17

Kahlan werd wakker van het kenmerkende geluid van Richards zwaard dat uit de schede werd getrokken. De heldere klank van het staal van het Zwaard van de Waarheid deed haar wakker schrikken en liet haar hart sneller kloppen.

Ze tilde haar hoofd van zijn schouder. ‘Wat is er?’

Richard hield zijn zwaard in zijn vuist geklemd. Hij maande haar tot stilte en gleed voorzichtig onder haar losse omhelzing uit. Het was een betoverend vloeiende beweging die erin eindigde dat hij stil en roerloos naast het bed stond en in de duisternis tuurde.

Kahlan verwachtte dat er uit die duisternis elk moment iets op hem af kon komen. Maar dat gebeurde niet.

‘Wat is er?’ fluisterde ze.

‘Heb jij ook het gevoel dat er iemand naar ons kijkt?’ vroeg hij over zijn schouder.

‘Ik weet het niet. Ik lag te slapen.’

‘Maar nu ben je wakker.’

Kahlan kwam overeind. ‘Ik weet het niet, Richard. Ik zou mezelf ervan kunnen overtuigen dat het zo is, maar ik weet niet of het echt is of dat ik het me verbeeld.’

Richard tuurde in de duisternis aan de andere kant van de kamer. ‘Het is echt.’

Nu begon Kahlans hart nog sneller te kloppen. Ze schoof wat dichter naar hem toe, maar zorgde ervoor uit de buurt te blijven van zijn zwaard, voor het geval hij dat opeens moest gebruiken.

‘Weet je wat het is?’

Zijn spieren ontspanden zich. ‘Nu is het weg.’

Kahlan kneep haar ogen tot spleetjes om beter te kunnen zien in de schemerig verlichte slaapkamer. ‘Je bedoelt dat het weg is in de zin van dat je het je misschien maar verbeeldde en dat je je dat nu opeens realiseert?’

Richard keek haar aan. ‘Nee, ik bedoel dat het verdween op het moment dat ik er bewust naar keek. Het was er wel degelijk. Dat weet ik zeker.’

De spanning was dan misschien uit zijn spieren, maar ze herkende nog steeds de woede die oplichtte in zijn ogen. Het was de magie van het Zwaard van de Waarheid dat hij stevig in zijn vuist geklemd hield. Het was de gerechtvaardigde toorn van de Zoeker.

In de verte hoorde Kahlan het donderen. Ze wreef over haar armen om de kou te verdrijven. ‘Wie of wat is tot zoiets in staat? Ik bedoel, wie bespiedt ons?’

‘Ik heb geen flauw idee. Zedd wist het ook niet.’

Richard stak het zwaard terug in de goud met zilveren schede die hij in zijn andere hand hield. Op het moment dat het zwaard teruggleed in zijn rustplaats, verdween de woede uit zijn grijze ogen.

Richard tilde de zwaardriem over zijn hoofd en liet hem op zijn rechterschouder rusten, terwijl Kahlan naar het raam liep en de gordijnen ver genoeg opzij trok om naar buiten te kunnen gluren. ‘Het is al licht buiten.’

‘En de storm?’

‘Die is zo te zien nog erger geworden. Je bent me de profeet wel.’

‘Fijn is dat,’ mompelde Richard. ‘Nu kunnen al die afgevaardigden nog wat langer blijven om ons aan ons hoofd te zeuren over profetieën.’

‘Ze zijn alleen maar bezorgd, Richard. Je moet zelf toch ook toegeven dat er iets gaande is. Zij zijn ook niet achterlijk. Zij weten dat ook. Jij bent de Heer Rahl. Ze verwachten dat jij hen zult beschermen tegen dingen die zij vrezen en niet begrijpen.’

‘Je zult wel gelijk hebben,’ zei hij, terwijl hij zich omdraaide omdat er op de deur werd geklopt.

Na zijn laarzen te hebben aangetrokken, liep hij naar de deur en keek naar buiten. Kahlan zag Nathan op de gang met Benjamin staan praten. Cara was degene die had aangeklopt. Ze droeg haar rode leer en keek grimmig. Toen Nathan en Benjamin Richard en Kahlan in het oog kregen, kwamen ze meteen aangesneld.

‘Je ziet eruit alsof je in die jurk hebt geslapen,’ zei Cara toen Kahlan bij Richard in de deuropening kwam staan.

‘Ik vrees dat dat ook het geval is.’

‘Ah,’ zei Cara met een begrijpend knikje. ‘Dus het was weer in je kamer om je te bespieden.’

‘Ik houd er niet van om mijn kleren uit te trekken terwijl er iemand toekijkt.’

‘Hebben jij en Benjamin je vannacht bespied gevoeld in jullie kamer?’ vroeg Richard aan Cara.

