37
Nick ging met hen naar een van de vergaderkamers. Hij wilde hen beslist niet in zijn thuishonk ontvangen, want daar kon iedereen, ook Marjorie, meeluisteren.
Hij liep voorop en ging aan het hoofd van de tafel zitten. Zodra de twee rechercheurs zaten, nam hij het woord. Hij sprak op kalme, gezaghebbende toon, energiek maar hartelijk. Hij stond aan het hoofd van een grote onderneming waar miljoenen dingen gebeurden, en deze twee rechercheurs waren zonder afspraak naar hem toe gekomen, zelfs zonder hem van tevoren te bellen. Toch wilde hij niets afdoen aan het belang van wat ze deden. Ze onderzochten de moord op een Stratton-medewerker. Hij wilde hun het gevoel geven dat hij dat serieus nam. Het was of hij over een evenwichtskoord liep.
Intussen was hij doodsbang. Hij vond het niet prettig dat ze zomaar naar zijn werkplek waren gekomen. Daar ging iets agressiefs, iets beschuldigends van uit. Hij wilde hun met zijn toon en houding laten weten dat hij dat afkeurde, terwijl hij tegelijk wilde laten blijken dat hij alle respect had voor hun werk.
‘Wel,’ zei hij. ‘Ik kan een minuut of vijf missen. U treft me op mijn drukste dag.’
‘We stellen het op prijs dat u ons ontvangt,’ zei de zwarte vrouw. De blonde man knipperde een paar keer met zijn ogen, als een komodovaraan die naar een malse geit kijkt, maar hij zei niets. Nick voelde aan dat die man lastig zou worden. De zwarte vrouw stelde zich erg verontschuldigend op; zij zou geen probleem zijn. De blonde man – Busbee? Bugbee? – was degene voor wie hij op zijn hoede moest zijn.
‘Ik wou dat u naar mijn kantoor had gebeld om een afspraak te maken. Ik wil op een ander tijdstip best uitvoerig met u praten.’
‘Dit hoeft niet lang te duren,’ zei de blonde man.
‘Zegt u maar wat ik voor u kan doen,’ zei Nick.
‘Meneer Conover, zoals u weet, is vorige week een werknemer van de Stratton Corporation dood aangetroffen,’ zei de zwarte vrouw. Ze was erg aantrekkelijk, en ze had ook iets sereens.
‘Ja,’ zei Nick. ‘Andrew Stadler. Een vreselijke tragedie.’
‘Kende u meneer Stadler?’ ging ze verder.
Nick schudde zijn hoofd. ‘Nee, jammer genoeg niet. We hebben vijfduizend werknemers – twee jaar geleden maar liefst tienduizend, voordat we zoveel mensen moesten laten gaan – en ik kan echt niet iedereen leren kennen. Al zou ik willen van wel.’ Hij glimlachte weemoedig.
‘Toch bent u naar zijn begrafenis gegaan,’ merkte ze op. ‘Uiteraard.’
‘Gaat u altijd naar de begrafenissen van Stratton-personeel?’ vroeg de blonde rechercheur.
‘Niet altijd. Maar wel als ik kan. Ik voel me niet altijd welkom, niet meer. Maar het is het minste wat ik kan doen.’
‘U hebt meneer Stadler nooit ontmoet?’ vroeg de zwarte vrouw. ‘Nee.’
‘Maar u wist wel van zijn… situatie, nietwaar?’ ging ze verder. ‘Zijn situatie?’
‘Zijn persoonlijke moeilijkheden.’
‘Ik heb later gehoord dat hij in een inrichting opgenomen was geweest, maar er zijn zoveel mensen die een geestesziekte hebben en toch niet gewelddadig zijn.’
‘O?’ zei de zwarte rechercheur vlug. ‘Hoe wist u dat hij was opgenomen? Hebt u zijn personeelsdossier gezien?’
‘Heb ik dat niet in de krant gelezen?’
‘Daarover heeft niets in de krant gestaan,’ zei de blonde man. ‘Dat moet wel,’ zei Nick. Er had toch iets in de krant gestaan. ‘Er stond iets over een “problematische emotionele voorgeschiedenis” of zoiets, nietwaar?’
