17

Opnieuw een doodgewone ochtend op kantoor. Om halfacht op het parkeerterrein van Stratton aankomen. De e-mail en voicemail checken. Een paar telefoontjes beantwoorden, voicemails inspreken voor mensen die pas over minstens een uur op kantoor zouden zijn.

Je hebt iemand gedood.

Een doodgewone dag. Een dag als alle andere.

De vorige dag, zondag, had hij er zelfs over gefantaseerd dat hij naar de kerk zou gaan om te biechten, iets wat hij niet meer had gedaan sinds hij een kind was. Hij zou het nooit doen, dat wist hij, maar in gedachten repeteerde hij zijn biecht. Hij verbeeldde zich de donkere biechtstoel, de muffe lucht van ceder en vanille, de schuifelende voetstappen buiten. ‘Vergeef me, vader, want ik heb gezondigd,’ zei hij. ‘Mijn laatste biecht was drieëndertig jaar geleden. Ik heb deze zonden begaan. En o ja, ik heb iemand gedood.’ Wat zou pastoor Garrison daarvan zeggen? Wat zou zijn eigen vader daarvan hebben gedacht?

Hij hoorde de stem van Marge, die de eerste ochtendtelefoontjes professioneel onderschepte. ‘Ja, hij is op kantoor, maar hij is momenteel in bespreking…’

Hoeveel slaap had hij de afgelopen twee dagen gekregen? Hij verkeerde in de vreemde, wankele staat van iemand die de hele nacht heeft doorgehaald, tussen kalmte en wanhoop in, en ondanks de koffie die hij had gehad voelde hij zich plotseling doodmoe. Hij zou in de verleiding zijn gekomen om de deur van zijn kamer dicht te doen en zijn hoofd op zijn bureau te laten rusten, maar er was geen deur.

En eigenlijk was het ook geen kamer. Het was zeker niet een kamer van een president-directeur zoals hij zich die vroeger had voorgesteld. Niet dat hij er ooit veel over had nagedacht dat hij president-directeur van Stratton zou worden, of van welke onderneming dan ook. Toen hij als kind aan de formica keukentafel van zijn ouders zat te eten, en de zurige muffe lucht van machineolie inademde die van het haar en de huid van zijn vader kwam, zelfs wanneer die aan het eind van zijn werktijd zijn douche had genomen, stelde Nick zich voor dat hij op een dag zij aan zij met zijn vader op de fabrieksvloer van Stratton aan de machine zou staan om metaal te buigen. Zijn vaders knokige dikke vingers, met de halvemanen van zwart vuil nog onder de nagels, fascineerden hem. Het waren de vingers van een man die alles kon repareren, die een blik openkreeg dat was dichtgeroest, van een man die van overtollig hout een fort in de eik in hun kleine achtertuin kon bouwen dat alle kinderen uit de buurt jaloers maakte. Het waren de handen van een arbeider, een man die doodmoe van de fabriek naar huis kwam maar na het douchen meteen weer klusjes in huis deed, met een glas whisky in zijn hand: hij repareerde de lekkende kraan, een wiebelende tafelpoot, een lamp met kortsluiting in de fitting. Pa mocht graag dingen repareren die kapot waren, de orde herstellen, ervoor zorgen dat de dingen goed werkten. Maar hij hield er vooral van om met rust gelaten te worden. Als hij in huis aan het werk was, kreeg hij wat hij het liefst wilde: een stiltezone om hem heen, zijn gedachten helemaal voor hemzelf, zonder dat hij met zijn vrouw of zoon hoefde te praten. Nick Conover besefte dat pas veel later van zijn vader, toen hij het bij zichzelf herkende.

Hij dacht nooit dat hij op een dag de leiding zou hebben van de fabriek waarover zijn vader met zoveel ontzag en ontevredenheid sprak, als hij het er al eens over had. Ze kenden bijna niemand die niet voor Stratton werkte. Alle kinderen uit de buurt, alle volwassenen met wie zijn ouders ooit omgingen, werkten bij Stratton. Pa mopperde over die dikke oude Arch Campbell, de gemene, kromgebogen fabrieksdirecteur die de dagploeg tiranniseerde. Klagen over Stratton was zoiets als klagen over het weer: er was toch niets aan te doen. Het was een ergerlijke grote familie waaruit je niet kon ontsnappen.

