40

Cassie Stadler woonde aan West Sixteenth Street. Dat was in het deel van Fenwick dat nog steeds Steepletown werd genoemd omdat daar vroeger zoveel kerktorens waren geweest. Nick kende die wijk goed; hij was er opgegroeid, in een klein splitlevelhuis met een slordig gazonnetje en een gaashekje om de buren weg te houden. In Nicks jeugd was Steepletown een arbeiderswijk. De meeste mannen werkten in de fabriek van Stratton. De meesten waren ook Pools en katholiek, al waren de Conovers niet Pools en gingen ze niet naar de Sacred Heart-kerk. Het was een wijk waar mensen hun geld in matrassen bewaarden.

Toen hij door die straten reed, had hij opeens een vreemd, nostalgisch gevoel. De beelden en geuren waren hem zo vertrouwd, het gebouw van de American Legion, de kegelbaan, het biljarthuis. De huizenblokken, de aluminium gevelbeplating, Corky’s Bottled Liquors. Zelfs de auto’s waren nog groot en Amerikaans. Dat was in tegenstelling tot de rest van Fenwick, dat chiquer en verfijnder was geworden, vegetarisch en caloriebewust, met galerieën en SUV’s en BMW’s, en zich daar eigenlijk niet zo behaaglijk bij voelde, als een klein meisje dat op de hoge hakken van haar moeder loopt. Vlak voordat hij de auto voor het huis parkeerde, was er een nummer op de radio: ‘She’s Always a Woman’ van Billy Joel. Een van Laura’s grote favorieten. Ze had zichzelf geleerd het op de piano te spelen en deed dat helemaal niet slecht. Ze zong het onder de douche – ‘Oh, she takes care of herself…’ – en deed dat wel slecht, vals, met een ijle onzekere stem. Toen hij het hoorde, schoot er meteen een brok in Nicks keel. Hij zette de radio uit, want hij kon er niet meer tegen. Daarna moest hij eerst een paar minuten in de auto zitten voordat hij uitstapte.

Hij belde aan: zes melodieuze tonen klonken als een carillon. De deur ging open en uit het halfduister verscheen een kleine gestalte achter de stoffige hordeur.

Wat doe ik hier? dacht hij. Jezus, dit is krankzinnig. De dochter van de man die ik heb vermoord.

We hebben allemaal wel iemand die van ons houdt, had de vrouwelijke rechercheur gezegd.

Dit is die iemand.

‘Meneer Conover,’ zei ze. Ze droeg een zwart T-shirt en een versleten spijkerbroek. Ze was slank, nog tengerder dan hij zich haar van de begrafenis herinnerde, en ze had een harde, achterdochtige uitdrukking op haar gezicht.

‘Mag ik even binnenkomen?’

Haar ogen waren roodomrand en er zaten grote wallen onder. ‘Waarom?’

‘Ik heb iets voor u.’

Ze keek hem nog even aan en haalde toen haar schouders op. ‘Goed.’ Het absolute minimum aan beleefdheid. Ze duwde de hordeur open.

Nick kwam in een donker halletje dat naar schimmel en vochtige vloerbedekking rook. De post lag in stapels op een schraagtafel. Er waren een paar huiselijke accenten – een schilderij in een sierlijke goudkleurige lijst, een slecht zeegezicht, zo te zien een reproductie. Een vaas met droogbloemen. Een lamp met franje aan de kap. Een merklap in een strakke zwarte lijst, geborduurd of wat dan ook, met de tekst LAAT MIJ WONEN IN EEN HUIS LANGS DE KANT VAN DE WEG EN EEN VRIEND VAN DE MENSEN ZIJN, boven een geborduurde afbeelding van een huis dat er veel mooier uitzag dan het huis waar het in hing. Het leek wel of er in tien jaar tijd niets was verplaatst of afgestoft. Hij ving een glimp op van een kleine keuken. Er stond een grote oude witte koelkast met afgeronde randen.

Ze ging een paar stappen achteruit en stond in een lichtkegel van een wandlamp. ‘Waar gaat het over?’

Nick haalde de envelop uit de zak van zijn jasje en gaf hem aan haar. Ze pakte hem aan en keek verbaasd naar de envelop, alsof ze er nooit eerder een had gezien. Toen schoof ze de lichtblauwe cheque eruit. Toen ze het bedrag zag, keek ze niet verrast. Ze vertoonde geen enkele reactie. ‘Ik begrijp het niet.’

‘Het minste wat we kunnen doen,’ zei Nick.

‘Waar is het voor?’

‘De afvloeiingspremie die uw vader had moeten krijgen.’

Het begon haar te dagen. ‘Mijn vader heeft zelf ontslag genomen.’

‘Hij had het moeilijk.’

