14

Toen de deur openging stond Richard op. Vanuit zijn ooghoek zag hij Kahlan eveneens opstaan toen zij zag dat Benjamin de abt bij zich had. Ze was samen met Cara nog maar net binnen. Richard had amper de kans gekregen te vragen hoe ze zich voelde. Kahlan had geglimlacht en gezegd dat het goed met haar ging.

Hij zag echter een afwezige blik in haar ogen die op het tegendeel wees en bedacht dat ze eigenlijk ook reden genoeg had niet al te vrolijk te zijn.

Verder viel het Richard op dat Cara een halve stap dichter bij Kahlan in de buurt bleef dan anders.

Kahlan droeg een smetteloos witte Biechtmoederjurk.

Cara was gekleed in rood leer.

Generaal Meiffert leidde de man in de rechte zwarte mantel de comfortabele ontvangstruimte binnen. Benjamin zag wel dat zijn vrouw zich had omgekleed, maar zei er niets over.

De abt zette zijn zwarte, randloze hoed af en onthulde een warrige, blonde haardos die aan de zijkanten kort was geknipt. De hartelijke glimlach op zijn gezicht kwam op Richard nogal geforceerd over.

‘Heer Rahl,’ zei Benjamin, met een handgebaar om de ander aan hem voor te stellen, ‘dit is abt Ludwig Dreier, uit het gewest Fajin.’

In plaats van de man een hand toe te steken, knikte Richard ter begroeting. ‘Welkom, abt Dreier.’

Met een aarzelende blik keek de man naar de mensen die voor hem stonden. ‘Bedankt dat u tijd hebt willen vrijmaken om mij te ontvangen, Heer Rahl.’

Richard vond het een nogal eigenaardige opmerking. De man had niet om een audiëntie gevraagd. Hij was ontboden.

Zedd stond, gekleed in een eenvoudig gewaad, aan de andere kant van Kahlan. Door de ramen achter Zedd, rechts van Richard, bescheen een langzaam wegstervend, kil licht de met notenhout beklede wanden en nissen met boekenkasten en de gecanneleerde notenhouten pilaren die ernaast stonden. Een paar lampen namen het over en verspreidden een warm schijnsel.

Nathan was teruggegaan naar de bibliotheek om te kijken hoe het Berdine verging. Richard had de mannen van het Eerste Rot gevraagd op de gang de wacht te houden, in plaats van in de kamer zelf. Hij wilde niet dat de abt zich slecht op zijn gemak zou voelen. Dit was per slot van rekening een afgevaardigde van een van de streken waarover Richard heerste, geen vijandig land. Maar de in rood leer gestoken Mord-Sith die op een armlengte afstand naast hem stond, was niet te missen, en in haar aanwezigheid zou geen enkele gast zich op zijn gemak voelen.

Daarbij kwam dat de man eerder die dag nogal volhardend was geweest wat betreft profetie. Toen de vrouw had geprobeerd Kahlan te doden, had zij haar toekomstvisioen als excuus voor de moordaanslag aangevoerd. Richard en Kahlan hadden weinig geduld met mensen die hun leven lieten regisseren door profetie, of die haar gebruikten als excuus voor het kwaad dat zij aanrichtten. Na de gebeurtenissen op de receptie moest de abt zich bewust zijn van hun gevoelens en beseffen dat ze niet aan dezelfde kant stonden.

Richard gebaarde naar een van de gemakkelijke stoelen aan de andere kant van een lage, vierkante tafel met een blad van zwart marmer dat was doorschoten met kronkelingen van witte kwarts. ‘Neemt u plaats, abt.’

De man ging op het uiterste puntje van de stoel zitten, zijn rug kaarsrecht, zijn handen gevouwen op zijn knieën en zijn hoed aan zijn duimen gehaakt. ‘Zegt u maar Ludwig, Heer Rahl. Dat doet bijna iedereen.’

‘Goed dan, Ludwig. Ik moet tot mijn schande bekennen dat ik veel te weinig van je land weet. Gedurende de oorlog waren we alleen maar bezig met overleven. Er was geen tijd om meer te weten te komen over degenen die zo heldhaftig aan onze zijde streden. Nu de dreiging van tirannie ten einde is, hopen de Biechtmoeder en ik binnenkort een bezoek te brengen aan alle landen van het D’Haraanse Rijk.

Aangezien wij dus maar zo weinig van het gewest Fajin weten, zouden wij het op prijs stellen als je ons iets meer zou willen vertellen over het land waarover je heerst.’

Abt Dreier kreeg een vuurrode kleur. ‘Heer Rahl, men heeft u verkeerd geïnformeerd. Ik vertegenwoordig niet het gezag in mijn land.’

‘Je bent niet de vorst van het gewest Fajin?’

