25

Vanuit haar ooghoek zag Kahlan het donkere ding op hen afkomen terwijl Richard van haar af rolde en over het bed heen dook.

Hij gleed naar de rand van het bed en greep het gevest van het zwaard. Hij rolde van het bed, sprong op de grond en rukte in één vloeiende beweging het zwaard uit de schede. Het resonerende geluid van het staal van het Zwaard van de Waarheid doorsneed de stilte als een schreeuw van woede die haar kippenvel bezorgde.

Richard keerde zich naar de donkere gedaante die op hen afsprong. Kahlan schoof een eindje naar achteren.

Het wapen flitste rond en de kling maakte een fluitend geluid toen die door de lucht suisde, op weg naar de schaduwachtige vlek.

Vlijmscherp staal sneed dwars door de inktzwarte vorm.

Maar op het moment dat de zwaardkling de donkere gedaante doorkliefde, loste die op als stof dat zijn vorm verliest, als een schaduw die verandert in een dwarrelende werveling en verdwijnt.

Richard stond met zijn zwaard in de hand naast het bed te hijgen van woede. Voor zover Kahlan kon zien was de oorzaak van zijn woede verdwenen. Ze hoorde het rommelen van de donder in de verte en het flauwe gesis van de lamp op het tafeltje tussen de stoelen en de bank.

Kahlan schoot over het bed naar hem toe. Ze tuurde de donkere kamer in, om te kijken of het ding misschien elders weer was opgedoken. Ze vroeg zich af of ze het dan zou kunnen zien.

‘Ik voel me niet meer bespied,’ zei ze, terwijl ze de duisternis bleef afzoeken naar het stille gevaar.

‘Ik ook niet. Het is weg.’

Kahlan vroeg zich af hoe lang het weg zou blijven en of het straks opeens op een andere plek in de kamer weer tevoorschijn zou komen.

‘Wat kan het in vredesnaam zijn geweest?’ Ze kwam naast hem staan en liet even haar vingers over zijn gespierde arm glijden alvorens de lamp wat hoger te draaien.

Toen de lamp alles verlichtte wat eerder donker was geweest, zocht Richard, nog steeds in de ban van de razernij van het zwaard in zijn hand, de hele kamer af.

‘Wist ik het maar,’ zei hij, terwijl hij zijn zwaard weer in de schede stak. ‘Ik ben inmiddels zover dat ik op elke schaduw let, naar elk geluidje luister en me afvraag of dingen echt zijn of dat ik ze me verbeeld.’

‘Het doet me denken aan toen ik klein was en dacht dat er monsters onder mijn bed zaten.’

‘Er is maar één probleem.’

‘En dat is?’ vroeg ze.

‘Dit was geen verbeelding. We hebben het allebei gevoeld. We hebben het allebei gezien. Het was hier echt.’

‘Denk je dat dit ding vanavond hetzelfde was als wat we eerder hebben gevoeld?’

Richard keek haar aan. ‘Je bedoelt of ik denk dat dit denkbeeldige monster in onze kamer hetzelfde denkbeeldige monster was dat gisteravond in onze kamer zat?’

Ondanks haar bezorgdheid kon Kahlan een glimlachje niet onderdrukken. ‘Wanneer je het zo zegt klinkt het inderdaad wel een beetje raar.’

‘Wat het ook is, het moet hetzelfde zijn als wat ons eerder al bespiedde, dat kan niet anders.’

‘Maar toen konden we het niet zien. Waarom heeft het zich vanavond aan ons laten zien?’

Daar had hij geen antwoord op. Hij kon niet anders dan geërgerd zuchten.

Kahlan sloeg haar blote armen om zich heen en ging dicht tegen hem aan staan. ‘Richard, als we niet weten wat er aan de hand is en wie of wat ons in onze kamer zit te bespieden, hoe kunnen we er dan iets aan doen? Hoe kunnen we ooit weer normaal slapen?’

Richard sloeg beschermend een arm om haar heen. ‘Ik weet het niet,’ zei hij op spijtige toon. ‘Wist ik het maar.’

