36

Hannis Arc werkte aan het tapijt van lijnen waarin hele constellaties van symbolen met elkaar werden verbonden die samen de taal der Schepping vertegenwoordigden op de antieke Ceruleaanse perkamentrol die tussen de rommel op zijn bureau lag uitgespreid; hij keek niet verbaasd op van de zeven etherische gedaantes die de kamer binnenzweefden als scherpe rook op de adem van een kille bries. Als een bovennatuurlijke verzameling spookachtige schimmen, ogenschijnlijk meedwarrelend op willekeurige luchtstromen, zweefden zij losjes tussen de roerloze en doodstille opgezette beren en andere beesten die overal stonden, het kleine woud van stenen tafels met daarop enorme boeken vol opgetekende profetieën en de op regelmatige afstanden van elkaar geplaatste vitrinekasten vol curiositeiten waarvan het glas de vlammen weerspiegelde van de enorme open haard aan de ene kant van de kamer.

Omdat de zeven zelden gebruikmaakten van deuren, stonden de luiken voor de ramen op de begane grond, een aantal verdiepingen lager, op een onverschrokken uitnodigende manier wijd open. Hoewel ze er vaak voor kozen de ramen te gebruiken, hadden ze die net zomin nodig als de deuren. Ze konden door elke opening en elke spleet binnenkomen, als nevel die in de vroege ochtend oprees van grote plassen stilstaand water die als grote donkere vlekken verspreid lagen over de woeste veengronden.

De openstaande luiken waren bedoeld om aan iedereen, ook de zeven, te laten zien dat Hannis Arc geen angst kende.

Veel mensen in Saveedra, de hoofdstad van het gewest Fajin en gelegen in de grote vallei aan de voet van de citadel, sloten zichzelf ’s nachts op.

Dat deed iedereen in het Duistere Land.

Jezelf ’s nachts opsluiten uit angst voor wat er buiten rondsloop was alleen maar verstandig. Dat gold voor de inwoners van de stad, maar zeker voor degenen die in meer afgelegen gebieden woonden. De nacht kende spookachtige gevaren, wezens die jaagden met klauwen en tanden en terecht werden gevreesd. Er waren nog andere dingen om bang voor te zijn, dingen die je maar zelden aan zag komen, als dat al gebeurde, totdat het te laat was.

Hannis Arc kende echter geen angst voor wezens van de nacht. Zulke wezens gebruikte hij voor zijn eigen doeleinden, hij onderwierp ze, boezemde zelf angst in, in plaats van zich eraan te onderwerpen. Hij stookte de gloeiende kolen van de angst in de harten van anderen nog eens extra op, zodat ze te allen tijde klaarstonden om hem te dienen.

Hannis Arc wilde dat mensen hem vreesden. Als ze hem vreesden, dan respecteerden en gehoorzaamden ze hem en bogen ze voor hem. Hij zorgde ervoor dat mensen altijd reden hadden hem te vrezen.

Nee, in tegenstelling tot de meeste inwoners van het Duistere Land ging Hannis Arc zelf niet gebukt onder angsten. Integendeel, hij werd gedreven door een onuitputtelijke, smeulende woede, een woede die als een levend wezen aan zijn binnenste knaagde. Een woede die geen enkele ruimte overliet voor angst.

Die altijd aanwezige woede in hem was als een heldere ster die altijd zijn weg verlichtte. Hij moedigde hem aan, gaf hem raad en berispte hem zelfs, en intussen zette diezelfde woede hem ertoe aan grote misstanden recht te zetten. Woede was niet alleen zijn constante metgezel, maar ook zijn trouwste vriend, zijn enige vriend.

De gloed van de tientallen kaarsen in de standaard aan de andere kant van de kamer flakkerde toen de zeven huisgeesten er in het voorbijgaan omheen wervelden, alsof ze even draalden om mee te zweven op de golven van hitte die opstegen van de vlammen.

