24
Terra was het beste restaurant in Fenwick. Je ging erheen om bijzondere gelegenheden te vieren, zoals verjaardagen, promoties, een bezoek van een goede oude vriend. Het had de enigszins intimiderende sfeer van een duur etablissement waar werd aangenomen dat je niet vaak kwam. Van mannen werd verwacht dat ze een das droegen. Er was een maïtre d’hötel, en er was een sommelier die een grote zilveren taste-vin aan een lint om zijn hals had hangen, als een olympische medaille. De obers maalden peper voor je in een molen ter grootte van een honkbalknuppel. De tafellakens waren van gesteven wit linnen. Het menu was immens, in leer gebonden, en je had er twee handen voor nodig. De wijnlijst zelf was apart in leer gebonden en telde twintig bladzijden. Een paar weken voor Laura’s ongeluk was Nick er met haar naartoe geweest omdat ze jarig was; het was haar favoriete restaurant. Ze hield van hun befaamde dessert, een taart met gesmolten chocolade waar de chocolade als lava uit sijpelde als je je lepel erin stak. Nick vond Terra stijf en benauwend, maar het eten was altijd geweldig. Van tijd tot tijd ging hij er met belangrijke cliënten heen.
Vanavond was hij hier met zijn allerbelangrijkste cliënt: zijn baas, de managing partner van Fairfield Equity Partners in Boston. Nick had Todd Muldaur niet erg sympathiek gevonden toen hij hem voor het eerst samen met de oprichter van Fairfield, Willard Osgood, ontmoette. Maar Osgood liet altijd een van zijn plaatsvervangers toezicht houden op de ondernemingen die zijn firma bezat, en hij had Todd uitgekozen.
Niet lang nadat Nick door Dorothy Devries tot opvolger van haar man als president-directeur was benoemd, had ze Nick weer in haar oude donkere villa bij zich laten komen om hem te vertellen dat de familie een gigantische belastingaanslag had gekregen en het bedrijf moest verkopen. Het was aan Nick om de ideale koper te zoeken. Er was geen gebrek aan gegadigden. De Stratton Company was schuldenvrij, maakte gestaag winst en had een groot marktaandeel en een beroemde naam. Jammer genoeg waren veel van die gegadigden van plan Stratton te kopen, op te doffen en dan snel aan iemand anders door te verkopen. Losse onderdelen van de hand doen, misschien zelfs naar de beurs gaan – wie wist wat die bedrijfsplunderaars ermee deden? Toen kwam er een telefoontje van de beroemde Willard Osgood, die de reputatie had dat hij bedrijven kocht en ze daarna behield terwijl ze zelfstandig mochten blijven opereren. Willard Osgood, ‘de man met de Midas-magie’, zoals Fortune hem noemde: alles wat hij aanraakte, veranderde in goud. De ideale oplossing. Osgood kwam zelfs naar Fenwick gevlogen – nou ja, hij vloog in zijn privéjet naar Grand Rapids en werd daarna in een eenvoudige oude Chrysler naar Fenwick gereden – en kwam de weduwe Devries en Nick het hof maken. Met zijn charmes praatte hij Dorothy Devries de broek van het lijf (ze had toch al een voorkeur voor broekpakken), en hij nam ook Nick voor zich in. Willard Osgood was privé net zo rondborstig en onpretentieus als in al zijn interviews. Hij was een verstokte Republikein, een aartsconservatief, net als Dorothy. Hij zei tegen haar dat hij een bedrijf het liefst eeuwig vasthield. Regel nummer één, zei hij, is nooit geld verliezen; regel nummer twee is regel nummer één nooit vergeten. Hij haalde haar helemaal over toen hij zei dat hij liever een geweldig bedrijf voor een redelijke prijs kocht dan een redelijk bedrijf voor een geweldige prijs.
De man die hij bij zich had, Todd Muldaur, een Yale-footballer met stroblond haar die voor het grote adviesbureau McKinsey had gewerkt, zei niet veel, maar hij had iets wat Nick niet aanstond. Hij hield niet van Todds arrogante houding. Maar ach, Osgood had de leiding, dacht Nick. Niet Muldaur.
