23
Audrey vond een lege kamer in het ziekenhuissouterrain waar ze met zijn drieën konden praten. Het was een personeelskamer: een verzameling stoelen met verschillende bekleding, een korte bank, een koffiezetapparaat dat eruitzag alsof het nooit werd gebruikt, een televisie. Bugbee en zij zetten stoelen bij elkaar. Op een bijzettafeltje stonden twee open frisdrankblikjes. Ze vond een bijna lege doos Kleenex. Cassie Stadlers smalle schouders schokten; ze snikte geluidloos met heel haar lichaam. Bugbee, die blijkbaar had geleerd hoe hij afstand moest nemen, zat ongeduldig met een klembord op zijn schoot. Audrey hield het niet meer uit. Ze sloeg haar armen om de vrouw heen en mompelde: ‘O, het is zo moeilijk. Ik weet het.’ Cassie haalde diep adem, haar hoofd gebogen. Ten slotte keek ze op, zag de Kleenex-doos, trok er een paar papieren zakdoekjes uit en snoot haar neus.
‘Sorry,’ zei ze. ‘Ik dacht niet…’
‘Je hoeft je niet te verontschuldigen,’ zei Audrey. ‘Wat is dit verschrikkelijk voor je.’
Cassie haalde een pakje sigaretten tevoorschijn en schudde er een uit. ‘Mag ik roken?’
Audrey knikte en wierp Bugbee een zijdelingse blik toe. Je mocht hier niet roken, maar daar zou ze niet moeilijk over doen, niet tegen deze vrouw op dit moment, en gelukkig vond Bugbee dat ook,
Cassie haalde een goedkope plastic aansteker tevoorschijn en stak de sigaret aan, waarna ze een grote rookwolk uitblies. ‘Hij is… in zijn mond geschoten?’
Een begrafenisonderneming zou het gezicht hebben gereconstrueerd en make-up hebben aangebracht. Het gezicht zou er kunstmatig hebben uitgezien, zoals alle doden in aula’s van begrafenisondernemingen, maar dan zou haar tenminste deze vreselijke aanblik bespaard zijn.
‘Dat klopt,’ zei Bugbee. Hij weidde er niet over uit, zei niet dat het twee keer was gebeurd, zei niet dat Stadler ook in zijn borst was geschoten. Hij hield zich aan de standaardprocedure: zo min mogelijk informatie verstrekken, voor het geval een achtergehouden detail hen later kon helpen te bevestigen dat iemand de moordenaar was.
‘God!’ riep ze uit. ‘Waarom? Wie zou mijn papa dat aandoen?’ Ze nam weer een trek, pakte een leeg colablikje van de bijzettafel en tikte de as in de kleine opening.
‘Dat willen we uitzoeken,’ zei Audrey. Papa: het was schokkend om een volwassen vrouw dat woord te horen gebruiken. Ze dacht aan haar eigen papa, herinnerde zich de geur van zijn tabak en zweet en haarwater. ‘We hebben je hulp nodig. Ik weet dat dit een moeilijk moment is, en je wilt er waarschijnlijk helemaal niet over praten, maar alles wat je weet, kan ons helpen.’
‘Mevrouw Stadler,’ vroeg Bugbee, ‘gebruikte uw vader drugs?’
‘Drugs?’ Ze keek verbaasd. ‘Wat voor drugs?’
‘Zoals crack?’
‘Crack? Mijn vader? Welnee.’
‘Je zou er versteld van staan wie er allemaal drugs als crack gebruiken,’ merkte Audrey vlug op. ‘Mensen van wie je het nooit zou denken, mensen uit alle lagen van de bevolking. Zelfs vooraanstaande personen.’
‘Mijn vader wist niet eens iets van die wereld af. Hij was een eenvoudige man.’
‘Maar misschien heeft hij dingen voor je achtergehouden,’ drong Audrey aan.
‘Ja, misschien, maar ik bedoel… Crack? Dat zou ik hebben gemerkt,’ zei Cassie. Ze blies rook door haar neusgaten uit, als de twee stralen van een draak die vuur uitademde. ‘Ik woon al bijna een jaar met hem samen. Ik zou iets hebben gemerkt.’
‘Misschien niet,’ zei Bugbee.
‘Zeg, ik gebruik zelf geen drugs, maar ik ken mensen die dat wel doen. Ik bedoel, ik ben kunstenaar, ik woon in Chicago, en daar kennen ze het verschijnsel. Mijn vader vertoonde geen van de symptomen. Hij… Het is echt absurd.’
‘Je komt oorspronkelijk uit deze stad?’ vroeg Audrey.
‘Ik ben hier geboren, maar mijn ouders zijn gescheiden toen ik een kind was, en toen ben ik bij mijn moeder in Chicago gaan wonen. Ik kom… kwam hier vaak terug om mijn vader op te zoeken.’
‘Waarom ben je deze keer bij hem gebleven?’
‘Hij belde me en zei dat hij net ontslag had genomen bij Stratton, en ik maakte me zorgen om hem. Het gaat niet goed met hem, en mijn moeder is vier of vijf jaar geleden gestorven. Ik wist dat hij iemand nodig had die voor hem zorgde. Ik was bang dat hij het niet aankon.’