‘Lieve Schepper, nee.’

Het gewest Fajin, in het Duistere Land, was een van de kleinere, meer afgelegen districten van D’Hara. Richard vroeg zich af waarom degene die het er voor het zeggen had, wie dat ook mocht zijn, niet zelf was gekomen. Het zou een mooie kans voor hem zijn geweest een plek in te nemen naast heersers over veel grotere landen en mee te kunnen praten over de toekomst van het D’Haraanse Rijk.

Leiders van landen tot in de verste uithoeken van het rijk waren hier aanwezig voor het grote huwelijk. Hoewel alles in principe draaide om het huwelijk van Cara en Benjamin, fungeerde dat hoogtepunt als een kans voor vertegenwoordigers van alle landen om hier bijeen te komen en elkaar te ontmoeten. Niemand wilde zo’n bijzondere en unieke gebeurtenis missen. Richard had al een aantal van de afgevaardigden ontmoet. Slechts een paar leiders hadden zich om gezondheidsredenen gedwongen gezien afgezanten te sturen. Een aantal vorsten liet zich vergezellen door grote escortes ambassadeurs, functionarissen en raadgevers.

‘Maar je vervult wel een gezaghebbende positie?’ vroeg Richard.

‘Ik ben slechts een eenvoudig man die zo fortuinlijk is te mogen samenwerken met mensen die veel begaafder zijn dan ik.’

‘Begaafder? Op welk gebied?’

‘Op het gebied van profetie natuurlijk, Heer Rahl.’

Richard wisselde een heimelijke blik met Kahlan.

Hij boog zich naar voren. ‘Wil je zeggen dat je in je vaderland profeten hebt, echte profeten – tovenaars met de gave van profetie?’

De man schraapte zijn keel. ‘Dat niet, Heer Rahl, in elk geval niet zoals de grote profeet die u hier hebt en over wie ik al zoveel heb gehoord. Zo fortuinlijk zijn wij helaas niet. Neemt u mij niet kwalijk dat ik die misleidende indruk heb gewekt. Wij zijn slechts een klein en onbeduidend land. Vergeleken met de profeet die hier in het paleis woont, vallen die van ons in het niet. Maar we roeien met de riemen die we hebben.’

‘Wie regeert er dan over het gewest Fajin?’

‘Bisschop Hannis Arc is onze vorst.’

‘Hannis Arc.’ Richard leunde naar achteren in zijn pluchen stoel en sloeg zijn benen over elkaar. ‘En waarom is hij niet gekomen?’

Ludwig knipperde met zijn ogen. ‘Ik zou het niet weten, Heer Rahl. Ik spreek de bisschop maar zelden. Hij regeert vanuit de stad Saavedra, terwijl ik daar zelf een eind vandaan woon en werk, in een kleine abdij in de bergen. Daar verzamelen mijn medewerkers en ik informatie van diegenen die getalenteerd genoeg zijn om bezocht te worden door voortekenen. Die stukjes profetie geven wij regelmatig door aan de bisschop om hem te helpen bij de beslissingen die hij moet nemen als heerser over ons land. Zodra we bijzonder belangwekkende voortekenen ontdekken, stellen we de bisschop vanzelfsprekend onmiddellijk op de hoogte. Dat zijn in feite de enige gelegenheden waarbij ik hem zie.’

Zedd gebaarde ongeduldig dat de man tot de kern van de zaak moest komen. ‘Dus die bisschop...’

‘Hannis Arc.’

‘Ja, Hannis Arc. Dat is dus een godsdienstig man? Hij heerst als leider van een theologische sekte?’

 Ludwig schudde zijn hoofd alsof hij bang was opnieuw een verkeerde indruk te hebben gewekt. ‘De titel “bisschop” is puur ceremonieel.’

‘Het is dus geen religieuze heerschappij die gewijd is aan de Schepper?’ vroeg Zedd.

Ludwig keek van de een naar de ander. ‘Wij aanbidden de Schepper niet. Het is niet mogelijk de Schepper rechtstreeks te vereren. Wij respecteren de Schepper wel en zijn blij met het leven dat Hij ons heeft gegeven, maar wij aanbidden Hem niet. Dat zou nogal aanmatigend zijn van onze kant. Hij is alles, wij zijn niets. Hij communiceert niet op zo’n simplistische manier met de wereld van het leven dat Hij rechtstreeks tot ons spreekt, of onze gebeden aanhoort.

Hannis Arc is de bezielende leider van het gewest Fajin. Hij is het licht dat ons leidt, geen religieus leider. Zijn woord is wet in Saavedra en ook in andere steden en de rest van ons gewest.’