Natuurlijk was Todd tegenwoordig degene die de kwartaalbesprekingen leidde, de maandelijkse financiële rapporten las en alle vragen stelde. Todd was degene die voor de grote beslissingen moest tekenen. Na die eerst ontmoeting met Willard Osgood had Nick de oude man nooit meer gezien.
Nick kwam een paar minuten te vroeg. Scott McNally zat al met een cola light aan de tafel. Hij had zijn gerafelde blauwe buttondownoverhemd vervangen door een kraakhelder wit overhemd met een blauw streepje, een rode das en een mooi donker pak. Nick droeg ook zijn beste pak, dat Laura voor hem had uitgekozen bij Brooks Brothers in Grand Rapids.
‘Heeft Muldaur je verteld waar hij voor komt?’ vroeg Nick toen hij ging zitten. Dit was zo ongeveer het laatste wat hij wilde: in een duur restaurant eten terwijl hij geen honger had, vriendelijk zijn tegen een arrogante klootzak terwijl hij liever thuis in bed zou liggen.
‘Geen idee. Dat heeft hij niet gezegd.’
‘Hij zei dat hij voorafgaand aan de kwartaalbespreking contact wilde hebben.’
‘Het komt natuurlijk door die nieuwe financiële gegevens die ik hem heb gestuurd. Ze zijn vast ook niet blij met die cijfers.’
‘Maar dat is toch geen reden voor een persoonlijk bezoek?’
Scott liet zijn hoofd zakken en mompelde: ‘Hij komt net binnen.’ Nick keek op en zag de grote blonde man in hun richting lopen. Scott en hij stonden op.
Scott liep om de tafel heen naar Muldaur toe en schudde hem met beide handen hartelijk de hand. ‘Hé, Todd!’
‘Scott! Kerel!’
Muldaur stak Nick zijn vlezige hand toe en gaf hem een onnodig harde handdruk, waarbij hij de vingers net onder de knokkels vastgreep, zodat Nick niet terug kon schudden. Nick had daar een grote hekel aan. ‘Leuk je te zien,’ zei Todd.
Todd Muldaur had een grote hoekige kaak, een stompe neus en turkooiskleurige ogen die blauwer waren dan de vorige keer dat Nick hem zag; dat was in een vergaderzaal met glazen wanden in het kantoor van Fairfield aan Federal Street in Boston geweest. Blijkbaar had hij getinte contactlenzen. Hij had het magere, strakke gezicht van iemand die veel eiwitten at en regelmatig trainde. Hij droeg een duifgrijs pak dat er duur uitzag. ‘Dus dit is blijkbaar het enige goede restaurant in de stad, hè?’
‘Alleen het allerbeste voor onze vrienden uit Boston,’ zei Nick vriendelijk toen ze gingen zitten.
Todd nam het grote witte linnen servet, vouwde het open en legde het op zijn schoot. ‘Het moet wel goed zijn,’ zei hij sarcastisch. ‘De American Automobile Association geeft deze tent zijn “prestigieuze Four Diamond Award”, zoals op de voorgevel te lezen staat.’ Nick glimlachte en verbeeldde zich dat hij Todd een bloedneus sloeg. Hij zag een stel een paar tafels verderop zitten en herkende hen. De man was manager bij Stratton geweest tot vorig jaar, toen zijn divisie in het kader van de afvloeiingen was opgeheven. De man was in de vijftig en had twee studerende kinderen. Ondanks alle inspanningen van het outplacementbureau dat door Stratton in de arm was genomen had hij geen andere baan kunnen vinden.
De gebruikelijke moedeloosheid kwam bij Nick op. Hij excuseerde zich en ging de man gedag zeggen.
De vrouw van de man zag hem het eerst. Haar ogen gingen even wijd open, en toen wendde ze zich af, zei vlug iets tegen haar man en stond op, maar niet om Nick te begroeten.