‘Toen rechercheur Bugbee je daarnet naar drugs vroeg, aarzelde je,’ zei Audrey. ‘Gebruikte je vader bepaalde medicijnen?’
Ze knikte en sloeg haar hand voor haar ogen. ‘Verschillende medicijnen, waaronder Risperdal, een middel tegen psychosen.’
‘Psychotisch?’ gooide Bugbee eruit. ‘Was hij psychotisch?’ Audrey deed haar ogen even dicht. Die kerel zag altijd weer kans de verkeerde dingen te doen of te zeggen.
Cassie draaide zich langzaam naar Bugbee om, drukte intussen de sigaret uit op de bovenkant van het colablikje en liet hem door de opening vallen. ‘Hij leed aan schizofrenie,’ zei ze dof. ‘Hij heeft daar het grootste deel van mijn leven aan geleden.’ Ze keek Audrey aan. ‘Maar hij had het min of meer onder controle.’
‘Is hij ooit een tijdje verdwenen geweest?’ vroeg Audrey.
‘Nee, eigenlijk niet. Hij ging wel eens wandelen. Ik was blij als hij naar buiten ging. Het laatste jaar had hij het moeilijk.’
‘Wat deed hij bij Stratton?’ vroeg Bugbee.
‘Hij was modelbouwer.’
‘Wat is dat?’
‘Hij werkte in hun modelwerkplaats. Daar maken ze prototypen van producten waaraan ze werken, de nieuwste stoelen of bureaus en zo.’
‘Hij nam ontslag. Hij werd niet ontslagen?’ vroeg Bugbee.
‘Ze stonden op het punt hem te ontslaan, maar toen sloegen de stoppen bij hem door en nam hij ontslag voordat ze hem konden wegsturen.’
‘Wanneer heb je hem voor het laatst gezien?’ vroeg Audrey. ‘Vrijdagavond onder het eten. Ik… ik had eten voor ons klaargemaakt, en na het eten kijkt hij meestal tv. Ik ging naar de kamer die ik als atelier gebruik en ging schilderen.’
‘Je bent kunstenaar?’
‘Min of meer. Niet zo serieus als ik vroeger was, maar ik schilder nog wel. Ik heb het nooit tot een galerie gebracht of zo. Ik verdien de kost door lessen kripalu-yoga te geven.’
‘Hier?’
‘In Chicago. Ik heb niet meer gewerkt sinds ik in Fenwick ben.’
‘Heb je hem nog gezien voordat je ging slapen?’ vroeg Audrey. ‘Nee,’ zei ze verdrietig. ‘Ik viel daar op de bank in slaap. Dat overkomt me vaak, als het niet wil lukken met een schilderij en ik erover wil nadenken. Soms val ik dan gewoon in slaap en word ik de volgende morgen wakker. Dat gebeurde zaterdagmorgen ook. Ik stond op en ontbeet, en toen hij om tien uur niet beneden was, maakte ik me zorgen en ging ik naar zijn kamer, maar hij was er niet. Ik… Wilt u me excuseren? Ik heb dorst… Ik moet…’
‘Wat kunnen we voor je halen?’ vroeg Audrey.
‘Van alles, alleen… ik heb zo’n dorst.’
‘Water? Frisdrank?’
‘Iets waar suiker in zit.’ Ze glimlachte verontschuldigend. ‘Ik heb een beetje suiker nodig. Sprite. Seven-Up. Zoiets. Maar geen cafeïne. Daar word ik gek van.’
‘Roy,’ zei Audrey, ‘er is een automaat op de gang… Wil je…?’ Bugbees wenkbrauwen gingen omhoog en er vormde zich een venijnig glimlachje om zijn mondhoeken. Hij zag eruit alsof hij iets heel onaangenaams ging zeggen. Maar ze wilde even met deze vrouw alleen zijn. Ze had het gevoel dat Cassie haar onder vier ogen meer zou vertellen.
‘Goed,’ zei Roy na een lange stilte. ‘Natuurlijk.’
Toen de deur dicht was, schraapte Audrey haar keel om iets te zeggen, maar Cassie was haar voor.
‘Hij heeft de pest aan je, hè?’
Grote goden, was het zo duidelijk te merken? ‘Rechercheur Bugbee?’ zei Audrey, alsof ze verbaasd was.
Cassie knikte. ‘Hij kan zijn minachting nauwelijks bedwingen.’
‘Rechercheur Bugbee en ik kunnen erg goed samenwerken.’
‘Het verbaast me dat je hem tolereert.’
Audrey glimlachte. ‘Ik wil liever over je vader praten.’
‘Natuurlijk. Sorry. Ik… Ik merkte het gewoon.’ Ze huilde weer en veegde met haar hand over haar ogen. ‘Ik… Ik heb geen idee wie mijn papa kan hebben vermoord. Of waarom iemand dat heeft gedaan. Maar ik heb het gevoel dat als iemand daarachter kan komen, jij dat bent.’
Audrey voelde tranen in haar ogen. ‘Ik zal mijn best doen,’ zei ze. ‘Meer kan ik niet beloven.’