‘Nee, en ik heb erop liggen wachten. Er kwam niemand, dus neem ik aan dat ze het, zoals jij al vermoedde, op jullie hadden voorzien en niet op ons. Het is de hele nacht rustig geweest – dat wil zeggen, tot vanmorgen vroeg.’

‘Hoezo, wat is er vanmorgen dan gebeurd?’ vroeg Kahlan.

Nathan leunde naar voren. Hij kon niet wachten om aan de slag te gaan. ‘Herinner je je die dikke regent in die rode tuniek, die man die op de receptie gisteren wilde weten of ons een profetische gebeurtenis te wachten staat?’

Richard geeuwde. ‘Die zei dat onze toekomst in het verleden verankerd is en profetie een deel is van dat verleden? Al die hoogdravende nonsens?’

‘Precies, die bedoel ik.’

Richard streek vermoeid met een hand over zijn gezicht. ‘Hij bleef maar zeuren dat iedereen wilde weten wat ik hun over profetie kon vertellen en wat de toekomst voor ons in petto heeft. Ik neem aan dat hij niet kan wachten om samen met de anderen naar mij toe te komen, zodat ik hun de toekomst kan voorspellen.’

‘Niet echt,’ zei Nathan. ‘Hij heeft vanmorgen zelf een visioen gehad.’

Richard rechtte zijn rug en keek Nathan argwanend aan. ‘Ik wist niet dat zich onder de afgevaardigden mensen bevonden die ook maar enigszins over een dergelijk talent beschikten.’

Nathan leunde nog wat dichter naar hem toe. ‘Dat is ook niet zo. Dat is nu juist het vreemde. Volgens zijn medewerkers heeft de regent nog nooit een voorspelling gedaan. Ze zeiden dat het hem wel fascineerde en dat hij graag met mensen sprak die beweerden de toekomst te kunnen voorspellen, maar dat hij zelf nooit eerder blijk heeft gegeven van een talent in die richting.’

‘En hoe luidde die belangwekkende profetie van hem?’

‘Hij heeft alleen gezegd dat hij een visioen heeft gehad.’

‘Maar hij heeft het visioen niet onthuld, niet gezegd wat hij heeft gezien?’ vroeg Kahlan.

‘Nee. Hij heeft zijn mensen alleen verteld dat hij heeft gezien wat er in de toekomst zal gebeuren. Zij zeggen dat hij altijd bijzonder spraakzaam is geweest, maar dat hij na dit visioen ongewoon stil is en een beetje in de war lijkt te zijn.’

‘Als hij ons de profetie niet wil vertellen, wat is er dan zo belangwekkend aan?’ Richard wreef opnieuw met een hand over zijn gezicht. ‘En hoe weten we trouwens dat hij de waarheid spreekt?’

‘Dat weten we niet, maar nadat hij zijn medewerkers had verteld dat hij dat visioen had gehad, liep hij, slechts gekleed in zijn nachtkleding, naar buiten, regelrecht de gierende storm in en sprong van het plateau.’

‘Heeft hij zelfmoord gepleegd?’ Richard keek de profeet met open mond aan. ‘Zonder iets te hebben gezegd over de aard van zijn visioen?’

‘Geen woord,’ bevestigde Nathan.

Met een diepe zucht overdacht Richard het trieste einde van de regent. ‘Dan had Cara dus gelijk, het was een gedenkwaardige ochtend.’

‘Ik vrees dat dit nog niet alles is, Heer Rahl,’ zei Benjamin. ‘Na het onverklaarbare gedrag van de regent en met het oog op de twee vrouwen die gisteren na een visioen hun kinderen hebben gedood, stelde ik Nathan voor om voor alle zekerheid langs te gaan bij anderen van wie hij wist dat ze een talent voor visioenen hadden, ook al was het slechts in geringe mate.’

Richard keek weer naar Nathan. ‘Zijn er dan nog meer?’

Nathan haalde zijn schouders op. ‘Ik ken natuurlijk lang niet iedereen die in het paleis woont. Niemand weet hoeveel mensen misschien wel kleine voorgevoelens hebben gehad. Maar ik ken wel een man die zo nu en dan toekomstige gebeurtenissen beweert te kunnen zien. Ik heb hem nooit op de proef gesteld en heb dus geen idee of hij het echt kan en of hij de waarheid spreekt. Maar gezien de recente gebeurtenissen leek het me verstandig hem een bezoek te brengen.’

Richard knikte peinzend. ‘Niet onverstandig.’

‘Toen we bij zijn woning kwamen,’ zei Benjamin, het verhaal overnemend, ‘hoorden we binnen gegil. We trapten de deur in en zagen dat de man zijn vrouw op de grond had gegooid. Hij zat schrijlings op haar. Ze worstelde om hem van zich af te duwen. De man hield een mes in zijn vuist en probeerde haar te vermoorden. In een hoekje zaten drie kleine kinderen te huilen van angst en ik vermoed dat zij daarna aan de beurt waren.’

