof, wijd genoeg om de cello tussen haar knieën in te kunnen zetten. Als Clementine daar dan zat met haar hoofd teder en gepassioneerd naar haar cello gebogen als in een omhelzing, met een lange haarlok die tot vlak boven de snaren viel en haar arm in die vreemde, geometrische hoek, zag ze er altijd heel sensueel uit, heel exotisch, totaal anders in Erika’s ogen. Elke keer dat ze Clementine zag optreden, zelfs na al die jaren nog, ervoer Erika iets van verlies, alsof ze naar iets onbereikbaars verlangde. Ze had altijd verondersteld dat dat voortkwam uit iets ingewikkelders en boeienders dan afgunst, want ze had totaal geen belangstelling voor muziekinstrumenten, maar misschien was het toch wel zo. Misschien was het allemaal te herleiden tot jaloezie.
Nu Erika Clementine met haar weifelende, ongetwijfeld zinloze verhaal bezig zag in deze kleine zaal met uitzicht op het drukke parkeerterrein van de supermarkt in plaats van in de stille concertzalen met hoge plafonds waar ze normaal gesproken optrad, ervoer ze dezelfde beschamende voldoening als wanneer ze in een flutblaadje een filmster zonder make-up zag: zo bijzonder ben je dus niet.
‘We waren die dag dus met zes volwassenen,’ zei Clementine. Ze schraapte haar keel, wiegde op haar hakken naar achteren en toen weer naar voren. ‘Zes volwassenen en drie kinderen.’
En een keffend hondje, dacht Erika. Kef, kef, kef.
‘Zoals ik al zei, we kenden de mensen bij wie we waren niet goed, maar we hadden het allemaal naar onze zin, we genoten.’
Jij, dacht Erika. Jij genoot.
Ze herinnerde zich dat Clementines lach gelijke tred hield met het lage gegrinnik van Vid. Ze zag de gezichten in en uit donkere schaduwen glippen, hun ogen als zwarte poelen, tanden die ineens blikkerden.
Ze hadden die middag veel te lang gewacht voordat ze de buitenverlichting aandeden in die idiote achtertuin.
‘Ik herinner me dat we op een bepaald moment naar muziek luisterden,’ zei Clementine. Ze keek weer omlaag naar de katheder, en toen weer op alsof ze in de verte naar iets aan de horizon tuurde. Haar blik was leeg. Ze zag er nu niet uit als een moeder uit een buitenwijk. ‘“Après un rêve” van de Franse componist Gabriel Fauré.’ Natuurlijk sprak ze het correct op z’n Frans uit. ‘Dat is een prachtig stuk. Van een subtiele treurigheid.’
Ze zweeg. Merkte ze het geschuif op de stoelen op, het ongemak van het publiek? ‘Subtiele treurigheid’ was niet de juiste terminologie voor dit publiek: te overdreven, te artistiekerig. Clementine, lieve schat, we zijn te gewóón voor jouw intellectuele verwijzingen naar Franse componisten. Trouwens, ze draaiden die avond ‘November Rain’ van Guns N’ Roses. Heel wat minder artistiekerig.
Had ‘November Rain’ iets te maken gehad met Tiffany’s onthulling? Of was dat daarvoor? Wanneer had Tiffany precies haar geheim verteld? Was dat toen de middag door drank overspoeld raakte?
‘We hadden geborreld,’ zei Clementine. ‘Maar niemand was dronken. Een tikje aangeschoten, misschien.’
Haar blik ontmoette die van Erika, alsof ze de hele tijd had geweten waar ze zat en haar had gemeden maar nu bewust haar ogen zocht. Erika keek terug en probeerde te glimlachen, als een vriendin, Clementines hartsvriendin, de peettante van haar kinderen, maar haar gezicht leek verlamd, als na een beroerte.
‘Maar goed, het was eind van de middag, we zouden net aan het dessert beginnen en zaten te schateren,’ zei Clementine. Ze keek nu in plaats van naar Erika naar iemand in het publiek op de eerste rij, en Erika voelde zich afgewezen, het voelde zelfs wreed. ‘Om iets wat ik niet meer weet.’
Erika werd duizelig, claustrofobisch. Het was ondraaglijk benauwd geworden in de zaal.
Ineens kreeg ze dringend de behoefte om naar buiten te gaan. Daar heb je het, dacht ze. Daar heb je het weer. Vecht-of-vluchtreactie. Haar afweersysteem dat in werking trad. Een verandering in het chemische proces van de hersenen. Meer was het niet. Doodnormaal. Een trauma uit haar jeugd. Ze had er alles over gelezen. Ze wist precies wat er met haar aan de hand was, maar dat maakte niets uit. Haar lichaam ging zijn eigen gang en verraadde haar. Haar hartslag nam toe. Haar handen trilden. Ze róók haar kinderjaren, zwaar en realistisch: vocht, schimmel en schaamte.
‘Vecht niet tegen de paniek. Zie haar onder ogen. Ga erdoorheen,’ had haar psychologe haar gezegd.
Haar psychologe was uitzonderlijk goed, ze was elke cent waard, maar jezus, hoe kon je ergens doorheen gaan als er nergens ruimte was, niet boven, niet onder, als je geen stap kon zetten zonder die sponzige, rottende troep onder je voeten te voelen.
Ze stond op en trok haar rok los, die tegen de achterkant van haar benen geplakt zat. De man met de streepjescode keek even om. De meelevende blik in zijn ogen gaf haar even een schok; het was alsof ze in de verontrustend pientere ogen van een mensaap keek.
‘Sorry,’ fluisterde Erika. ‘Ik moet...’ Ze wees op haar horloge en schoof zijdelings achter hem langs, waarbij ze probeerde te voorkomen dat ze met haar jasje zijn achterhoofd raakte.
Toen ze achter in de zaal was, zei Clementine: ‘Ik herinner me dat mijn vriendin op een bepaald moment mijn naam schreeuwde. Heel hard. Dat geluid zal ik nooit vergeten.’
Erika bleef staan met haar hand op de deurknop en haar rug naar de zaal. Clementine moet zich naar de microfoon hebben gebogen, want ineens vulde haar stem de hele zaal: ‘Ze schreeuwde “Clementine!”’
Clementine kon stemmen altijd heel goed nadoen; als musicus wist ze de juiste intonatie te vinden. Erika hoorde rauwe angst en schrille paniek in dat ene woord ‘Clementine!’
Ze wist dat zij de vriendin was die die avond Clementines naam had geschreeuwd, maar ze herinnerde zich er niets van. Er was alleen maar een spierwitte leegte op de plaats waar die herinnering had moeten zijn, en als zij zich een dergelijk moment niet kon herinneren, nou, dan wees dat op een probleem, een aandoening, een extreem veelzeggende, onrustbarende afwijking. De golf van paniek nam toe en overmande haar bijna. Ze duwde de deurknop omlaag en wankelde de gestaag vallende regen in.