39
Brigadier Jack Noyce trok Audrey in zijn glazen hok, dat niet veel groter dan Audreys werkruimte was. Hij had er wel een duur uitziend geluidssysteem in gezet, een dvd-speler met luidsprekers van topkwaliteit. Noyce hield van zijn geluidsapparatuur, en hij hield van muziek. Soms zag Audrey hem met zijn koptelefoon op van muziek genieten of met de deur dicht naar de speakers luisteren.
Als hoofd van het team Ernstige Delicten had Noyce allerlei administratieve verantwoordelijkheden. Verder had hij de leiding over meer dan tien rechercheurs en ging een groot deel van zijn dag in besprekingen zitten. Alleen in de muziek – Keith Jarrett, Bill Evans, Art Tatum, Charlie Mingus, Thelonious Monk, alle grote jazzpianisten – kon hij afleiding vinden.
Er kwam nu zachtjes muziek uit Noyces stereo, een prachtige, bezielde uitvoering van de ballad ‘You Go to My Head’. Een pianist speelde de melodie.
‘Tommy Flanagan?’ zei Audrey.
Noyce knikte. ‘Je doet je ogen dicht, en je bent in de Village Vanguard terug.’
‘Het is prachtig.’
‘Audrey, je hebt niets over Bugbee gezegd.’ Zijn trieste ogen, achter dikke brillenglazen in een vliegeniersmontuur, glansden van betrokkenheid.
‘Het gaat wel,’ zei ze.
‘Als het niet zo was, zou je het me toch vertellen?’
Ze lachte. ‘Alleen als ik het niet meer uithield.’
‘De practical jokes zijn blijkbaar afgelopen.’
‘Misschien kreeg hij er genoeg van.’
‘Of misschien heeft hij geleerd respect voor je te hebben.’
‘Nu geef je hem veel te veel eer,’ zei ze lachend.
‘En jij bent degene die in de mogelijkheid van morele verlossing zou moeten geloven. Zeg, Audrey – zijn jullie naar Stratton geweest?’
‘Ga me niet vertellen dat hij je inlicht over elke stap die we zetten.’
‘Nee. Ik kreeg een telefoontje van de directeur Beveiliging van Stratton.’
‘Rinaldi.’
‘Ja. Je hebt met hem gepraat, en daarna zijn jullie samen met Nicholas Conover gaan praten.’
‘Waarom belde hij jou?’
‘Hij zegt dat jullie opeens kwamen opdagen en voor de deur van een bestuursvergadering op Conover zaten te wachten. Is dat waar?’ Ze voelde zich in het defensief gedrongen. ‘Dat was mijn beslissing. Ik wilde niet dat hij zijn antwoorden zou voorbereiden of op die van Rinaldi zou afstemmen.’
‘Ik kan je niet volgen.’ Noyce zette zijn bril af en begon er met een schoonmaakdoekje over te wrijven.
‘Ik had al met Rinaldi gepraat, en daar had ik geen goed gevoel aan overgehouden. Ik kan het niet uitleggen.’
‘Hoeft ook niet. Instinct.’
‘Ja.’
‘En in negentig procent van de gevallen klopt er niets van. Maar hé…’ Hij glimlachte. ‘Je moet het doen met wat je hebt.’
‘Ik wilde niet dat Rinaldi met zijn baas zou afspreken wat ze zouden zeggen.’
‘En dus overvielen jullie de president-directeur voor de deur van de kamer waar hij een bestuursvergadering had gehad?’ Noyce lachte zachtjes.
‘Ik dacht alleen: als we eerst een afspraak met hem maken, belt hij zijn beveiligingschef om te vragen wat er aan de hand is.’
‘Ik kan je nog steeds niet volgen. Je denkt toch niet dat de president-directeur van Stratton iets met deze zaak te maken heeft?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Nee, natuurlijk niet. Maar de zaak kan wel met hem in verband staan. Een paar dagen voor Stadlers dood heeft zich een incident voorgedaan bij Nicholas Conover thuis. Iemand had de hond van de familie afgeslacht en in het zwembad gegooid.’
Noyce huiverde. ‘Allemachtig. Was het Stadler?’
‘Dat weten we niet. Maar er waren veel meer dingen in het huis van Conover gebeurd sinds ze daar ongeveer een jaar geleden gingen wonen. Tot nu toe was het graffiti. Er is niets gestolen en er is geen geweld gebruikt. Maar elke keer werd aangifte gedaan bij onze geüniformeerde divisie – en die hebben niets gedaan. Ze hebben niet eens een afdruk gemaakt van het mes dat is gebruikt om die hond dood te maken. Het schijnt dat niemand erg gemotiveerd was om er iets aan te doen. Iedereen heeft nu eenmaal een hekel aan Conover.’
‘Eh, ja, maar toch is het niet goed.’