Mohler, de oude klerk die over een reusachtig boek gebogen zat dat opengeslagen op een lessenaar lag, richtte zich op alsof hij meende iets te horen. Een van de zeven stralende gedaantes gleed om hem heen en streek even met een lange, dunne hand over zijn wang. De man keek snel om. Hij leek de aanraking te hebben gevoeld, maar wist niet waar die vandaan kwam.

Hij kon de huisgeesten niet zien.

De vrouw die achterin bij de deur de wacht hield wel.

Met knokige, reumatische vingers raakte Mohler even zijn wang aan, maar toen hij geen oorzaak voor het gevoel kon vinden, liet hij zijn hand zakken en zette zich weer aan het vastleggen van de nieuwste profetieën van de abdij, terwijl de zeven omhoogkringelden naar het koepelvormige plafond. Ze zweefden vervolgens verder tussen de massieve stenen bogen en vlak onder de zware balken door en keken uit over de sombere, door kaarsen verlichte kamer.

‘Jij bent aan zet,’ bracht Hannis Arc de gebogen klerk in herinnering.

Mohler keek even over zijn schouder naar zijn meester, die naar hem zat te kijken. ‘Ach, dat is waar ook,’ zei hij, terwijl hij zijn pen neerlegde en zich omdraaide van zijn werk aan het enorme boek om naar de stenen zuil te schuifelen waarop het bord stond opgesteld met stukken die uit albast en obsidiaan waren gesneden.

Hij had meer dan genoeg tijd gehad om over zijn volgende zet na te denken. Bijna de hele avond eigenlijk. Hannis Arc had niet aangedrongen. Hij had de zetten die de man nog tot zijn beschikking had al voor zichzelf uitgewerkt. Er leek geen enkele goede keus tussen te zitten, ook al leidden sommige minder snel naar een fatale afloop dan andere.

Aarzelend stak Mohler zijn hand uit en schoof een albasten stuk naar een ander veld, pakte het inktzwarte stuk dat er eerst had gestaan van het bord en zette het ernaast. Het was een zet waarover hij waarschijnlijk uren had zitten piekeren, een zet die hem een waardevol stuk opleverde en hem in een positie plaatste die hem de overwinning leek te gaan opleveren.

Hannis Arc stond op en liep, met zijn handen op zijn rug, naar het bord. Hij streek met de knokkel van zijn wijsvinger over zijn ingevallen wang om de indruk te wekken dat het verlies van zijn stuk hem overviel en hij over zijn volgende zet moest nadenken. Dat was niet het geval.

Hij schoof een zwarte pion naar voren. Op die zet had Mohler gehoopt en hij was er klaar voor. Zonder erbij na te denken pakte hij de zwarte pion en verving hem door zijn albasten toren, die nu op een veld stond dat zijn tegenstander in gevaar bracht.

Hannis Arc had wel verwacht dat de oude klerk zo ongeduldig zou zijn. Anders dan de meeste mensen was Hannis Arc niet ongeduldig. Hij had zich de hele dag ingehouden en geduldig dit moment afgewacht, net zoals hij dat al decennialang voor allerlei andere dingen deed. Eindelijk stak hij zijn hand uit en schoof met een slanke vinger en duim een koningin van obsidiaan naar het veld waar de man zijn toren had neergezet, en duwde het stuk weg. Hij haakte zijn pink om de witte toren en verwijderde hem uit het spel. Met zorgvuldige bewegingen zette hij het veroverde stuk aan de kant.

‘Schaakmat.’

Geschrokken liet Mohler zijn blik over het bord glijden, op zoek naar redding. Zijn borstelige wenkbrauwen schoten omhoog en hij zuchtte gelaten. ‘Inderdaad. Ik vrees dat ik mij opnieuw een onwaardige tegenstander heb getoond, bisschop.’

‘Laat me alleen.’

De man keek op. ‘Bisschop?’ Hij wees achter zich, naar het boek. ‘Ik ben nog niet klaar met het optekenen van de verslagen.’

‘Het is al laat. Ik ga straks naar bed. Je kunt de rest van de verslagen uit de abdij morgen wel opschrijven.’