Nathan gebaarde dat hij het verhaal niet dramatischer moest maken dan het al was. ‘Er was nog niets gebeurd. Toen de man zijn mes ophief om toe te steken, gebruikte ik heel snel wat magie om hem van zijn vrouw te gooien, zodat hij zijn voornemen niet ten uitvoer kon brengen. Toen stormden de generaal en zijn mannen naar binnen en namen hem zijn wapen af.’

‘Er is dus niemand gewond geraakt?’ vroeg Kahlan.

‘Nee,’ zei Nathan. ‘We waren net op tijd om een nieuwe tragedie te voorkomen.’

Kahlan zuchtte. ‘Wat een opluchting.’

‘En die man had dus ook een visioen gehad?’

Nathan knikte. ‘Hij is juwelier. Hij vertelde ons dat hij in een visioen had gezien dat er mannen naar zijn huis zullen komen terwijl hij zelf niet thuis is. In het visioen martelen de dieven zijn vrouw en kinderen, om hen te laten vertellen waar het goud is verstopt dat hij gebruikt om juwelen te maken. Maar ze weten dat niet. De mannen geloven hen niet en binnen enkele uren folteren ze zijn hele gezin dood, een voor een, in een poging hen aan de praat te krijgen. De man zei dat hij de gedachte niet kon verdragen dat zijn gezin zoiets gruwelijks zou overkomen, dat het beter was hen snel te doden dan hen tot zo’n afschuwelijke doodsstrijd te veroordelen.’

Richard keek verbaasd. ‘Dat lijkt helemaal niet op die andere profetieën.’

‘We hebben hem achter slot en grendel, voor het geval u hem wilt ondervragen,’ zei Benjamin.

Richard knikte, in gedachten verzonken.

De generaal haakte een duim achter zijn wapengordel. ‘Er is nog iets, Heer Rahl.’

Richard keek op. ‘Wat dan?’

Benjamin haalde diep adem. ‘Welnu, mijn mannen zijn erin geslaagd alle mensen en hun dieren van de vlakte naar het plateau te krijgen voordat de storm afgelopen nacht zijn hoogtepunt zou bereiken. Terwijl de allerlaatsten naar binnen werden geloodst, zochten de mannen nog één keer de wijde omgeving af om zeker te weten dat ze niemand over het hoofd hadden gezien en dat er niemand was achtergebleven of verdwaald in de storm om dood te vriezen in een van die dunne markttentjes.

Tijdens hun zoektocht vonden ze een jongen die was meegesleurd en gedood. Hij was hooguit een jaar of tien.’

‘Gedood?’ vroeg Richard. ‘Hoe bedoel je dat hij was meegesleurd? Hoe was hij gedood?’

De generaal liet zich niet afschrikken door zijn vraag. ‘Hij was gedeeltelijk verslonden, Heer Rahl.’

Richard knipperde verbijsterd met zijn ogen. ‘Verslonden?’

‘Ja, Heer Rahl. Zijn gezicht was weggevreten. De schedel vertoonde langwerpige groeven, veroorzaakt door tanden. Eén arm en de andere hand ontbraken. Dieren hadden zich aan hem te goed gedaan, hem opengescheurd en bijna al zijn ingewanden opgevreten.’

Richard liet zijn schouders een beetje zakken. ‘Een klein jongetje, buiten in de storm, verdwaald en helemaal alleen, kan een gemakkelijke prooi zijn voor wolven, of zelfs voor een troep coyotes. Waarschijnlijk was het Henrik, de zieke jongen die ik heb gesproken, de jongen die is weggelopen.’

‘Mijn mannen hebben iedereen goed bekeken die we naar binnen brachten, om de jongen te vinden met wie u hebt gesproken. We hebben met zijn moeder gepraat. Zij vertelde ons dat de jongen nog niet terug was. Ze was ziek van ongerustheid.’

‘Dan moet hij het geweest zijn – de dode jongen die jullie hebben gevonden.’

Nog voordat Richard was uitgesproken, schudde Benjamin al zijn hoofd. ‘Dat dachten wij aanvankelijk ook, maar hij was het niet. We hebben de moeder verteld wat voor kleding hij droeg. Volgens haar was dat niet wat Henrik aanhad. Even later kwam een man ons om hulp vragen. Hij was wanhopig op zoek naar zijn zoontje. Mijn mannen vroegen hem de kleding van de jongen te beschrijven. De man beschreef exact de kleren van de dode jongen.’

Richard perste spijtig zijn lippen op elkaar. ‘Dat betekent dus dat de zieke jongen, Henrik, ergens helemaal alleen op de Vlakte van Azrith moet zijn. In deze storm is hij dan inmiddels al doodgevroren. Als hij daarvoor al niet door een meute wolven te grazen is genomen.’