Kahlan kreeg een idee. Ze keek naar hem op.

‘Zedds macht wordt verzwakt door het paleis, maar Nathan is een Rahl. Zijn macht is hier juist sterker. Misschien kunnen we hem vragen zich ergens te verstoppen, of in een kamer vlak bij de onze te gaan zitten om te kijken of hij kan voelen waar het vandaan komt, waar dat ding zich verbergt terwijl het ons bespiedt. Als hij dat kan voelen, kan hij er mannen op afsturen om het te grijpen terwijl het ons bespiedt.’

‘Ik denk niet dat dat gaat lukken.’

‘Waarom niet?’

‘Omdat ik vermoed dat het niet uit dit paleis komt. Zoals je zelf al zei, verzwakt het paleis de macht van iedereen die geen Rahl is. Om iets als dit te kunnen doen, moet het zich ergens anders bevinden. Ik denk dat deze kracht, of observatie, of wat het ook mag zijn, ergens van buiten het paleis in onze kamer wordt geprojecteerd.’

‘Maar dan is er dus geen enkele manier om er een eind aan te maken. Dan moeten we ons er maar bij neerleggen dat we elke nacht worden bespied in onze slaapkamer?’

Kahlan zag zijn kaakspieren bewegen toen hij geërgerd zijn kiezen op elkaar klemde.

‘De Tuin des Levens is ontworpen als een insluitingsveld,’ zei hij ten slotte, half tegen zichzelf. ‘Ik vraag me af of dat ons misschien kan beschermen tegen nieuwsgierige blikken.’

Het idee beviel Kahlan wel. ‘Insluitingsvelden zijn bedoeld om te voorkomen dat afdwalende magie, hoe krachtig ook, naar binnen of naar buiten kan.’

‘Dus misschien...’ zei hij peinzend.

Kahlan sloeg haar armen over elkaar. ‘Ik slaap liever in een slaapzak op het gras dan hier in een groot, zacht bed terwijl ze ons bespieden.’

‘Ik snap wat je bedoelt,’ zei Richard. ‘Misschien moeten we dat maar doen.’

‘Ik ben voor,’ zei Kahlan, terwijl ze haar ondergoed aantrok.

Hij ging op een bankje aan de voet van het bed zitten en stak een been in zijn broekspijp. ‘Ik ook. Maar wat ik niet begrijp is waarom iemand, of iets – of profetie – dit raadselachtige spelletje met ons speelt.’

Kahlan opende een lade en trok wat van haar oude reiskleding tevoorschijn. ‘Misschien probeert de profetie je juist te helpen.’

Fronsend knoopte Richard zijn broek dicht.

‘Wat me dwarszit,’ zei hij ten slotte, terwijl hij zich bukte om zijn hemd op te rapen, ‘is dat de profetieën die hetzelfde lijken te beweren daarvoor verschillende termen gebruiken. De ene zegt dat het dak gaat instorten, maar de andere zegt weer dat de hemel naar beneden zal komen. Het dak en de hemel zijn niet hetzelfde. En toch hebben die twee waarschuwingen iets met elkaar gemeen: ze zeggen allebei dat er iets gaat instorten. En dak en hemel hebben ook wel iets met elkaar gemeen.’

‘Misschien bedoelden ze oorspronkelijk wel hetzelfde, maar is het juiste woord in een vertaling verloren gegaan, zodat er een andere bewoording is ontstaan. Of misschien was het wel de bedoeling dat het vaag zou blijven.’

Richard trok een laars aan. ‘Of misschien zijn de waarschuwingen van dat instortende dak en die hemel metaforen.’

‘Metaforen?’ vroeg Kahlan, terwijl ze een lange broek over haar lange benen trok.

‘Ja, net als die profetie over die koningin die een pion slaat. Die voorspelde duidelijk dat jij die vrouw met je macht zou verslaan. Dat zij een pion werd genoemd, vertelde ons dat ze werd gebruikt. Ze was een marionet. Ik denk dat de verborgen hand die de marionet hanteerde, wilde dat alle afgevaardigden hier in het paleis de poppenkastvoorstelling zouden bijwonen.’