Toen hij veertien of vijftien was, kreeg Nicks schoolklas de verplichte rondleiding door Stratton – alsof de kinderen nog nader moesten kennismaken met het bedrijf dat de tafelgesprekken van hun ouders beheerste, het bedrijf waarvan het logo in rood op hun witte honkbalpetten en op hun teamkleding was genaaid, het logo dat ook in neon boven de poort van het schoolstadion prijkte. Misschien zou het leuk zijn geweest om door de stoelenfabriek te lopen, die spelonkachtig was en galmde en waar een oorverdovend lawaai heerste, als de meeste kinderen niet al eens door hun vaders waren meegenomen. In plaats daarvan werden de luidruchtige scholieren vooral gefascineerd door het hoofdkantoor. Uit respect vervielen ze in een diepe stilte.

Op het hoogtepunt van de rondleiding werden ze in de wachtkamer van het immense kantoor van de president-directeur, Milton Devries, toegelaten. Dat was het heiligdom, het kloppend hart van de onderneming die hun leven beheerste, zoals zij als kinderen al wisten. Het was of ze in de grafkamer van koning Toetanchamon waren toegelaten. Zo vreemd, zo fascinerend, zo intimiderend was het. De angstaanjagende secretaresse van Devries, Mildred Birkerts, een vrouw met het gezicht van een buldog, dreunde een uit haar hoofd geleerd verhaal op, met nu en dan een chagrijnige blik, over de uiterst belangrijke functie die de president-directeur bij Stratton vervulde. Nick rekte zijn hals en ving stiekem een glimp op van Devries’ bureau, een uitgestrektheid van glanzend mahoniehout met alleen een gouden bureauset en een zorgvuldige stapel papieren. Devries was er niet; dat zou te veel zijn geweest. Hij zag kolossale ramen en een bladerrijk privébalkon.

Jaren later, toen Milton Devries stierf, werd Nick – die het favoriete directielid van de oude man was geworden – door Miltons weduwe Dorothy in haar donkere villa aan Michigan Avenue ontboden. Ze vertelde hem dat hij de nieuwe president-directeur was. Omdat Stratton eigendom van haar familie was, kon ze dat doen.

Nick had zich helemaal niet op zijn gemak gevoeld toen hij zijn intrek nam in Devries’ kantoor van Mussolini-formaat, met zijn hoge ramen, oosterse kleedjes, het immense mahoniehouten bureau, de voorkamer waar zijn secretaresse, Marjorie Dykstra, over zijn privacy zou waken. Het was net of hij in een mausoleum leefde. Natuurlijk was Stratton inmiddels veranderd. Tegenwoordig wilde iedereen zoveel mogelijk werknemers in een gebouw stoppen, en Stratton was overgegaan op het open systeem, een mooi woord voor werkhokjes, ‘cubicles’, en al het meubilair dat daarbij hoorde. Eigenlijk hield niemand van die indeling, maar bij Stratton zag het er tenminste elegant, fraai en mensvriendelijk uit: hoeken van honderdtwintig graden, de panelen niet te hoog, alle computerkabels en elektrische draden en dergelijke verborgen in de vloeren en panelen.

Op een dag keek een bezoeker in Nicks kantoor om zich heen en maakte een grap. Het was de inkoopdirecteur van IBM, een opgejaagd uitziende man met een scherpe tong. Hij keek in Nicks mahoniehouten kamer om zich heen en merkte droogjes op: ‘O, ik zie het al – jij krijgt de dure spullen, en alle anderen krijgen het “open systeem”.’

De volgende dag gaf Nick opdracht de directieverdieping helemaal opnieuw in te richten. Hij ging ook op het open systeem over, ondanks de luide protesten van zijn hele directieteam. Ze hadden zich jarenlang uit de naad gewerkt om een groot kantoor met een privébalkon in de wacht te slepen, en nu kregen ze cubicles? Dat moest toch wel een grap zijn? Dat kon je niet doen.

