78

Terwijl Kahlan haar paard tussen de reusachtige pijnbomen door loodste, keek ze veelvuldig achterom om te controleren hoe dicht de honden haar op de hielen zaten. De kolossale bomen die boven haar uittorenden, benamen haar vrijwel elk uitzicht op de lucht. De laagste takken bevonden zich ver boven haar hoofd en buiten haar bereik. De staalgrijze wolken maakten het nog donkerder, zodat er beneden op de grond slechts een naargeestige wereld resteerde waarin het paard zich een weg moest banen door het struikgewas.

Regendruppeltjes verzamelden zich op de dennennaalden, net zolang tot de druppels zwaar genoeg waren om te vallen. Het leidde af wanneer die dikke druppels op willekeurige momenten opeens in haar gezicht spetterden. Kahlan had het koud, was doorweekt en voelde zich ellendig. Ze moest zich heel goed concentreren om het onduidelijke pad te kunnen volgen dat tussen de jonge pijnbomen door kronkelde waarmee de lagergelegen gedeeltes van het dichte woud waren begroeid.

Op veel plekken overwoekerden ze een pad dat te zelden werd gebruikt om open te blijven. Op andere plaatsen bedekten bedden dichte varens elk spoor van het nauwelijks gebruikte pad door de wildernis.

Kahlan, die in een paleis was opgegroeid, had nooit veel verstand gehad van het volgen van halfverborgen paden. In haar werk als Belijdster had zij altijd de grote wegen en veelgebruikte paden gevolgd die de dichtbevolkte streken van het Middenland met elkaar verbonden. Bovendien werd ze altijd vergezeld door een tovenaar. Die tijd leek zo lang geleden dat het wel een heel ander leven leek.

In zekere zin hielpen de honden haar haar weg te vinden, want ze dwongen haar voortdurend in één richting. Ze moest er alleen voor zorgen dat het paard vaste grond onder de voeten hield. Ook al zaten de honden haar nog zo dicht op de hielen, toch durfde ze het paard niet zijn eigen weg te laten zoeken. Als ze het pad verlieten, haalden ze zich misschien nog meer ellende op de hals. Het paard kon zijn benen wel breken in gaten tussen rotsen en over afgevallen boomtakken. Of ze stonden straks opeens voor een diepe afgrond, of een onbegaanbare kloof, of een plek in het bos die zo dichtbegroeid was dat er niet doorheen viel te komen. Als dat gebeurde, kreeg de troep wilde honden haar te pakken en was het allemaal voorbij.

Ze wilde hier niet sterven, midden in een ongebaand woud, van haar paard getrokken door honden, verscheurd, verslonden en achtergelaten voor aaseters die haar botten schoon zouden pikken.

Om haar achtervolgers voor te blijven moest ze op het betrekkelijk veilige pad zien te blijven. Het was Richard die haar had geleerd slecht aangegeven paden te volgen die zelden werden gebruikt. Ze zocht niet alleen naar kleine indicaties in haar onmiddellijke omgeving, maar keek ook voortdurend spiedend voor zich uit, op zoek naar aanwijzingen die verraadden waar het pad naartoe leidde.

De gedachte aan Richard bezorgde haar een pijnlijke steek van verlangen. Ze had de afgelopen paar dagen niet zoveel aan hem gedacht. Ze was zo wanhopig om te ontkomen dat ze aan bijna niets anders meer kon denken dan aan vluchten en uit de kaken van de blaffende troep honden blijven.

Haar arm deed pijn. Haar hoofd bonkte. Ze was zo uitgeput dat ze amper nog rechtop kon blijven zitten. Daar kwam bij dat ze zo ziek was van de koorts dat ze vreesde van haar stokje te gaan.

Als ze dan toch moest sterven, was het misschien maar beter om bewusteloos te zijn. Bewusteloosheid zou wel eens een zegen kunnen zijn als de honden haar te pakken kregen.

Met de rug van haar hand veegde Kahlan een traan van haar wang. Ze miste Richard zo verschrikkelijk. Hij moest wel gek van ongerustheid zijn nu ze al zo lang weg was. Ze schaamde zich dat ze er niet in was geslaagd hem op de een of andere manier te laten weten wat er was gebeurd.

Opeens kwamen er van opzij uit het struikgewas een aantal honden tevoorschijn die naar haar benen hapten. In paniek spoorde Kahlan het paard aan. Takken flitsten voorbij en sloegen in haar gezicht. Eén tak raakte haar schouder en sloeg haar bijna van haar paard.

Opeens kwam het paard glijdend tot stilstand. Voor hen leek het pad op te houden en verdween over een rotsrichel. Het paard kon de steile afdaling niet maken. Ze was bang dat ze van het pad af waren geraakt en nu in de val zaten. Kahlan keek achterom. De honden kwamen eraan.

Toen de honden begonnen te blaffen en te janken van opwinding omdat ze haar eindelijk in het nauw hadden gedreven, begon het doodsbange paard opeens te steigeren. Zonder zadel was er weinig om zich aan vast te houden. Toen Kahlan voelde hoe ze van de rug van het paard begon te glijden greep ze naar de manen. Ze greep mis.

