|
15
Daar hoorde ze het weer. Onbeschoft hard voor deze zacht gestoffeerde ruimte.
Toen Clementine omkeek, zag ze drie mannen het restaurant binnenkomen. Ze hadden allemaal wel iets van Vid weg: dat grote, kogelronde hoofd, enorme schouders, een uitpuilende buik en die Europese manier van lopen, net niet paraderend.
Maar Vid was er niet bij.
Clementine blies opgelucht uit. De man lachte nogmaals, maar hij klonk nu lang niet zo bulderend als Vid.
Ze draaide zich weer om naar Sam. Hij had zijn menukaart dichtgeklapt en liet hem tegen zijn borst vallen.
‘Ik dacht dat het Vid was,’ zei hij. ‘Het klonk net zo.’
‘Ja,’ zei Clementine. ‘Ik dacht ook dat hij het was.’
‘Jezus. Ik wilde hem gewoon niet zien.’ Hij pakte de menukaart en legde hem weer op de tafel. Hij drukte zijn hand tegen zijn sleutelbeen. ‘Ik dacht dat ik een hartaanval kreeg.’
‘Ja,’ zei Clementine weer. ‘Ik ook.’
Sam boog zich naar voren, met zijn ellebogen op de tafel. ‘Het bracht alles weer terug.’ Hij klonk alsof hij elk moment in tranen kon uitbarsten. ‘Alleen al het zien van zijn gezicht zou...’
‘De Margaret River-shiraz?’
Hun jonge ober toonde hun triomfantelijk de fles alsof het een prijsbeker was.
Het was de verkeerde wijn, maar Clementine kon het idee dat zijn gezicht zou betrekken niet verdragen. ‘Die is het!’ zei ze op een toon van ‘goed gedaan’.
De ober schonk overdreven royaal in, met een hand op zijn rug. Rode druppels vlekten op het kraakheldere tafelkleed. Hij had beter beide handen kunnen gebruiken.
‘Hebt u een keuze kunnen maken?’ vroeg de ober stralend, blozend om zijn succes.
‘Nog heel even,’ zei Clementine.
‘Natuurlijk! Geen probleem!’ Hij liep weg.
Sam hief zijn glas. Zijn hand trilde.
‘Ik dacht laatst dat ik Vid in het publiek zag zitten tijdens een concert,’ zei Clementine. ‘Ik schrok zo vreselijk dat ik vergat in te zetten. Gelukkig waarschuwde Ainsley me op tijd.’
Sam nam een grote slok wijn. Hij veegde met de rug van zijn hand langs zijn lippen. ‘Dus je wílde hem niet zien?’ zei hij bars.
‘Nee, natuurlijk wilde ik hem niet zien. Dat zou...’ Clementine kon niet op het juiste woord komen. Ze hief ook haar glas. Haar hand trilde niet. Ze had geleerd een trillende strijkarm te beheersen zonder bètablokkers, zelfs als haar hart bonkte van de podiumangst.
Sam mompelde wat. Hij sloeg de menukaart weer open, maar ze kon zien dat hij er niet in keek. Hij probeerde tot zichzelf te komen, zijn gezicht glad te strijken, weer neutraal te kijken.
Ze kon het niet verdragen. Ze wilde zijn gezicht zien betrekken.
‘Erika zei laatst dat Vid ons wel graag wil zien,’ zei Clementine. Ze wilde niet weer zo’n algemeen praatje over het uitzicht, het menu en het weer. Een gesprek als liftmuziek.
Sam keek haar zonder uitdrukking aan, zijn ogen waren als gesloten ramen. Ze wachtte. Er viel even een vreemde stilte voordat hij reageerde. Het was alsof er een mechaniekje haperde. Niemand behalve zij leek op te merken dat Sams timing tegenwoordig niet klopte wanneer hij iets zei.
‘Nou, ik weet zeker dat we hem weleens zullen tegenkomen,’ zei hij. Zijn blik gleed terug naar de menukaart. ‘Ik denk dat ik de kiprisotto neem.’
Ze kon het niet aan.