‘Als zijn woord wet is,’ vroeg Kahlan, ‘waarom heeft hij dan de voorspellingen van de abdij nodig? Ik bedoel, als hij afhankelijk is van de uitspraken van mensen die visioenen zien, dan regeert hij niet echt, of wel soms?’

‘Biechtmoeder?’

‘Als hij luistert naar mensen die hem hun visioenen vertellen, dan is hij niet werkelijk de leider van Fajin; dan zijn het degenen met de visioenen wier woord in feite wet is. Zij leiden hem met hun visioenen.’ Kahlan trok een wenkbrauw op. ‘Of niet soms?’

Ludwig friemelde wat aan de hoed die aan zijn duimen bungelde. ‘Ik zou niet...’

‘Dat maakt jou dus tot de heerser van Fajin,’ zei ze.

Ludwig schudde heftig zijn hoofd. ‘Nee, Biechtmoeder, zo werkt het niet.’

‘Hoe werkt het dan wel?’ vroeg ze.

‘De Schepper richt zich niet rechtstreeks tot ons in de wereld van het leven. Wij zijn zo’n algemene manier van communiceren niet waard. De enigen die de stem van de Schepper horen, zijn degenen die worden misleid.

Maar zo nu en dan geeft Hij ons raad door middel van profetie. De Schepper is alwetend. Hij weet alles wat ooit is gebeurd; Hij weet alles wat ooit zal gebeuren. Door profetieën spreekt Hij tot ons, helpt Hij ons. Aangezien Hij alles wat er gaat gebeuren al weet, onthult Hij soms iets van die toekomstige gebeurtenissen door middel van omina.’

Kahlans gezicht was uitdrukkingsloos geworden, een Belijdstersgezicht, een gezicht dat Richard heel goed kende.

‘Dus de Schepper,’ zei ze, ‘geeft mensen visioenen met de bedoeling dat zij hun kinderen de keel afsnijden?’

Ludwig keek van Kahlan naar Richard en vervolgens weer terug naar Kahlan. ‘Misschien wilde Hij hun een veel erger lot besparen. Misschien deed Hij het uit barmhartigheid.’

‘Als Hij alles is en wij niets, waarom greep Hij dan niet in om te voorkomen dat die kinderen zo verschrikkelijk aan hun einde zouden komen?’

‘Omdat wij niets zijn. Wij zijn te min voor Hem. Wij kunnen niet van Hem verwachten dat Hij tussenbeide komt om ons te helpen.’

‘Maar dat doet Hij wel door ons profetieën te geven.’

‘Inderdaad.’

‘Dan grijpt Hij ook in om ons te helpen.’

Ludwig knikte met tegenzin. ‘Maar dat gebeurt in veel algemener zin. Daarom moeten wij dus allemaal goed naar profetieën luisteren.’

‘Aha, ik begrijp het,’ zei Kahlan. Ze leunde naar voren en tikte met een vinger op de marmeren tafel. ‘Dus jij zou blij zijn geweest als die vrouw mij vandaag had vermoord, omdat profetieën volgens jou de goddelijke openbaringen van de Schepper zijn. Het spijt je derhalve dat ik nog in leven ben.’

De man trok spierwit weg. ‘Ik ben slechts een nederige dienaar, Biechtmoeder, die zo veel mogelijk informatie verzamelt voor de bisschop.’

‘Zodat hij die informatie kan gebruiken om in te grijpen namens de Schepper?’ vroeg Kahlan. ‘Eigenlijk net zoals die vrouw vandaag een profetie als excuus gebruikte om haar kinderen de keel af te snijden.’

Ludwigs ogen schoten heen en weer tussen Richard, Kahlan en de vloer. ‘Hij gebruikt de omina die wij hem verschaffen slechts om zich te laten leiden. Als een werktuig. Zo hadden wij bij voorbeeld mensen die voorspelden dat deze vreugdevolle bijeenkomst zou worden verstoord door een tragedie. Ik denk dat Hannis Arc na de overwinning die wij gezamenlijk hebben behaald, het paleis niet in de greep van een tragedie wilde zien en dat hij daarom niet is gekomen. Wij hebben hem alleen maar onze beste informatie verstrekt. Hij is degene die bepaalt wat hij met die informatie doet.’

‘En toen heeft hij jou maar gestuurd,’ zei Richard.

Ludwig slikte alvorens te antwoorden. ‘Ik hoopte dat ik van de deskundigen hier in het paleis meer te weten zou kunnen komen over profetie, over wat onze toekomst gaat brengen. Het leek de bisschop daarom nuttig voor mij om hiernaartoe te gaan en te ontdekken wat de profetieën ons onthullen.’