‘Bill,’ zei Nick.
Nu stond de man op zonder iets te zeggen, en hij en zijn vrouw draaiden zich om en liepen het restaurant uit. Nick bleef nog enkele ogenblikken met een rood hoofd staan. Hij vroeg zich af waarom hij zichzelf aan dat soort vernederingen onderwierp. Het was al zo vaak gebeurd dat hij beter zou moeten weten. Misschien vond hij tot op zekere hoogte dat hij het verdiende.
Toen hij naar zijn tafel terugging, waren Todd en Scott diep gewikkeld in een gesprek over de goede oude tijd bij McKinsey. Nick hoopte dat geen van beide mannen had gezien wat er zojuist was gebeurd.
Todd had erop gestaan dat Stratton hun oude financieel directeur, Henry ‘Hutch’ Hutchens, door Scott McNally liet opvolgen. Nick had daar geen enkel probleem mee gehad, maar het ergerde hem soms dat Scott zulke goede maatjes was met Muldaur.
‘Wat is er toch met Nolan Bennis gebeurd?’ zei Scott tegen Muldaur. ‘Weet je nog?’ Hij glimlachte naar Nick. ‘Ook iemand van McKinsey. Je zou niet geloven wat een oen dat was.’ Hij keek Todd weer aan. ‘Weet je nog, dat hotel op Shedd Island?’ Hij legde het Nick uit: ‘McKinsey huurde altijd een peperduur hotel op een superexclusief eiland voor de kust van South Carolina af om met topcliënten te overleggen. Nou, die Nolan Bennis is daar op de tennisbaan met een stel kerels van Carbide, en ik zweer het je: hij had zwarte sokken en loafers aan. Hij speelde voor geen meter. Hij verpestte alles. We moesten dat nog maanden aanhoren – wat een afgang. Een sukkel dat het was! Je kon niet met hem in het openbaar verschijnen. Werkt hij nog bij McKinsey?’
‘Blijkbaar heb je de nieuwste Forbes 400 niet gelezen,’ zei Todd.
‘Waar heb je het over?’ Scott keek hem vragend aan.
‘Nolan Bennis is president-directeur van ValueMetrics. Hij is nu vier miljard dollar waard. Een paar jaar geleden heeft hij het hotel op Shedd Island gekocht, samen met zo’n tweehonderd hectare van het eiland.’
‘Ik heb altijd al gedacht dat hij het ver zou schoppen,’ zei Scott.
‘Helemaal te gek, dit menu,’ zei Todd. ‘Eendenborst met coulis van frambozen. Ik bedoel, hoe 1995 kun je zijn? Ik word hier helemaal nostalgisch van.’
De serveerster kwam naar hun tafel. ‘Mag ik u over onze specialiteiten van vanavond vertellen?’ zei ze. De vrouw kwam Nick bekend voor, al kon hij haar niet helemaal thuisbrengen. Ze keek Nick aan en wendde toen vlug haar ogen af. Ze kende hem ook. Niet wéér een.
‘We hebben Chileense zeebaars met geroosterde bloemkool, pancetta en mandarijnensap voor negenentwintig dollar. Er is lamsribstuk met pistacchio-korst, met daarbij puree van selderiewortel en wilde paddenstoelen. En de vangst van de dag is geschroeide tonijn…’
‘Laat me raden,’ onderbrak Todd haar. ‘Het is “sushi”-kwaliteit en hij wordt rauw in het midden geserveerd.’
‘Dat klopt!’ zei ze.
‘Waar heb ik dat eerder gehoord?’
‘U komt me bekend voor,’ zei Nick, die medelijden met de vrouw had.
Ze keek hem even aan, maar wendde zich meteen weer af. ‘Ja, meneer Conover. Ik werkte vroeger voor Stratton. Afdeling Reizen.’
‘Ik vind het jammer om dat te horen. Gaat het goed met u?’
Ze aarzelde. ‘Als serveerster verdien ik minder dan de helft van wat ik bij Stratton verdiende, meneer,’ antwoordde ze gespannen.