‘Dus jij denkt dat dak een metafoor is voor hemel, of andersom?’

‘Zou kunnen,’ zei Richard. ‘Zoiets als de nachthemel een dak van sterren noemen.’

‘En wat is dan volgens jou de betekenis van een profetie die voorspelt dat het dak of de hemel gaat instorten?’

‘Misschien dat het leven, de wereld, om ons heen gaat instorten.’

Dat beviel Kahlan helemaal niet.

Ze verstijfden allebei bij het horen van een keihard gejank buiten op de gang.

Er dreunde iets zwaars tegen de dubbele slaapkamerdeuren. Even dacht Kahlan dat ze uit hun scharnieren werden gelicht, maar ze bleven stevig op hun plek.

Richard en Kahlan stonden als aan de grond genageld naar de deur te kijken.

‘Wat kan dat zijn geweest?’ fluisterde ze.

‘Ik heb geen flauw idee.’ Richard vingers zochten het gevest van zijn zwaard. ‘Maar daar gaan we nu achter komen.’

Richard opende de deur net ver genoeg om een blik in de gang te kunnen werpen. Spiegellampen aan de muren verlichtten de gang en een kruispunt van gangen even verderop. Door de smalle kier zag Kahlan dat er van alle kanten zwaarbewapende mannen kwamen aanstormen.

De marmeren vloer in de gang was besmeurd met bloedspetters en -vlekken.

Vlak voor de deur lag, aan hun voeten, een grote, zwarte hond. Uit zijn zij staken twee speren en uit verschillende andere gapende wonden stroomde nog bloed.

Richard opende de deur nu helemaal. De kop van de dode hond plofte over de drempel. Toen een van de officieren Richard en Kahlan in de deuropening zag staan, kwam hij meteen aangerend.

De gespierde man hijgde en slikte moeizaam. ‘Het spijt me, Heer Rahl.’

‘Wat is hier in vredesnaam aan de hand?’ vroeg Richard.

‘Deze hond rende door de gangen. Hij gromde en beet naar mensen. Uiteindelijk moesten we hem doden.’

‘Waar komt hij vandaan?’ vroeg Kahlan, terwijl ze naast Richard kwam staan.

‘We denken dat hij van een van de marktlui is. Toen iedereen naar binnen werd geloodst vanwege de storm, moesten de mensen hun dieren ook meenemen. De paarden en muilezels zijn in de stallen ondergebracht, maar de honden zijn bij hun eigenaars gebleven. Ik denk dat er in alle drukte en verwarring een paar zijn ontsnapt. Deze is kennelijk weggelopen en op de een of andere manier in het paleis beland.’

Richard hurkte bij de dode hond neer en streek met zijn hand over de stugge vacht. Zelfs nu het dier dood was, ontblootte hij zijn tanden nog in een grauw. Hij gaf een klopje op de schouder van de hond. Het speet hem dat het dier had moeten sterven.

‘Dus deze jongen is waarschijnlijk weggelopen bij zijn eigenaars?’

‘Dat vermoed ik, Heer Rahl. We zagen hem door de gangen rennen, op weg hiernaartoe. We hebben nog geprobeerd hem te vangen, maar hij was te agressief en we moesten hem afmaken. Neemt u mij niet kwalijk dat wij u hebben gestoord.’

Richard wuifde zijn bezorgdheid weg. ‘Doet er niet toe. We wilden toch net naar de Tuin des Levens gaan.’ Hij streelde nogmaals de zwarte vacht. ‘Jammer dat deze arme jongen moest sterven.’

Hoewel de verklaring van de officier plausibel genoeg leek, moest Kahlan onwillekeurig aan de voorspelling denken van de vrouw die had geprobeerd haar te vermoorden.

Duistere wezens. Duistere wezens die u besluipen en te pakken krijgen. U zult niet aan ze kunnen ontsnappen.