Kahlan staarde de man met haar groene ogen woedend aan. ‘Dan kun je, nu je hier toch bent, meteen even een bezoekje brengen aan de graven van die twee kinderen die niet de kans hebben gekregen het leven te leven en te ontdekken wat de toekomst werkelijk voor hen in petto had. Hun levens werden vroegtijdig afgebroken door een vrouw die haar beslissingen liet dicteren door visioenen van de toekomst.’

Ludwig sloeg zijn ogen neer. ‘Ja, Biechtmoeder.’

De man was het duidelijk niet met haar eens, maar was niet van plan tegen haar in te gaan. Op de receptie, toen hij nog dacht dat anderen zijn overtuiging wat betreft het belang van profetie deelden en dat ook het paleis zelf die overtuiging steunde, was hij een en al poeha geweest, maar zodra er vraagtekens werden gezet bij zijn geloof, liet zijn moed hem in de steek.

‘Wat kun je me vertellen over een vrouw die Jit heet?’ vroeg Richard.

Ludwig leek verbaasd dat Richard opeens over iets heel anders begon. ‘Jit?’

Richard zag aan de ogen van de man dat hij de naam kende. ‘Ja, Jit. De Haagvrouw.’

Ludwig staarde Richard een ogenblik met grote ogen aan. ‘Eh, niet veel, ben ik bang,’ zei hij ten slotte met zwakke stem.

‘Waar woont ze?’

‘Dat kan ik me niet herinneren.’ Ludwig liet zijn vingers langs zijn opstaande kraagje glijden. ‘Ik weet het niet precies.’

‘Mij is verteld dat ze in Kharga Trace woont. Kharga Trace ligt toch in het gewest Fajin?’

‘Kharga Trace? Ja, dat klopt.’ Hij gebruikte zijn tong om zijn lippen te bevochtigen. ‘Nu u het zegt, meen ik me inderdaad te herinneren dat ze in Kharga Trace woont.’

Richard zag Ludwigs blik afdwalen. ‘Vertel me eens wat over haar. Over die vrouw, Jit.’

De abt keek Richard weer aan. ‘Ik weet niet veel over haar, Heer Rahl.’

‘Krijg je voorspellingen van haar?’

Ludwig schudde stellig zijn hoofd. ‘Nee, nee, met zulke dingen houdt ze zich niet bezig.’

‘Waar houdt ze zich dan wel mee bezig?’

De man gebaarde met zijn hoed. ‘Ze woont op een bijzonder onherbergzame plek. Ze voorziet mensen in de meer afgelegen gebieden van remedies tegen hun kwalen. Simpele dingen, voor zover ik weet. Drankjes en brouwseltjes, meen ik. Maar Kharga Trace heeft niet veel inwoners. Zoals ik al zei, het is een grimmige, onherbergzame streek.’

‘Maar mensen komen uit alle uithoeken van het Duistere Land voor die remedies van haar?’ vroeg Richard.

Ludwig liet zijn hoed ronddraaien tussen zijn vingers. ‘Dat zou ik zo niet weten, Heer Rahl. Ik heb nooit iets met haar te maken. Ik zou het niet met zekerheid kunnen zeggen. Maar de mensen zijn wel bijgelovig. Ik veronderstel dat sommigen wel geloven in de dingen die zij te bieden heeft.’

‘Maar dat zijn dus geen profetieën?’

‘Nee, nee, geen profetieën. Althans, voor zover ik weet. Zoals ik al zei, ik kan u niet veel over haar vertellen.’ Hij wees naar de ramen. ‘In elk geval niet zoals u, Heer Rahl. Uw voorspelling is uitgekomen. Zo te zien komt er een flinke sneeuwstorm onze kant op. Ik denk dat niemand zich de komende paar dagen over de Vlakte van Azrith zal wagen. Precies zoals u al had voorspeld.’

Richard keek naar de ramen. Felle windvlagen joegen sneeuw en ijzel tegen het glas en de ramen trilden in hun sponningen. Het beloofde een koude, donkere nacht te worden.

Hij keek weer naar de abt. ‘Laat het voorspellen maar over aan ons hier in het paleis. Heb je dat begrepen?’

De man zweeg even om over zijn woorden na te denken. ‘Heer Rahl, ik word zelf niet bezocht door toekomstvoorspellingen. Ik bezit de gave niet. Ik breng alleen maar verslag uit van wat ik van anderen hoor. Ik neem aan dat u mij desgewenst de mond zou kunnen snoeren, maar dat zal de visioenen niet het zwijgen opleggen. De toekomst komt toch wel, of we dat nu willen of niet.

Er zullen altijd omina zijn van toekomstige gebeurtenissen. Diegenen die er visioenen van ontvangen, zullen die met ons delen, of wij nu bereid zijn naar hen te luisteren of niet.’

Richard slaakte een diepe zucht. ‘Daar heb je helemaal gelijk in, abt Dreier.’