Maar hij deed het. Natuurlijk kreeg iedereen op de vierde verdieping het beste van het beste, het stijlvolle, dure Ambience Office-systeem met panelen van zilverraster en frames van geruwd aluminium, geluidsabsorberende paneelwanden en meubilair van topklasse, met name de leren Stratton Symbiosis-stoelen, die schoonheden met harpvormige rugleuning die in luxe kantoren op de hele wereld min of meer de plaats van de Aeron-stoel hadden ingenomen. De stoelen waren felbegeerd en waren kortgeleden in de permanente collectie van het Museum of Modern Art opgenomen.

Uiteindelijk wende iedereen aan de nieuwe regeling. Er werd niet meer geklaagd. Het werd een beetje gemakkelijker toen Fortune een grote reportage over de directiekantoren van Stratton publiceerde. Nu kon iedereen zien dat Stratton niet alleen mooie praatjes verkocht maar zijn eigen filosofie ook in praktijk bracht. Het werd nog gemakkelijker toen groepen studenten van ontwerpacademies zich aan de directiekantoren kwamen vergapen. Ze stonden er versteld van hoe strak die kantoren waren.

Zeker, de nieuwe kantoren zagen er verdomd goed uit. Als je dan toch in cubicles moest werken, was dit de beste cube farm die voor geld te koop was. En nu, had Nick vaak gedacht, zaten er kerels in cubicles na te denken over… cubicles.

Natuurlijk had je eigenlijk geen privacy meer. Iedereen wist waar je was, wanneer je ging lunchen of naar een afspraak ging, en met wie je een bespreking had. Als je door de telefoon tegen iemand schreeuwde, kon iedereen dat horen.

Toch werd het doel bereikt: als Steve Jobs van Apple Computer voor een bespreking naar Stratton kwam, of als Warren Buffett uit Omaha kwam overvliegen, konden ze zien dat de topmanagers van Stratton niet hypocriet waren. Ze aten zelf de hondenbrokken die ze verkochten. Dat was het allerbeste verkoopargument.

Dus nu was Nick Conovers kantoor een ‘werkstation’ en een ‘thuishonk’. De nieuwe regeling was minder imposant, maar beviel hem beter. Het was geen groot offer. De meeste dagen hield hij meer van deze regeling dan van de oude.

Alleen was dit niet een van die dagen.

‘Nick, gaat het wel?’

Marjorie was naar hem toe gekomen om er zeker van te zijn dat hij de agenda voor zijn bespreking van halfnegen met het hoogste directieteam had. Zoals altijd was ze elegant gekleed. Ze droeg een lavendelblauw pakje en het korte parelsnoer dat hij haar een paar jaar eerder cadeau had gegeven. Ze verspreidde een lichte wolk Shalimar.

‘Met mij? O, goed, Marge, dank je.’

Ze kwam niet in beweging, maar bleef daar staan, haar hoofd schuin. ‘Zo zie je er niet uit. Heb je geslapen?’

Een paar zware nachten gehad, zei hij bijna, maar hij hoorde haar meteen die woorden in een rechtszaal herhalen. Hij zei dat hij een paar nachten niet goed had geslapen, maar hij ging er niet verder op in. ‘Ach, ik word gek van Lucas,’ zei hij.

Een begrijpende glimlach. Ze had min of meer in haar eentje twee jongens en een meisje grootgebracht en beschouwde zich terecht als een deskundige. ‘Die arme jongen heeft een probleem.’

‘Ja, zijn leeftijd.’

‘Wil je erover praten?’

‘Graag, maar later,’ zei Nick, die wist dat het nooit zou gebeuren; daar zou hij voor zorgen.

‘Nou, de directiebespreking. Ben je daar klaar voor, Nick?’

‘Ja.’

Kon je er als een moordenaar uitzien? Stond het op zijn gezicht te lezen? Het was absurd, het was onzinnig, maar in zijn verdoofde, verwarde staat maakte hij zich daar zorgen over. Op de directiebespreking zei hij bijna geen woord, want hij kon zich niet concentreren. Hij herinnerde zich dat hij een keer met zijn gezin in Taos had gekampeerd en dat er toen een slang in hun blokhut was doorgedrongen. Laura en de kinderen gilden, en ze smeekte Nick een schop te halen en het kreng te doden. Maar hij kon het niet. Hij kon het niet opbrengen. Het was geen giftige slang – het was een zweepstaartslang – maar Laura en de kinderen eisten dat hij die schop ging halen. Ten slotte pakte hij de slang op en gooide hij het kronkelende reptiel de woestijn in.