‘Eigenlijk was het woord dat Erika gebruikte “wanhopig”.’
Zijn mond vertrok. ‘Ja, nou, waarschijnlijk wil hij jou wanhopig graag zien.’
‘Ik bedoel, het is niet te vermijden dat we hem weer tegenkomen, toch?’
‘Ik zie niet in waarom,’ zei Sam.
‘Als we op bezoek gaan bij Erika en Oliver? We kunnen niet hun straat mijden.’
Hoewel dat misschien precies was wat Sam bedoelde. Misschien wilde zij dat ook wel. Ze konden Erika en Oliver nog steeds zien zonder in de buurt van hun huis te komen. Het ging er dan alleen om dat ze het juiste excuus verzonnen, dat ze behendig Erika’s uitnodigingen ontweken. Ze waren toch nooit zo dol op hen geweest.
Ze herinnerde zich de eerste keer dat ze het nieuwe huis van Erika en Oliver had gezien. ‘Wij hebben een kabouterhuis vergeleken bij dat van onze buren,’ had Erika gezegd met een twijfelachtige grimas naar het paleisachtige huis met krullen en tierelantijnen. Het leek vooral zo overdreven naast de vriendelijke beige bungalow van Erika en Oliver, een veilig, onpersoonlijk huis dat hun op het lijf geschreven was. O, maar ze konden niet meer op die manier om Erika en Oliver lachen, toch? Die dag was de relatie met hen voor altijd veranderd. Het machtsevenwicht was verschoven. Clementine en Sam konden nooit meer superieur zeggen: wij zijn zo makkelijk in de omgang, en zij zijn zo gespannen.
Sam legde zijn menukaart zorgvuldig op de rand van de tafel. Hij veranderde iets aan de positie van zijn mobieltje.
‘Laten we het over iets prettigers hebben,’ zei hij met de vriendelijke glimlach van een vreemde.
‘Ik bedoel, het was niet hun schuld,’ zei ze. Haar stem was dik van ongepaste emotie. Ze zag hem ineenkrimpen. Hij werd rood.
‘Laten we het over iets anders hebben,’ herhaalde Sam. ‘Wat neem jij?’
‘Ik heb eigenlijk niet zo’n trek,’ zei Clementine.
‘Mooi,’ zei Sam. ‘Ik ook niet.’ Hij keek afstandelijk. ‘Zullen we dan maar opstappen?’
Clementine legde haar menukaart boven op de zijne, met de hoeken recht op elkaar. ‘Prima.’
Ze hief haar glas. ‘Tot zover ons avondje uit.’
‘Tot zover ons avondje uit,’ beaamde Sam minachtend.
Clementine keek hoe hij de wijn in zijn glas liet walsen. Haatte hij haar? Haatte hij haar echt?
Ze keek van hem weg naar het rijke, verregende uitzicht. Ze liet haar blik over het schuimende water tot aan de horizon gaan. Je kon de regen hier niet horen. Lichtjes schitterden en knipperden in de wolkenkrabbers. Romantisch. Had ze nu net maar iets geestigs gezegd. Had die verdomde man maar niet zo gelachen als Vid.
‘Denk jij weleens,’ begon ze voorzichtig zonder naar Sam te kijken, met haar blik op een eenzaam, hellend jacht waarvan de wind boos aan het zeil trok. Wie ging er nu in dit weer zeilen? ‘Stel dat we niet gegaan waren? Stel dat een van de meisjes ziek was geworden, of dat ik had moeten werken, of jij, of wat ook, stel dat we niet naar die barbecue gegaan waren? Denk jij dat weleens?’
Ze hield haar blik gericht op die gek in de zeilboot.
De stilte duurde te lang.
Ze wilde dat hij zei: natuurlijk denk ik dat ook. Dat denk ik elke dag.
‘Maar we zijn er wel naartoe gegaan,’ zei Sam. Zijn stem klonk zwaar en kil. Hij zou niet aan andere mogelijkheden in hun leven denken dan die in het leven dat ze leidden. ‘We zijn wel gegaan, toch?’