‘Het is voor iedereen moeilijk geweest,’ zei Nick.
‘Ik geef u heren nog een paar minuten om te beslissen,’ zei ze, en ze liep vlug weg.
‘Gaat ze in onze salades spugen?’ zei Todd.
‘Ik hoef jullie niet te vertellen dat we met een groot probleem zitten,’ zei Todd.
‘Geen twijfel mogelijk,’ beaamde Scott vlug.
Nick knikte en wachtte af.
‘Als je een stuk of twee moeilijke kwartalen hebt, kan dat door de slechte economie komen,’ zei Todd. ‘Maar als het blijft gebeuren, lijkt het op een dodelijke spiraal. En dat kunnen we ons niet veroorloven.’
‘Ik begrijp dat je je zorgen maakt,’ zei Nick, ‘en geloof me, ik maak me ook zorgen. Ik verzeker je dat we alles onder controle hebben. Er komt morgen een grote klant – een heel grote – en de kans is groot dat hij zijn handtekening zet. Dat contract alleen al kan voor een ommekeer zorgen.’
‘Hé, we kunnen altijd hopen dat de bliksem inslaat,’ zei Todd. ‘Misschien heb je geluk. Maar laat ik je wat vertellen. Ondernemingen mogen dan gebaseerd zijn op continuïteit, maar op kapitaalmarkten draait het om creatieve vernietiging. Als je niet wilt veranderen, zak je af naar middelmatigheid. Als president-directeur moet je de inertie van je organisatie overwinnen. Je moet de slagaders van je bedrijf weer helemaal vrijmaken. Frisse ideeën moeten ruim baan krijgen. Zelfs de beste boten moeten wel eens aan het schommelen worden gebracht. Dat is de magie van het kapitalisme. Dat zei Joseph Schumpeter jaren geleden al.’
‘Speelde die niet bij de Bruins?’ zei Nick met een stalen gezicht.
‘Je bent snel, of je bent dood, Nick,’ zei Todd.
‘Nou, ik weet niet hoe dat met die “creatieve vernietiging” zit,’ zei Nick, ‘maar ik weet wel dat we in feite allemaal op hetzelfde spoor zitten. Daarom hebben we de onderneming aan Fairfield verkocht. Jullie investeren in waarde op de lange termijn – dat is de enige reden waarom ik Dorothy Devries kon overhalen om aan jullie te verkopen. Ik weet nog goed wat Willard tegen Dorothy en mij zei, in de salon van haar huis aan Michigan Avenue: “We willen jullie partner, jullie klankbord zijn. We willen het bedrijf niet leiden – we willen dat jullie het bedrijf leiden. Misschien moeten we met zijn allen wat pijn lijden, maar het gaat ons allemaal om de lange termijn.”’
Todd glimlachte zuur. Hij begreep wat Nick deed: de woorden van de hoogste baas aanhalen als de Heilige Schrift. ‘Dat klinkt echt als Willard. Maar weet je, de oude man is tegenwoordig een verschrikkelijk groot deel van zijn tijd aan het vliegvissen in de Florida Keys. Hij is gek op vliegvissen – het laatste jaar schijnt hij meer aan tarpon en gratenvis te denken dan aan winst- en verliesrekeningen.’
‘Hij gaat met pensioen?’
‘Nog niet, maar binnenkort. Hij is zo goed als vertrokken. Dat betekent dat hij het zware werk aan ons overlaat, de arme sukkels die elke dag naar kantoor moeten en het vuile werk moeten opknappen terwijl hij in de boeg van zijn Heli’s Bay-boot staat en zijn lijn uitgooit. De wereld is veranderd, Nick. Vroeger schreven de institutionele beleggers een cheque van twintig miljoen dollar voor ons uit, of honderd miljoen, en bemoeiden ze zich verder niet met ons werk. Na zes of tien jaar kregen ze hun winst uitgekeerd en dan was iedereen tevreden. Nu ligt dat anders. Ze kijken over onze schouder mee en bellen steeds weer. Ze willen niet zien dat een van onze grote investeringen naar de bliksem gaat. Ze willen onmiddellijk resultaat zien.’
