WOORD VAN DANK
Nee, de Stratton Corporation is geen nauwelijks verhulde versie van Steelcase of Herman Miller – zoals iedereen weet die daar werkt. Maar ik ben dank verschuldigd aan een aantal mensen op sleutelposities in die bedrijven, mensen die het verschil tussen fictie en realiteit kenden en goedvonden dat ik in hun kantoren en fabrieken rondsnuffelde en grove, provocatieve en irrelevant lijkende vragen stelde. Bij Steelcase Inc. in Grand Rapids, Michigan, heb ik onnoemelijk veel hulp gekregen van Debra Bailey, directeur Corporate Communications, en Jeanine Hill, publicrelationsmanager. Ik heb inmiddels veel bedrijven bezocht, maar ik heb nergens een pr-afdeling meegemaakt die zo open, oprecht, gastvrij en doodgewoon vriendelijk was. Deb Bailey gaf me ook de ultieme insiders-rondleiding door Grand Rapids, waardoor ik daar – bijna – wilde gaan wonen. Ik was vooral onder de indruk van de president en CEO van Steelcase, Jim Hackett, die alle tijd voor me had en me veel heeft verteld over de (persoonlijke en professionele) problemen die je hebt wanneer je voor de opgave staat een grote onderneming te moderniseren en door moeilijke tijden heen te loodsen. Frank Merlotti jr., president van Steelcase North America, vertelde me hoe het was om een gewone jongen te zijn die het tot de top van de grootste onderneming in zijn geboortestad bracht. Bij Herman Miller in Zeeland, Michigan, liet Bruce Buursma me op een fascinerende manier kennismaken met het prachtige hoofdkantoor van die onderneming. Rob Kirkbride van de Grand Rapid Press gaf me een interessant journalistiek beeld van die ondernemingen. Jammer genoeg kwam ik in geen van beide plaatsen iemand tegen die ook maar enige gelijkenis vertoonde met Scott McNally.
De meeste CEO’s en financieel directeuren met wie ik in het kader van de research voor Bedrijfsongeval heb gepraat, willen graag anoniem blijven. Ze weten wie ze zijn, en ik dank hen voor de kostbare tijd die ze aan deze fictieve onderneming hebben willen besteden. Mijn vriend Bill Teuber, financieel directeur bij de EMC Corporation, heeft me op tal van manieren geholpen, onder andere door me uit te leggen wat een financieel directeur nu eigenlijk doet. Mijn Yale-jaargenoot Scott Schoen, senior managing director bij Thomas H.
Lee Partners in Boston, was zo goed tijd vrij te maken van erg belangrijke onderhandelingen en me te helpen een beeld te schetsen van de fictieve firma Fairfield Partners en zijn machinaties. Daar waren trouwens ook geen Todd Muldaurs.
Opnieuw was mijn oude vriend Giles McNamee, managing director van McNamee Lawrence & Co, een belangrijke, onaangeklaagde medeplichtige bij het uitdenken van creatieve, kwaadaardige financiële intriges. Ik stel zijn medeplichtigheid en behulpzaamheid op prijs. Mike Bingle van Silver Lake Partners heeft me enorm geholpen met het oplossen van allerlei lastige verhaalproblemen. (Ik dank Roger McNamee, die ons met elkaar in contact heeft gebracht.) Nell Minnow, oprichtster van de Corporate Library, maakte me duidelijk hoe raden van bestuur werken (of niet werken).
Ik ben ook grote dank verschuldigd aan mijn experts op het gebied van bedrijfsbeveiliging, van wie niemand ook maar enige gelijkenis vertoonde met Eddie Rinaldi. Ik noem George Campbell, voormalig veiligheidschef bij Fidelity Investments, en de briljante Jon Chorey, chief engineer bij Fidelity Security Services, Inc. Bob McCarthy van Dedicated Micros zette de finesses van digitale videobewakingssystemen voor me uiteen, evenals Jason Lefort van Skyway Security en vooral Tom Brigham van Brigham Scully. Ik dank ook Rick Boucher van Seaside Alarms in South Yarmouth, Massachusetts. Skip Brandon, voormalig deputy assistant director bij de FBI en medeoprichter van Smith Brandon, een internationale consultantsfirma op het gebied van beveiliging – een waardevolle bron, en vriend, sinds Het uur nul – gaf me fascinerende achtergrondinformatie over lege vennootschappen en het witwassen van geld. En opnieuw was advocaat Jay Shapiro van Katten Muchin Zavis Rosenman mijn belangrijkste bron wat strafrecht betreft. Als ik ooit in zulke moeilijkheden kom als Nick, neem ik meteen Jay in de arm.
