26
‘Dit spul smaakt naar takjes,’ zei Julia.
Nick moest onwillekeurig hardop lachen. Op de voorkant van de doos stond een foto van twee glimlachende mensen, een Aziatisch meisje en een blonde, Scandinavisch uitziende jongen. Ze glimlachten niet om de ontbijtpap; dat stond wel vast.
‘Het is goed voor je,’ zei hij.
‘Waarom moet ik altijd ontbijtpap eten? Alle anderen in mijn klas krijgen ’s morgens wat ze willen.’
‘Dat geloof ik niet.’
‘Paige krijgt elke morgen Froot Loops of Cap’n Crunch of Apple Jacks.’
‘Paige… ’ Onder normale omstandigheden kwamen de correcte ouderlijke antwoorden vanzelf bij hem op, maar vanmorgen kon hij niet erg helder denken. Hij maakte zich zorgen omdat hij die slaaptabletten te lang achtereen innam. Waarschijnlijk waren ze verslavend. Hij vroeg zich af of Julia, Lucas of Marta twee nachten eerder iets hadden gehoord. ‘Paige doet het niet goed op school omdat ze niet met een gezond ontbijt aan de dag begint.’ Soms geloofde hij zelf niet in de onzin die hij uitsprak, de schaamteloze propaganda. Toen hij een kind was, ontbeet hij met wat hij maar wilde, suikerzoet spul als Quisp, Quake en Coco Puffs, en hij deed het prima op school. Eigenlijk wist hij niet of alle kinderen tegenwoordig door hun ouders werden gedwongen om gezond te ontbijten, of dat alleen Laura daarop had gestaan. Hoe dan ook, hij handhaafde de Wet van het Gezonde Ontbijt alsof het de grondwet was.
‘Paige zit in mijn rekengroep,’ wierp Julia tegen.
‘Fijn voor haar. Het kan me niet schelen, al eet ze chocoladetaart als ontbijt.’ De tv stond op een tafel in deze tijdelijke hoek van de keuken. De Today Show stond aan, maar op dat moment werd er op het plaatselijke net een reclamespotje voor Pajot Ford uitgezonden, altijd een irritante commercial. John Pajot, de eigenaar, was ook de presentator – tja, hij betaalde voor de reclame, en als hij dat wilde, mocht hij de ster zijn – en hij deed dat altijd in jachtkleding. Hij maakte grappen over ‘knallende koopjes’ en ‘voordeeltreffers’.
‘Waar is je broer?’ vroeg hij.
Ze haalde haar schouders op en keek somber naar de pap. Die zag er inderdaad uit als iets wat in een bos van de grond was opgeraapt. ‘Die slaapt nog, denk ik.’
‘Goed, neem dan alleen wat yoghurt.’
‘Maar ik houd niet van de yoghurt die we hebben. Die smaakt niet goed.’
‘Die hebben we nu eenmaal. Dus je kunt kiezen: yoghurt of… takjes.’
‘Maar ik hou van aardbeienyoghurt.’
‘Ik zal Marta vragen meer aardbeienyoghurt te kopen. Intussen hebben we vanille. Die smaakt goed.’ Marta was er nu niet; ze deed de was. Hij zou eraan moeten denken haar te vragen aardbeienyoghurt op haar boodschappenlijst te zetten. En ook wat gezonde ontbijtpap die niet naar takjes smaakte.
‘Nee, het smaakt niet goed. Het is van dat organische spul. Hun vanille smaakt raar.’
‘Of anders de kaasslierten. Je kunt kiezen.’
Julia slaakte een zucht van diepe frustratie. ‘De kaasslierten,’ zei ze nors.
Het plaatselijk nieuws begon, en de presentator, een glad type met een smal gezicht en zwart haar dat de glans van schoenpoets had, zei iets over ‘vermoord aangetroffen’.
‘Waar is de afstandsbediening?’ vroeg Nick. Als Julia binnen gehoorsafstand was, zette hij altijd het geluid af bij televisieberichten over moorden of gruwelijke misdrijven of kindermisbruik. Ze pakte hem tussen het pak organische éénprocentsmelk en de suikerpot vandaan en gaf hem aan haar vader. Hij pakte hem en zocht naar het kleine knopje om het geluid af te zetten – waarom was die knop niet groter en had hij geen aparte kleur? – maar net toen hij erop wilde drukken, zag hij een foto op het scherm. Het was een foto van een vreselijk vertrouwd gezicht, met de woorden Andrew Stadler. Hij staarde er met bonkend hart naar.