Mohler boog. ‘Natuurlijk, bisschop. Zoals u wenst.’ Hij wilde al weglopen, maar bedacht zich en draaide zich weer om. ‘Kan ik nog iets voor u betekenen voordat ik wegga? Iets te eten of te drinken misschien?’

Een van de huisgeesten kringelde plagerig rond zijn hoofd. Mohler keek om zich heen. Hij kon het bijna voelen, was zich bijna bewust van zijn aanwezigheid. Ten slotte gaf hij het op, schreef het gevoel toe aan zijn oude botten en keek de bisschop weer aan, in afwachting van zijn wensen.

‘Nee, ik wil morgenochtend vroeg wel de laatste notities van de abdij bekijken.’

‘Natuurlijk, bisschop,’ zei de man en hij maakte opnieuw een buiging. Met zijn hand op de deurknop bleef hij nog even staan, alsof hij de duistere gedachten van zijn meester kon lezen. ‘U krijgt uw wraak, bisschop. Uit de laatste profetieën blijkt dat uw geduld zal worden beloond. U zult uw rechtmatige plek innemen als heerser over D’Hara, dat weet ik zeker. De profetieën voorspellen het reeds.’

Hannis Arc wierp de man een dreigende blik toe en probeerde in te schatten of hij hem alleen maar kruiperig naar de mond praatte of oprecht was. Toen hij de hoopvolle glinstering in de ogen van de man zag, wist hij dat het dat laatste was. Sommige mannen moesten met een ijzeren vuist worden geregeerd. Mohler was er zo een, iemand die zich het beste voelde in de schaduw van een groot man.

Daar kwam nog bij dat Mohler de achtergronden kende. Hij kende de woede die in zijn meester brandde en ook de reden ervoor.

Bij die gedachte flitste er een herinnering door Hannis Arc die hij ontelbare malen eerder had gehad. Het was de schokkende, verscheurende, fragmentarische herinnering aan zijn vader die midden in de nacht, vechtend als een leeuw, de binnenplaats op werd gesleurd, zijn trouw aan het Huis Rahl uitroepend terwijl de gespierde soldaten hem begonnen neer te knuppelen; aan de manier waarop hij zich aan zijn moeder had vastgeklampt, vlak voordat zij haastig zijn dunne armpjes had losgemaakt, hem in de bergruimte van een bank in de hal had gepropt en nog net de klep had kunnen dichtgooien voordat de mannen weer naar binnen kwamen om ook haar naar buiten te slepen; aan het verschrikkelijke, eigenaardige geluid dat hij hoorde toen één enkele machtige klap van een zware knuppel met ijzeren punten de schedel van zijn oudere zus verbrijzelde, die verstijfd van angst in de hal was blijven staan; aan de kreten en het gekreun van zijn moeder toen zij werd doodgeslagen; aan al het bloed bij de ingang en op de keien van de binnenplaats; aan de roerloze gedaante van zijn zus, die in de deuropening lag; aan de lijken van zijn ouders op de keien; aan het gegil van personeel dat getuige was geweest van de moorden; aan hun wegstervende kreten toen zij in pure doodsangst wegvluchtten in de nacht.

Aan het moment dat hij onder de klep van de bank vandaan had gegluurd om te zien hoe de zwaarbewapende soldaten weer in het zadel sprongen en wegstormden in de nacht, hun moordzuchtige opdracht voltooid.

Aan die lange nacht dat hij verstopt zat in het donker, bevend van angst dat ze zouden terugkomen en hem zouden vinden.

Aan de volgende ochtend, uren later, toen Mohler, een jonge dienaar die kortgeleden vanuit de stad naar de citadel was gekomen om er te werken, hem in de bank vond en hem eruit tilde.