‘Niets over een opname in een inrichting,’ zei de blonde man op besliste toon.
‘Dan moet iemand het me hebben verteld.’
‘De directeur Beveiliging van uw bedrijf, Edward Rinaldi?’
‘Misschien. Maar ik herinner het me niet.’
‘O,’ zei de zwarte vrouw, en ze noteerde iets.
‘Meneer Conover, heeft Edward Rinaldi u verteld dat hij dacht dat uw hond door Andrew Stadler was doodgemaakt?’ vroeg de blonde rechercheur.
Nick kneep zijn ogen half dicht, alsof hij het zich probeerde te herinneren. Hij herinnerde zich dat hij Eddie daarnaar had gevraagd.
Eddie had tegen haar gezegd dat hij, Nick, niet eens wist wie die man was. Dat was bijna waar.
‘Ik had die naam nog nooit gehoord,’ had Nick gezegd. ‘Ja? Of heb jij haar iets anders verteld?’
‘Precies,’ had Eddie geantwoord. ‘Ik zei tegen haar dat je het druk hebt, dat ik mijn werk doe, dat jij er niet bij betrokken bent.’
‘Eddie heeft mij geen namen genoemd,’ zei Nick nu.
‘O nee?’ zei de vrouw. Ze klonk verrast.
Nick knikte. ‘Eerlijk gezegd heb ik een moeilijk jaar achter de rug. Ik sta aan het hoofd van een onderneming die de helft van het personeel heeft ontslagen. Veel mensen zijn natuurlijk kwaad op mij.’
‘U bent niet de populairste bewoner van deze stad,’ merkte ze op. ‘Dat is nog maar zacht uitgedrukt. Ik heb woedende brieven van ontslagen personeelsleden gekregen, hartverscheurende brieven.’
‘Bedreigingen?’ vroeg ze.
‘Misschien, maar dat zou ik niet weten.’
‘Waarom zou u niet weten of er bedreigingen waren?’ vroeg de mannelijke rechercheur.
‘Ik maak hier niet als eerste mijn post open. Als ik een dreigbrief krijg, gaat die meteen naar Beveiliging. Ik krijg hem niet te zien.’
‘U wilt het niet weten?’ zei hij. ‘Ik zou het willen weten.’
‘Ik niet. Tenzij ik het om de een of andere reden moet weten. Hoe minder ik weet, hoe beter.’
‘O ja?’ zei de blonde man.
‘Ja. Ik wil me niet paranoïde voelen. Dat heeft geen zin.’
‘Heeft meneer Rinaldi u verteld waarom hij zich in Stadlers achtergrond verdiepte?’ drong de zwarte vrouw aan.
‘Nee. Ik wist niet eens dat hij dat deed.’
‘Heeft hij u later niet verteld dat hij onderzoek had gedaan naar Stadler?’ hield ze vol.
‘Nee. Hij heeft me nooit iets over Stadler verteld. Ik had geen idee heb nog steeds geen idee – waar Eddie onderzoek naar deed. Hij doet zijn werk en ik doe het mijne.’
‘Meneer Rinaldi heeft u nooit zelfs maar Stadlers naam genoemd?’ zei de vrouw.
‘Nee, niet dat ik me herinner.’
‘Ik begrijp het niet goed,’ zei ze. ‘Zei u net niet dat meneer Rinaldi u misschien over een opname van Andrew Stadler in een inrichting had verteld? Dat zou toch betekenen dat hij Stadlers naam noemde?’ Nick voelde een heel klein straaltje zweet dat langzaam over zijn oorlel liep. ‘Toen het nieuws van Stadlers dood bekend werd, heeft Eddie me zijn naam misschien terloops genoemd. Maar ik kan het me niet echt herinneren.’
‘Hm,’ zei de vrouw. Er volgden enkele ogenblikken van stilte. Nick negeerde het straaltje zweet. Hij wilde er niet de aandacht op vestigen door het weg te strijken.