Hij kon geen slang doodmaken, dacht hij.

Dat was nogal ironisch.

Zodra de bijeenkomst voorbij was, liep hij de kamer uit. Hij vermeed de gebruikelijke contacten na afloop.

Toen hij weer achter zijn bureau zat, ging hij op het intranet van Stratton en keek hij naar Eddie Rinaldi’s online-Meeting Maker om te zien wat hij die dag op zijn agenda had staan. Ze hadden elkaar niet meer gesproken sinds Eddie met het lijk in de kofferbak van zijn auto was weggereden. Telkens wanneer de telefoon ging, de hele zaterdag en zondag, kromp hij een beetje ineen, bang dat het Eddie zou zijn. Maar Eddie belde niet, en hij belde Eddie niet. Hij nam aan dat alles goed was verlopen, maar nu wilde hij graag zekerheid hebben. Hij dacht erover om Eddie via een e-mailbericht te laten weten dat hij met hem wilde praten, maar zag daarvan af. E-mail, voicemail – het werd allemaal ergens opgeslagen. Het was allemaal bewijsmateriaal.

Bedrijfsongeval
Cover.xhtml
Backcover.xhtml
Halftitle.xhtml
Titlepage.xhtml
Copyright.xhtml
Dedication.xhtml
Part0001.xhtml
Section0001.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0008.xhtml
Section0009.xhtml
Section0010.xhtml
Section0011.xhtml
Section0012.xhtml
Section0013.xhtml
Section0014.xhtml
Part0002.xhtml
Section0015.xhtml
Section0016.xhtml
Section0017.xhtml
Section0018.xhtml
Section0019.xhtml
Section0020.xhtml
Section0021.xhtml
Section0022.xhtml
Section0023.xhtml
Section0024.xhtml
Section0025.xhtml
Section0026.xhtml
Section0027.xhtml
Section0028.xhtml
Section0029.xhtml
Section0030.xhtml
Section0031.xhtml
Section0032.xhtml
Section0033.xhtml
Section0034.xhtml
Section0035.xhtml
Section0036.xhtml
Part0003.xhtml
Section0037.xhtml
Section0038.xhtml
Section0039.xhtml
Section0040.xhtml
Section0041.xhtml
Section0042.xhtml
Section0043.xhtml
Section0044.xhtml
Section0045.xhtml
Section0046.xhtml
Section0047.xhtml
Section0048.xhtml
Section0049.xhtml
Section0050.xhtml
Section0051.xhtml
Section0052.xhtml
Section0053.xhtml
Section0054.xhtml
Section0055.xhtml
Section0056.xhtml
Section0057.xhtml
Section0058.xhtml
Section0059.xhtml
Section0060.xhtml
Part0004.xhtml
Section0061.xhtml
Section0062.xhtml
Section0063.xhtml
Section0064.xhtml
Section0065.xhtml
Section0066.xhtml
Section0067.xhtml
Section0068.xhtml
Section0069.xhtml
Section0070.xhtml
Section0071.xhtml
Section0072.xhtml
Section0073.xhtml
Section0074.xhtml
Section0075.xhtml
Section0076.xhtml
Section0077.xhtml
Section0078.xhtml
Section0079.xhtml
Section0080.xhtml
Section0081.xhtml
Section0082.xhtml
Section0083.xhtml
Section0084.xhtml
Section0085.xhtml
Section0086.xhtml
Section0087.xhtml
Part0005.xhtml
Section0088.xhtml
Section0089.xhtml
Section0090.xhtml
Section0091.xhtml
Section0092.xhtml
Section0093.xhtml
Section0094.xhtml
Section0095.xhtml
Section0096.xhtml
Section0097.xhtml
Section0098.xhtml
Section0099.xhtml
Section0100.xhtml
Section0101.xhtml
Section0102.xhtml
Section0103.xhtml
Section0104.xhtml
Section0105.xhtml
Section0106.xhtml
Section0107.xhtml
Section0108.xhtml
Section0109.xhtml
Epilogue.xhtml
Acknowledgements.xhtml