En dat allemaal omdat Panis Rahl elke potentiële bedreiging voor het Huis Rahl wilde neerslaan voordat die de kans kon krijgen zich verder te ontwikkelen. Hij liet zijn soldaten iedereen afslachten die een potentiële bedreiging voor zijn heerschappij vormde. Zelfs de onbeduidende vorst van het gewest Fajin in het verre Duistere Land, die helemaal niets tegen het regerende vorstenhuis van Rahl had gehad en het altijd trouw was geweest, was schuldig aan de mogelijkheid dat hij ooit een bedreiging zou gaan vormen en dus moesten hij en zijn gezin sterven, alleen omdat ze het lef hadden te bestaan.

Maar het sluwe volk, zoals ze werden genoemd, liet niet met zich sollen. Zelfs de begaafden koesterden een terechte vrees voor hun occulte krachten. Panis Rahl wist dat de krachten en vermogens die in het Duistere Land voorkwamen gevaarlijk konden zijn, maar met het vermoorden van de vorst van Fajin had hij toch een vergissing begaan. Hij had een generatie te vroeg toegeslagen.

Er laaide een vlammende woede op in Hannis Arc en hij wist dat de bedreiging jegens de heerschappij van het Huis Rahl deze keer maar al te echt was. Daar zou hij wel voor zorgen. Nooit zou hij meer beven van angst voor een Rahl. Hij zou al het onrecht rechtzetten.

Hij zou wraak nemen.

Dat er van deze nieuwe heerser, Richard Rahl, werd beweerd dat hij anders was dan Panis Rahl en totaal niet leek op Darken Rahl, die erin was geslaagd zijn vader in elk moorddadig opzicht te overtreffen, maakte voor Hannis Arc geen enkel verschil.

 Darken Rahl was niet alleen wreed geweest, maar ook een man die bezeten was door een obsessie. Omdat Hannis Arc nog niet klaar was geweest om toe te slaan, had hij Darken Rahls aandacht afgeleid met een geschenk dat zijn obsessie voedde – hij had Darken Rahl datgene gegeven waar hij boven alles naar hunkerde. Hij had hem een van de kistjes van Orden gegeven, dat heel lang verborgen had gelegen in het Duistere Land. Hannis Arc had geen enkele behoefte aan een kistje van Orden, maar Darken Rahl had er zijn zinnen op gezet en zo had het geschenk Hannis Arc niet alleen autonomie opgeleverd, maar ook bepaalde nuttige gunsten.

Voor zover Hannis Arc had begrepen, was Darken Rahls obsessie hem uiteindelijk fataal geworden en was hij vermoord door zijn zoon, Richard Rahl. Dat een Rahl zijn eigen vader vermoordde was iets wat Hannis Arc nauwelijks verbaasde.

Het maakte Hannis Arc niets uit dat Richard Rahl zich niet had gemengd in de bestuurlijke zaken van het Duistere Land en hem geen schattingen had opgelegd. Als heerser over D’Hara kon hij dat op elk moment dat hij verkoos wel gaan doen, zoals ook zijn voorouders dat hadden gedaan.

Bovendien was hij een Rahl en alleen dat bezegelde al zijn lot.

Deze nieuwe Heer Rahl had het D’Haraanse Rijk een grote overwinning gebracht door de tiran te verslaan die hen in hun bestaan had bedreigd. Daarmee had hij ook zonder het zelf te weten Hannis Arc gered, de man die hem nu van de troon ging stoten.

De nieuwe Heer Rahl had, net als zijn vader voor hem, geen idee van de vermogens die Hannis Arc bezat, of van de krachten waarover hij kon beschikken. Hannis Arc had al eerder kunnen toeslaan, op het moment dat Richard Rahl het D’Haraanse Rijk aan het smeden was en oorlog voerde voor hun overleving, maar dan was hij zelf met een oorlog blijven zitten. Het zou heel moeilijk zijn geweest stand te houden tegenover de ongelooflijke macht van de Imperiale Orde.

In plaats daarvan had hij zich op de achtergrond gehouden, in afwachting van het juiste moment, en zijn vermogens aangescherpt, en had hij het aan Richard Rahl overgelaten de lange, zware oorlog te voeren. Hannis Arc had zelfs nog troepen gestuurd om hem te helpen, zoals iedereen zou doen die loyaal was aan het D’Haraanse Rijk. Hij had zijn krachten gespaard en zijn plannen uitgewerkt. Nu de oorlog ten einde was, was eindelijk het moment aangebroken om wraak te nemen op het Huis Rahl.