‘Kort voor Stadlers dood nam Rinaldi contact op met onze geüniformeerde divisie om naar die Andrew Stadler te vragen. Hij wilde weten of Stadler bij de politie bekend was.’
‘En was hij dat?’
‘Lang geleden is Stadler ondervraagd in verband met de dood van een gezin bij hem in de buurt, maar daar is niets uit voortgekomen.’
‘Waarom was Rinaldi geïnteresseerd in Andrew Stadler?’
‘Rinaldi zei dat hij de lijst van ontslagen mensen had doorgenomen – en dat is een lange lijst van zo’n vijfduizend mensen – om te kijken wie er wel eens geweld hadden gebruikt.’
‘En gold dat voor Stadler?’
‘Rinaldi draaide er een beetje omheen. Toen ik Stadlers chef ondervroeg, in de modelwerkplaats waar Stadler had gewerkt, zei die dat Stadler helemaal niet gewelddadig was. Al heeft hij in zijn woede zelf ontslag genomen, wat betekende dat hij de afvloeiingspremie niet kreeg. Maar Rinaldi had ontdekt dat Stadler in het verleden psychiatrisch behandeld is.’
‘En dus vermoedde hij dat Stadler de stalker van Conover was.’
‘Hij zegt van niet, maar ik denk van wel.’
‘En dus denk jij dat Conover of Rinaldi iets met de moord op Stadler te maken heeft?’
‘Ik weet het niet. Maar die Rinaldi zet me wel aan het denken.’
‘O, ik weet van Rinaldi.’
‘Hij zei dat jullie vrienden waren, jullie tweeën.’
Noyce grinnikte. ‘Zei hij dat?’
‘Hij heeft zich bij de politie in Grand Rapids niet helemaal aan de regels gehouden. Hij werd eruit gegooid omdat ze hem ervan verdachten dat hij geld had achtergehouden bij een drugsinval.’
‘Hoe weet je dat?’ Noyce was plotseling nieuwsgierig.
‘Ik heb naar Grand Rapids gebeld en met wat mensen gepraat tot ik iemand vond die hem heeft gekend.’
Noyce fronste zijn wenkbrauwen en schudde zijn hoofd. ‘Ik heb liever niet dat je naar Grand Rapids belt.’
‘Waarom niet?’
‘Mensen praten. Geruchten verspreiden zich als een lopend vuurtje. Rinaldi kan het te horen krijgen, en ik wil niet dat hij weet dat we naar hem informeren. Als hij dat weet, maken we minder kans hem op een leugen te betrappen.’
‘Goed. Daar zit wat in.’
‘Denk je dat Rinaldi de moord op Stratton kan hebben gepleegd?’
‘Dat heb ik niet gezegd. Edward Rinaldi is een ex-politieman, en iemand die misschien mensen kent, weet je.’
‘Wie zou er nou een moordaanslag laten plegen op een geestelijk gestoorde ex-werknemer?’ Noyce zette zijn bril weer op en trok zijn wenkbrauwen op.
‘Vergezocht, hè?’
‘Een beetje.’
‘Maar niet onwaarschijnlijker dan een drugsmoord met als slachtoffer iemand die niet aan het profiel van een crackgebruiker voldoet, die geen crack in zijn bloed had en die nepcrack in zijn zak had. Doorgestoken kaart, dus.’
‘Daar zit wat in.’
‘Bovendien zijn er helemaal geen vingerafdrukken gevonden op het plastic waarin het lichaam verpakt was. Er waren wel sporen van talk. Dat wijst erop dat degene die het lichaam heeft verplaatst chirurgische handschoenen droeg. Het is allemaal erg vreemd. Ik zou graag Rinaldi’s telefoongegevens willen hebben.’
Noyce slaakte een diepe zucht. ‘Daarmee zou je de knuppel in het hoenderhok gooien bij Stratton.’
‘En Rinaldi’s persoonlijke telefoongegevens – thuis, mobiel, enzovoort?’
‘Dat is gemakkelijker.’
‘Wil je daarvoor tekenen?’
Noyce beet op zijn lip. ‘Ja. Dat wil ik wel. Als je een instinctief gevoel hebt, wil ik daar wel in meegaan. Maar, Audrey, luister. De Stratton Corporation heeft veel vijanden in deze stad.’
‘Vertel mij wat.’
‘Daarom wil ik eerlijk te werk gaan. Het mag er niet op lijken dat we alleen maar achter ze aan zitten om ze in verlegenheid te brengen – dat we buigen voor pressie van het publiek, dat we in het gevlij willen komen. Dat wil ik niet. Ik wil dat we het eerlijk spelen, en wat net zo belangrijk is: ik wil dat het er ook op lijkt dat we het eerlijk spelen. Goed?’
‘Natuurlijk.’
‘Zolang we wat dat betreft maar op dezelfde golflengte zitten.’