Ze keek hem aan met een stralende glimlach die onder andere omstandigheden sexy zou zijn geweest maar nu onbehaaglijk overkwam. ‘Dit is zo interessant,’ zei ze. Haar stem was fluweelzacht en aangenaam diep. En sexy, dacht Nick onwillekeurig. Haar mond had ook iets, zoals de hoeken omhooggingen, zelfs wanneer ze niet glimlachte. Ze kreeg er een begrijpende uitdrukking door.

‘Hm?’

‘Dit,’ zei ze.

‘De cheque? Dat begrijp ik niet.’

‘Nee. U. Wat u hier doet.’

‘O?’

‘Het is net of u iets wilt goedmaken.’

‘Goedmaken? Nee. Uw vader had beter advies moeten krijgen toen hij zijn outplacementgesprek had. We hadden hem niet mogen laten weglopen zonder hetzelfde afvloeiingspakket dat alle anderen kregen, of hij nu zelf ontslag nam of niet. Hij was kwaad, en terecht. Hij was jarenlang bij ons in dienst geweest en had iets beters verdiend.’

‘Het is verdomd veel geld.’

‘Hij heeft zesendertig jaar voor Stratton gewerkt. Hier had hij recht op. Misschien niet juridisch, maar wel moreel.’

‘Het is schuldgeld. Of kunnen we het bloedgeld noemen?’ Ze trok haar mondhoeken weer op.

‘Ik denk van niet.’ Hij voelde dat zijn ingewanden zich samentrokken. ‘Ik vond alleen dat u verzorgd moest achterblijven.’

‘God, ik snap niet dat u ertegen kunt om te doen wat u doet.’

Ze heeft het recht om me aan te vallen, dacht Nick. Laat haar maar. Laat haar maar tekeergaan tegen mij en het bedrijfsleven. Laat haar maar de vloer aanvegen met Stratton en mij. Ze zal zich er beter door voelen. Misschien ben je daarom hierheen gekomen: masochisme.

‘Eh, ja,’ zei hij. ‘Nick de Beul en zo.’

‘Dat is vast niet gemakkelijk. Gehaat te worden door zo ongeveer iedereen in de stad.’

‘Het hoort bij mijn baan,’ zei hij.

‘Het moet prettig zijn om er een te hebben.’

‘Soms wel, soms niet.’

‘Het leven moet een paar jaar geleden veel gemakkelijker voor u zijn geweest. Ik wed dat iedereen toen gek op u was. U moet toen wel het gevoel hebben gehad dat u op wolken liep. En opeens bent u de schurk van het verhaal.’

‘Het is geen populariteitswedstrijd.’ Wat was dit voor een gesprek? Een raadselachtige glimlach. ‘Een man als u wil dat mensen hem aardig vinden. Dat heeft hij nodig.’

‘Ik ga maar eens.’

‘Ik breng u in verlegenheid,’ zei ze. ‘U bent niet het introspectieve type.’ Een moment van stilte. ‘Waarom bent u hier eigenlijk gekomen? Vertrouwt u de koeriersbedrijven niet?’

Nick schudde vaag met zijn hoofd. ‘Dat weet ik eigenlijk niet. Misschien heb ik echt medelijden met u. Ik heb vorig jaar mijn vrouw verloren. Ik weet hoe moeilijk zoiets kan zijn.’

Toen ze naar hem opkeek, meende hij verdriet in de diepten van haar lichtbruine ogen te zien. ‘Kinderen?’

‘Twee. Een meisje en een jongen.’

‘Hoe oud?’

‘Julia is tien. Lucas is zestien.’

‘God, zo jong je moeder verliezen. Ik denk dat er aan de bankettafel van het leven altijd genoeg verdriet is voor iedereen. Je kunt steeds weer een portie nemen, hè?’ Ze klonk alsof ze plotseling doodmoe was.

‘Ik moet terug. Het spijt me als ik u lastig heb gevallen door naar u toe te komen.’

Plotseling zakte ze op de vloer. Ze zat opeens op de vloerbedekking, half opzij gezakt, haar benen gevouwen onder haar. Ze hield zich met één arm overeind. ‘Jezus,’ zei ze.

‘Gaat het wel?’ Nick kwam naar haar toe en boog zich naar voren. Haar andere hand lag tegen haar voorhoofd. Haar ogen waren dicht. Haar doorschijnende huid was asgrauw.

‘Jezus, het spijt me. Al het bloed trok opeens uit mijn hoofd weg, en ik…’

‘Wat kan ik voor u halen?’

Ze schudde haar hoofd. ‘Ik moet alleen even zitten. Licht in mijn hoofd.’

‘Een glas water of zo?’ Hij knielde naast haar neer. Ze zag eruit alsof ze elk moment kon flauwvallen. ‘Eten misschien?’

Ze schudde weer haar hoofd. ‘Mij mankeert niets.’

‘Dat betwijfel ik. Blijf daar zitten, dan haal ik iets.’

‘Ik ga nergens heen,’ zei ze met een wazige blik in haar ogen. ‘Maakt u zich maar geen zorgen. Mij mankeert niets.’