Hij hoorde: ‘… vuilcontainer achter Lucky’s Restaurant in Hastings Street.’
‘Wat is er, papa?’ vroeg Julia.
Hij hoorde iets over een begrafenis. ‘Hm? O, niets. Een van onze Stratton-werknemers is gestorven, schatje. Kom, neem wat kaasslierten.’
‘Was hij oud?’ vroeg ze. Ze stond op.
‘Ja,’ zei Nick. ‘Hij was oud.’
Marge zat al aan haar bureau toen hij aankwam. Ze dronk koffie uit een Stratton-kop en las in een roman van Jane Austen. Ze gooide de pocket verontschuldigend opzij. ‘O, goedemorgen,’ zei ze. ‘Sorry, ik wilde dit uitlezen voordat ik vanavond mijn leesclub heb.’
‘Laat je niet door mij weerhouden.’
Er was een exemplaar van de Fenwick Free Press naast zijn toetsenbord op zijn bureau gelegd. Een kop op de voorpagina luidde: Ex-Stratton-werknemer waarschijnlijk vermoord. Marjorie moest die krant daar hebben neergelegd en hem zo hebben gevouwen dat het artikel over Stadler naar boven lag.
Hij had die ochtend niet in de krant gekeken voordat hij van huis ging; daar had hij geen tijd voor gehad. Omdat Luke nog niet was opgestaan, was Nick naar zijn kamer gegaan om hem wakker te maken. Onder zijn berg van beddengoed had Luke gezegd dat hij het eerste uur vrij had en nog wat bleef liggen. Nick was niet met hem in discussie gegaan en had de deur van zijn kamer dichtgedaan.
Nu pakte hij het artikel op en las het aandachtig door. Opnieuw bonsde zijn hart. Er stonden niet veel bijzonderheden in… lichaam ontdekt in een vuilcontainer achter een restaurant in Hastings Street. Niet dat het in plastic verpakt was; Nick vroeg zich af of Eddie om de een of andere reden de afvalzakken had weggehaald. Blijkbaar door meer kogels getroffen, al stond er niet bij waar de man geraakt was. De politie had natuurlijk niet alles aan de krant verteld wat ze over de zaak wisten. Hoe zenuwslopend het ook was om dit alles te lezen, op de een of andere manier vond Nick het ook geruststellend. De details vormden een overtuigend beeld van een werkloze man die in een gevaarlijk deel van de stad was vermoord, waarschijnlijk terwijl hij betrokken was bij straatcriminaliteit. Er stond een foto van Stadler bij die minstens twintig jaar geleden was genomen: dezelfde bril, dezelfde strakke mond. Als je dat artikel las, schudde je je hoofd om die man, die het al moeilijk had en toen ook nog zijn baan verloor en in een neerwaartse spiraal van drugs of criminaliteit of zoiets terecht was gekomen, en dan bladerde je door naar de sportpagina’s.
Nicks ogen liepen vol tranen. Die man had hij gedood. Een man die een kind achterliet – een dochter, Cassie, negenentwintig, woonachtig in Chicago – en wiens ex-vrouw vier jaar geleden was gestorven. Een bescheiden, rustig levende man die bijna zijn hele volwassen leven in een Stratton-fabriek had gewerkt.
Hij merkte plotseling dat Marge zorgelijk naar hem stond te kijken. Ze had iets gezegd.
‘Sorry?’
‘Ik zei, het is triest, nietwaar?’
‘Vreselijk triest,’ zei Nick.
‘De begrafenis is vanmiddag. Je hebt een telefonische vergadering met Verkoop, maar die kan worden verzet.’
Hij besefte wat ze zei, en knikte. Nick ging naar de begrafenis van alle Stratton-werknemers, zoals de oude Devries ook altijd had gedaan. Dat was een traditie, een ceremoniële verplichting van de president-directeur in deze Stratton-stad.
Hij zou naar de begrafenis van Andrew Stadler moeten gaan. Hij had geen keus.