Er werd gezegd dat de nieuwe Heer Rahl alom gerespecteerd en bewonderd werd en bij velen zeer geliefd was. Hij was een man op het hoogtepunt van zijn macht, een heldhaftige overwinnaar.

Hannis Arc was blij dat de man net zo machtig was als hij zelf. Dat zou zijn val alleen maar dieper maken en Hannis Arcs overwinning gedenkwaardiger en bevredigender.

Hannis Arc wist echter ook dat hij, als hij een man als Richard Rahl gewoon zou doden, alleen maar een martelaar van hem zou maken. Richard Rahl tot martelaar verheffen zou Hannis Arc niet de heerschappij over het D’Haraanse Rijk bezorgen.

Hij wist dat hij niet zomaar een populaire Heer Rahl kon vermoorden om vervolgens zijn intrek in het Volkspaleis te nemen en het D’Haraanse Rijk te gaan besturen. Zo simpel was het niet. Als vorst van een afgelegen gewest was Hannis Arc voor de meeste mensen immers een volslagen onbekende.

Niemand zou zijn heerschappij respecteren. Nu nog niet tenminste.

Eerst moest Hannis Arc de mensen zover zien te krijgen dat ze hun geloof verloren in Heer Rahl, in de man, in zijn vermogen om hen te beschermen tegen alles waar ze bang voor waren. Wanneer de mensen eenmaal hun respect voor hem hadden verloren en hem afwezen, zou de val van Richard Rahl niet lang meer op zich laten wachten.

Pas op dat moment, in die chaos en paniek, zou D’Hara er klaar voor zijn de ketenen van het Huis Rahl af te werpen en zich bij iemand aan te sluiten die hun angsten voor de toekomst serieus zou nemen.

Terwijl Darken Rahl in beslag werd genomen door zijn obsessie voor de kistjes van Orden, en Richard Rahl de lange oorlog voor het D’Haraanse Rijk had gevoerd, had Hannis Arc aan een manier gewerkt om het belangrijkste doel in zijn leven te bereiken: het Huis Rahl alle macht ontnemen en de vrijgekomen plaats zelf innemen. Eindelijk werd zijn geduld nu beloond.

Het doel was nu binnen zijn bereik. Alle middelen stonden tot zijn beschikking.

‘Wees gerust, Mohler, ik zal over D’Hara heersen,’ zei hij zacht. ‘Dat moment zal eerder aanbreken dan wij ooit hebben durven dromen. De grote raderen van de verandering zijn in beweging gezet. De stukken staan eindelijk op hun plek, allemaal in mijn voordeel. Niemand kan mij nu nog tegenhouden. Nog even en het is schaakmat voor het Huis Rahl.’

‘U hebt de profetie aan uw kant,’ zei Mohler. ‘Ik weet zeker, bisschop, dat ook de Schepper aan uw zijde staat. Sinds die verschrikkelijke dag toen uw ouders zijn vermoord, ben ik er altijd van overtuigd geweest dat Hij u beschermt, omdat Hij grote plannen met u heeft. Hij heeft u geholpen alle obstakels die op uw pad kwamen uit de weg te ruimen. De Schepper zal ervoor zorgen dat ook dit eindelijk zal gebeuren.’

‘Dat laat hij ons zien door middel van profetieën.’

‘Ik verheug mij op een nieuw ontwaken uit de duisternis, zoals de profetie zelf ons heeft voorspeld.’

De man kon niet weten dat er al een ontwaken uit de duisternis had plaatsgevonden.

De man kon niet weten dat de zeven huisgeesten samendromden onder het plafond, luisterend en kijkend. Hannis Arc wist dat zij elk woord zouden doorvertellen aan de Haagvrouw.

‘Binnenkort, bisschop, zult u heersen over het D’Haraanse Rijk.’