Nick stond op en ging naar de keuken. Daar stond een stapel vuile borden in de gootsteen, met op het aanrecht daarnaast een stel dozen van Chinese afhaalmaaltijden. Hij keek om zich heen, vond het elektrische kookstel met een ketel op een van de plaatjes. Hij pakte de ketel op en voelde dat die leeg was. Hij ging naar de gootsteen, duwde een paar gestapelde borden opzij om plaats te maken voor de ketel en deed daar water in. Hij had een paar seconden nodig om erachter te komen welke knop van het kookstel bij welk plaatje hoorde. Het plaatje deed er een hele tijd over om van zwart op oranje over te gaan.

‘Houdt u van Szechuan Garden?’ riep hij.

Stilte.

‘Gaat het wel goed?’ zei hij.

‘Eigenlijk is het erg,’ zei ze na weer een stilte met een zwakke stem. ‘Er zijn twee, misschien drie Chinese restaurants in deze hele stad, het ene nog slechter dan het andere.’ Weer een stilte. ‘In mijn huizenblok in Chicago zijn er al meer.’

‘Zo te zien bent u toch een goede klant.’

‘Ik kan er lopend heen. Ik had geen zin om te koken sinds…’

Ze stond op de drempel van de keuken en kwam langzaam en wankelend binnen. Ze liet zich op een van de keukenstoelen zakken, chroom met een rugleuning van rood vinyl. De tafel had een blad van rood formica, met een gebarsten ijspatroon en een chromen rand.

De ketel maakte een hol bulderend geluid. Nick maakte de koelkast open – op de voorkant stond Frigidaire met grote oude vierkante metalen reliëfletters, en Nick moest meteen aan de koelkast van vroeger bij hem thuis denken – en zag dat die bijna leeg was. Een pak taptemelk, een geopende fles Australische wijn met een kurk erin; een doos eieren, halfleeg.

Hij vond een korst Parmezaanse kaas en een eetbaar stel sjalotjes.

‘Hebt u een rasp?’

‘Meent u dat nou?’

Bedrijfsongeval
Cover.xhtml
Backcover.xhtml
Halftitle.xhtml
Titlepage.xhtml
Copyright.xhtml
Dedication.xhtml
Part0001.xhtml
Section0001.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0008.xhtml
Section0009.xhtml
Section0010.xhtml
Section0011.xhtml
Section0012.xhtml
Section0013.xhtml
Section0014.xhtml
Part0002.xhtml
Section0015.xhtml
Section0016.xhtml
Section0017.xhtml
Section0018.xhtml
Section0019.xhtml
Section0020.xhtml
Section0021.xhtml
Section0022.xhtml
Section0023.xhtml
Section0024.xhtml
Section0025.xhtml
Section0026.xhtml
Section0027.xhtml
Section0028.xhtml
Section0029.xhtml
Section0030.xhtml
Section0031.xhtml
Section0032.xhtml
Section0033.xhtml
Section0034.xhtml
Section0035.xhtml
Section0036.xhtml
Part0003.xhtml
Section0037.xhtml
Section0038.xhtml
Section0039.xhtml
Section0040.xhtml
Section0041.xhtml
Section0042.xhtml
Section0043.xhtml
Section0044.xhtml
Section0045.xhtml
Section0046.xhtml
Section0047.xhtml
Section0048.xhtml
Section0049.xhtml
Section0050.xhtml
Section0051.xhtml
Section0052.xhtml
Section0053.xhtml
Section0054.xhtml
Section0055.xhtml
Section0056.xhtml
Section0057.xhtml
Section0058.xhtml
Section0059.xhtml
Section0060.xhtml
Part0004.xhtml
Section0061.xhtml
Section0062.xhtml
Section0063.xhtml
Section0064.xhtml
Section0065.xhtml
Section0066.xhtml
Section0067.xhtml
Section0068.xhtml
Section0069.xhtml
Section0070.xhtml
Section0071.xhtml
Section0072.xhtml
Section0073.xhtml
Section0074.xhtml
Section0075.xhtml
Section0076.xhtml
Section0077.xhtml
Section0078.xhtml
Section0079.xhtml
Section0080.xhtml
Section0081.xhtml
Section0082.xhtml
Section0083.xhtml
Section0084.xhtml
Section0085.xhtml
Section0086.xhtml
Section0087.xhtml
Part0005.xhtml
Section0088.xhtml
Section0089.xhtml
Section0090.xhtml
Section0091.xhtml
Section0092.xhtml
Section0093.xhtml
Section0094.xhtml
Section0095.xhtml
Section0096.xhtml
Section0097.xhtml
Section0098.xhtml
Section0099.xhtml
Section0100.xhtml
Section0101.xhtml
Section0102.xhtml
Section0103.xhtml
Section0104.xhtml
Section0105.xhtml
Section0106.xhtml
Section0107.xhtml
Section0108.xhtml
Section0109.xhtml
Epilogue.xhtml
Acknowledgements.xhtml