‘Ze zouden naar jullie website moeten gaan,’ zei Nick. Fairfield Equity Partners had een levendige Flash-film op zijn website, de fabel van Aesopus over de schildpad en de haas, in de stijl van een sprookjesboek. Kon het nog oubolliger? ‘Zeg maar tegen ze dat ze naar dat verhaal over die schildpad en die haas moeten gaan. Herinner ze aan de lange termijn.’
‘Tegenwoordig komt de schildpad in de schildpadsoep terecht, jongen,’ zei Todd.
Scott lachte een beetje te hard.
‘Maak je geen zorgen,’ zei Nick. ‘Dat staat niet op het menu.’
Todd glimlachte niet. ‘Wij houden van gezonde ondernemingen die groeien. We hebben geen zin om vallende messen op te vangen.’
‘Wij zijn geen vallend mes, Todd,’ zei Nick rustig. ‘We maken wat veranderingen door, maar we zijn op de juiste weg.’
‘Nick, over een paar dagen hebben we de kwartaalbespreking, en ik wil dat de raad van bestuur dan een algeheel plan van aanpak voor zich heeft liggen. Ik heb het nu over consolidatie van vestigingen, de verkoop van onroerend goed, noem maar op. Creatieve vernietiging. Ik wil niet dat de raad van bestuur zijn vertrouwen in jou verliest.’
‘Bedoel je daarmee wat ik denk dat je bedoelt?’
Todd keek hem met een triomfantelijke glimlach aan. ‘Welnee, Nick! Begrijp me niet verkeerd! Toen we Stratton kochten, kochten we niet alleen een stel verouderde fabrieken in Kloteradeel, Michigan, met machines uit 1954. We kochten een team. Daarmee bedoel ik ook jou. We willen dat je aanblijft. We willen alleen dat je anders over de dingen gaat denken. We hebben behoefte aan een grootscheepse, bliksemsnelle operatie om de trendlijn om te buigen.’ Scott knikte gewichtig. Hij beet op zijn onderlip en draaide een paar plukjes van zijn haar achter zijn rechteroor. ‘Ik begrijp wat je bedoelt, en ik denk dat ik een paar interessante ideeën heb.’
‘Dat hoor ik graag. Ik bedoel, ach, waarom zouden jullie alle onderdelen in de Verenigde Staten maken, terwijl jullie ze voor de halve prijs in China kunnen krijgen?’
‘Nou,’ zei Nick, ‘daar hebben we over nagedacht, en we hebben het verworpen, Todd, want…’
‘Misschien kunnen we er nog eens over nadenken,’ onderbrak Scott hem.
Nick keek hem duister aan.
‘Ik wist wel dat ik op jullie kon rekenen. Nou, wie wil er dessert? Laat me eens raden – de desserttrend die in 1998 hoogtij vierde in Manhattan, is eindelijk tot Fenwick doorgedrongen: taart met gesmolten chocolade?’
Nadat ze afscheid van Todd hadden genomen en hem hadden zien wegrijden in zijn gehuurde Lincoln Town Car, keek Nick zijn financieel directeur aan. ‘Aan wiens kant sta jij eigenlijk?’
‘Waar heb je het over? Je moet de baas tevreden houden.’
‘Ik ben je baas, Scott. Niet Todd Muldaur. Onthoud dat.’
Scott aarzelde. Blijkbaar vroeg hij zich af of hij Nick zou tegenspreken. ‘Trouwens, wie zegt dat er meer kanten zijn? We staan allemaal aan dezelfde kant, Nick.’
‘Er zijn altijd meer kanten,’ zei Nick rustig. ‘Binnen en buiten. Sta jij aan mijn kant?’
‘Natuurlijk, Nick. Jezus. Natuurlijk sta ik aan jouw kant. Wat dacht je dan?’