Voor ze het wist belandde ze met een doffe klap op de grond. Ze was versuft van de klap en kreunde van pijn. Ze was op haar ontstoken arm gevallen. Met haar goede arm drukte ze haar zere arm tegen haar buik.

Voordat Kahlan het touw kon grijpen, verdween het paard tussen de bomen. Een paar tellen later was het al uit het zicht verdwenen. Wat ze wel zag waren de honden die op haar afstormden, met de woest blaffende leider voorop.

Kahlan draaide zich om en dook praktisch de steile helling af. Op sommige plekken stortte ze zich van hoge rotsrichels naar lagergelegen rotsrichels in een serie zenuwslopende, ongecontroleerde sprongen van het ene naar het andere vlakke stuk. Ze rende zo hard naar beneden dat ze geen tijd had om ergens bij na te denken. Ze wist hoe gevaarlijk het was om op deze manier af te dalen, maar ze verkeerde in blinde paniek en wilde alleen nog maar ontkomen aan die verschrikking achter haar.

Op een gegeven moment gleed Kahlan uit over los grind en gleed verder omlaag in een geul van steenslag en losse aarde. Terwijl ze naar beneden gleed, zag ze in een flits rotsblokken en kleine struiken voorbijkomen.

Achter haar sprongen de honden over de rotsen alsof ze nooit anders hadden gedaan. Ze haalden haar in.

Met een harde klap viel ze uiteindelijk op de grond, languit op haar buik. Zonder zich de tijd te gunnen medelijden met zichzelf te hebben duwde ze zichzelf overeind. De weg die voor haar lag leek vlakker, maar ook nat. Tussen de bomen hing een dichte nevel, zodat ze niet ver vooruit kon kijken.

Wat ze wel kon zien was een dichte begroeiing. Klimplanten die zich van boven naar beneden slingerden. Dichte vegetatie die haar aan twee kanten de doorgang versperde.

Maar ze zag ook dat ze uiteindelijk toch niet van het pad was geraakt. Het strekte zich voor haar uit, als een tunnel door het dichte struikgewas.

Een kortharige bruine hond kwam van het steile pad achter haar omlaag gerold. Hij krabbelde overeind en meteen klapten zijn kaken op elkaar in een poging zijn tanden in Kahlans been te zetten.

Kahlan sprong overeind en rende halsoverkop de tunnel door het struikgewas in. Er leek geen einde aan te komen. Ook in de verte kon ze het einde van het pad niet zien. Blaffend jaagden de honden haar op door de groene doolhof.

Opeens ging het dichte struikgewas over in een meer open, moerasachtig gebied. Bomen met een gladde, grijze bast en brede onderkanten van grillige wortelstelsels stonden in grote plassen stilstaand water.

Kahlans laarzen zonken weg in de modder en ze viel. Terwijl ze overeind probeerde te komen, gaf ze zichzelf op haar kop voor het feit dat ze te veel op de honden had gelet en daardoor het pad uit het oog was verloren. Het enige positieve was dat de honden hier ook niet snel vooruitkwamen. Ze liepen in een halve cirkel achter haar aan, van het ene droge plekje naar de volgende graspol springend, en zochten een manier om haar in de flank aan te vallen.

Kahlan klauterde weer terug op het pad en rende verder. Ze sprong van boomwortel naar boomwortel om uit het water en het moeras van modder te blijven. Ze durfde niet in het water te stappen, bang dat ze erin weg zou zinken en met haar voet in een wirwar van wortels zou blijven steken. Ze kon zelfs een enkel breken. Beide gedachten maakten haar doodsbang.

Zo nu en dan verdween het pad even in het steeds groter wordende moeras en op sommige plekken zag Kahlan dat er takken en stengels op de grond waren gelegd om onbegaanbare stukken te overbruggen. Ze zorgden voor een welkome manier om sommige stukken water over te steken.

Naarmate ze vorderde kwam ze steeds vaker en steeds grotere oppervlakken tegen die uit gevlochten takken bestonden. Het rennen over de gevlochten mat ging haar veel gemakkelijker af. Terwijl ze door het dichte moeras rende, tussen klimplanten en mossen door die in lange slierten langs de weg hingen, werd het looppad steeds breder en verhief zich uiteindelijk zelfs een eindje boven het wateroppervlak.

En snelle blik over haar schouder vertelde haar dat de honden er moeite mee hadden. Hun poten gleden weg door gaten in het vlechtwerk van het pad en kwamen soms zelfs even bekneld te zitten. Hoe verder ze zich waagden, hoe meer problemen ze ondervonden van de verstrengelde takken, twijgjes en klimranken. Al gauw lag Kahlan zo ver op ze voor dat ze ze uit het oog verloor in de mistflarden.

Het looppad werd steeds sterker en steviger. Op sommige plekken waren leuningen geplaatst van dikke takken. Niet lang daarna werden ook die leuningen steeds steviger.

Kahlan was duizelig van opluchting. Kennelijk begon ze in de buurt te komen van de bewoonde wereld. Het looppad was hier zo stevig en zorgvuldig aangelegd dat ze zeker wist dat het naar haar redding leidde.