‘Meneer Conover,’ zei de blonde man. ‘Er is het afgelopen jaar nogal eens in uw huis ingebroken, nietwaar? Sinds de ontslagen begonnen?’
‘Ja, verscheidene keren.’
‘Door dezelfde persoon?’
‘Dat is moeilijk te zeggen. Maar ik denk het wel, ja, dezelfde persoon.’
‘Er was graffiti en zo?’
‘Er was graffiti op de muren in mijn huis gespoten.’
‘Wat voor graffiti?’ vroeg de zwarte rechercheur.
‘“Geen schuilplaats.”’
‘Dat stond op de muren?’
‘Ja.’
‘Bent u met de dood bedreigd?’
‘Nee. Sinds twee jaar geleden de ontslagen begonnen, heb ik wel eens dreigtelefoontjes gehad, maar nooit zoiets specifieks.’
‘Nou, uw hond is doodgemaakt,’ zei de blonde rechercheur. ‘Dat is in feite toch een bedreiging met de dood?’
Nick dacht even na. ‘Misschien. Wat het ook was, het was een walgelijke daad.’ Hij was bang dat hij te ver was gegaan; had hij met die woorden laten blijken hoe woedend hij was? Maar hoe zou hij anders moeten reageren? Hij zag dat de vrouw iets in haar notitieboekje schreef.
‘Heeft de politie van Fenwick enig idee wie dit heeft gedaan?’ zei de man.
‘Nee.’
‘Houdt meneer Rinaldi zich bezig met uw persoonlijke beveiliging buiten de onderneming?’ vroeg de zwarte rechercheur.
‘Ja, informeel,’ zei Nick. ‘Soms. Na dat laatste incident vroeg ik hem een nieuw beveiligingssysteem te installeren.’
‘Dus u hebt met hem over dat incident gesproken.’
Nick aarzelde net even te lang. Wat had Eddie precies tegen hen gezegd? Had Eddie tegen hen gezegd dat hij naar het huis was gekomen toen Barney was afgeslacht? Hij wou dat hij langer met Eddie had gepraat en precies wist wat hij had gezegd. Verdomme. ‘Terloops. Ik vroeg hem om raad.’ Hij wachtte op de onvermijdelijke volgende vraag – tenminste, onvermijdelijk in zijn ogen: was Eddie Rinaldi naar zijn huis gekomen toen Barney in het zwembad was gevonden? En wat was dan het goede antwoord?
In plaats daarvan vroeg de zwarte rechercheur: ‘Meneer Conover, hoe lang is het geleden dat u in Fenwicke Estates ging wonen?’
‘Ongeveer een jaar geleden.’
‘Nadat alle ontslagen waren aangekondigd?’ ging ze verder. ‘Ongeveer een jaar daarna.’
‘Waarom?’
Nick zweeg even. ‘Mijn vrouw wilde het.’
‘Waarom wilde ze het?’
‘Ze maakte zich zorgen.’
‘Waarover?’
‘Ze dacht dat ons gezin misschien gevaar liep.’
‘Waarom maakte ze zich zoveel zorgen?’
‘Het was vooral een kwestie van instinct. Ze wist dat er een paar mensen waren die ons misschien kwaad wilden doen.’
‘Dus u hoorde wel van bedreigingen,’ zei de zwarte vrouw. ‘Maar u zei net dat u daar niets van wist. U wilde er niets van weten.’ Nick vouwde zijn handen op de tafel. Hij voelde zich steeds nerveuzer, als een dier dat in het nauw was gedreven, en hij wist dat hij zich hier alleen maar uit kon redden door een redelijke en tegelijk enigszins botte toon aan te slaan. ‘Of ik iets over specifieke bedreigingen hoorde? Nee. Of ik hoorde dat er bedreigingen waren – dat een paar geïsoleerde randfiguren het op mij en mijn gezin voorzien hadden? Ja. Mensen praten. Er gaan geruchten. Ik wilde niet afwachten of die geruchten al dan niet gegrond waren. En ik kan u zeggen dat mijn vrouw beslist niet wilde wachten.’