Zelfs een gewoon moordonderzoek kan gecompliceerd zijn, maar doordat ik probeerde Audrey Rhimes’ werk zo moeilijk mogelijk te maken, dreef ik mijn twee moordexperts bijna tot waanzin. Mijn diepste dank gaat uit naar Dean Garrison van de Forensic Services Unit van het Grand Rapids Police Department – auteur, vuurwapenspecialist en bijzonder grappige waarnemer van de zwakheden in het politiewerk – en rechercheur Kenneth Kooistra, een legendarische moordonderzoeker die kortgeleden zijn loopbaan bij de Major Case Unit van het GRPD beëindigde. Kooistra’s verhalen zijn fascinerend en zijn behulpzaamheid is grenzeloos. Agent Ryan Larrison, vuurwapenonderzoeker van de Michigan State Police, legde me met veel geduld alle finesses uit van het Integrated Bullet Identification System. Ik dank ook Gene Gietzen van Forensic Consulting in Springfield, Missouri, George Schiro van het Acadiana Criminalistics Laboratory in New Iberia, Louisiana, brigadier Kathy Murphy van het Cambridge Police Department, en rechercheur Lisa Holmes van het Boston Police Department. Stanton Kessler, arts, was weer mijn voornaamste bron op het gebied van sectieprocedures en pathologie. Mike Hanzlick heeft me veel verteld over de gevaren van gas.
Het is alweer een tijdje geleden dat ik zestien jaar oud was – blijkbaar heb ik alle herinneringen verdrongen – dus toen het op Lucas aankwam, had ik het geluk dat ik gebruik kon maken van de scherpzinnige opmerkingen van Eric Beam en Stefan Pappius-Lefebvre, twee charismatische en welbespraakte jongens (al waren ze helaas lang niet zo opstandig en ontspoord als ik voor mijn doeleinden zou willen). Nicks gezinsleven, en vooral zijn omgang met Luke, is voor een groot deel geïnspireerd door Michael Gurian, therapeut en schrijver van de bestseller The Wonder of Boys.
Wat de esoterische kunst van het vliegvissen betreft, was mijn vriend Allen Smith een geweldig goede bron. Voor informatie over ijshockey ben ik dank verschuldigd aan Steve Counihan, tennisprof en uitmuntend ijshockeyspeler. Nogmaals dank aan mijn getalenteerde researcher voor dit boek en andere boeken van mij, Kevin Biehl, en aan mijn geweldige voormalige assistente, Rachel Pomerantz. En aan een paar goede vrienden die ook hun steentje bijdroegen: Joe Teig en Rick Weissbourd. Mijn broer, de arts Jonathan Finder, die medische adviezen gaf, mijn jongere zus Lisa Finder, researchbibliothecaresse op het Hunter College, die met research hielp, en mijn oudere zus Susan Finder, advocate in Hongkong, die het China-materiaal verifieerde. Zoals altijd gaat mijn dank naar mijn fantastische agente Molly Friedrich en haar assistent Paul Cirone van de Aaron Priest Agency, die mij voortdurend hebben gesteund en ook een aantal erg nuttige redactionele bijdragen hebben geleverd.
En dan mijn uitgever, St. Martin’s Press – goh, wat ben ik blij dat ik in zee ben gegaan met zo’n uitstekend en enthousiast uitgeefteam, en ik ben hun allen dankbaar, met name directeur John Sargent, uitgever Sally Richardson, Matthew Shear, John Cunningham, George Witte, Matt Baldacci, Christina Harcar, Nancy Trypuc, Jim DiMiero, Alison Lazarus, Jeff Capshew, Brian Heller, Ken Holland, Andy LeCount, Tom Siino, Rob Renzler, John Murphy, Gregg Sullivan, Peter Nasaw, Steve Eichinger, en bij Audio Renaissance: Mary Beth Roche, Joe McNeely en Laura Wilson.
En mijn verbazingwekkende redacteur, Keith Kahla – nou, je bent de beste.
Mijn dochter Emma was mijn voornaamste bron als het om het leven van tienjarige meisjes ging, van honkbal tot The Sims. In de koortsachtige laatste maanden van mijn werk aan Bedrijfsongeval moest ze me vaak lange tijd missen, maar ze bracht altijd opgewekt frisdrank de helling op naar mijn schrijfatelier in Truro en wist me altijd weer op te vrolijken. Zij en mijn vrouw, Michele Souda, zijn mij enorm tot steun geweest in de tijd dat ik dit boek schreef.
En opnieuw dank ik bovenal mijn broer Henry Finder, editorial director van The New Yorker, onuitputtelijke bron van ideeën, onvermoeibaar brainstormer, weergaloos redacteur in eerste en laatste instantie. Zonder jou had ik het niet kunnen doen.