De twee rechercheurs namen blijkbaar genoegen met dat antwoord. ‘Was er ook bij u ingebroken voordat u in uw nieuwe huis ging wonen, meneer Conover?’
‘Nee, niet voordat we in Fenwicke Estates woonden.’
De blonde rechercheur glimlachte. ‘Dus die… omheinde enclave, zoals ze het noemen… bood u niet veel bescherming, hè?’ Hij sprak de woorden ‘omheinde enclave’ erg laatdunkend uit en deed geen enkele poging om zijn leedvermaak te verbergen.
‘Het duurt alleen wat langer om erin en eruit te komen,’ gaf Nick toe.
De blonde man grinnikte en schudde zijn hoofd. ‘Maar het kost veel meer, wed ik.’
‘Nou en of.’
‘Maar u kunt het zich veroorloven.’
Nick haalde zijn schouders op. ‘Het was niet mijn idee om daar te gaan wonen. Het was een idee van mijn vrouw.’
‘Uw vrouw,’ zei de zwarte vrouw. ‘Ze… Ze is vorig jaar overleden, nietwaar?’
‘Ja.’
‘Ze is niet onder verdachte omstandigheden gestorven?’
Een korte stilte. ‘Nee, dat niet,’ zei Nick langzaam. ‘Ze is bij een auto-ongeluk om het leven gekomen.’
‘U reed?’ vroeg ze.
‘Ze reed zelf.’
‘Was er alcohol in het spel?’
‘Ja, bij de andere automobilist,’ zei Nick. ‘Die reed in een vrachtwagen. Hij had gedronken.’
‘Maar u niet.’
‘Nee,’ zei hij. ‘Ik niet.’ Hij drukte zijn lippen op elkaar en keek op zijn horloge. ‘Ik vrees dat…’
De blonde man stond op. ‘Bedankt voor uw tijd.’
Maar de zwarte vrouw bleef zitten. ‘Nog een paar dingen, meneer.’
‘Kunnen we een andere keer verdergaan?’ zei Nick.
‘Een… een minuut maar, als u geen bezwaar hebt. We willen alles onderzoeken. Bezit u vuurwapens, meneer Conover?’
‘Vuurwapens?’ Nick schudde zijn hoofd. Hij hoopte dat hij niet rood was geworden.
‘Helemaal geen handvuurwapens?’
‘Nee. Sorry.’
‘Dank u. En waar was u vorige week dinsdagavond?’
‘Thuis. Ik ben in zo’n tien dagen nergens heen geweest.’
‘Hoe laat ging u slapen? Weet u dat nog?’
‘Vorige week dinsdag?’
‘Ja.’
Nick dacht even na. ‘Ik heb woensdagavond ergens gedineerd. Dinsdag was ik thuis.’
‘Weet u nog hoe laat u ging slapen?’
‘Ik weet niet… Nou, meestal ga ik om elf uur, halftwaalf slapen.’
‘U bedoelt dat u om halftwaalf in bed lag?’
‘Dat denk ik wel.’ Ze was pienter, besefte Nick. Pienterder, besefte hij nu, dan de blonde man, die alleen maar een intimiderende houding aannam.
‘U hebt de hele nacht geslapen?’
‘Ja.’ Jezus, dacht hij. Waar zinspeelde ze op?
‘Mooi,’ zei ze. Ze stond op. ‘Meer hoeven we niet te weten. We stellen het op prijs dat u met ons hebt willen praten.’
Nick stond op en gaf hun een hand. ‘Graag gedaan,’ zei hij. ‘Maar wilt u de volgende keer eerst even bellen?’
‘Doen we,’ zei de zwarte vrouw. Ze bleef staan, aarzelde blijkbaar nog even. ‘Ik vind het jammer dat we uw tijd in beslag hebben genomen, meneer Conover. Maar weet u, slachtoffers zijn niet zomaar slachtoffers – het zijn mensen. Wat zijn problemen ook waren, wat zijn tekortkomingen ook waren, er is iemand dood. Iemand die belangrijk was voor iemand. We hebben allemaal wel iemand die van ons houdt, weet u.’
‘Dat wil ik ook graag denken,’ zei Nick.