73

Toen Kahlan wakker werd, had ze het verwarrende gevoel dat ze schommelde. Haar gezicht vertrok toen ze een hand op de overweldigende pijn boven op haar hoofd legde. Haar haar voelde nat aan. Ze haalde haar hand weg om ernaar te kijken, maar het was te donker om in het maanlicht veel meer te zien dan een vochtige glinstering.

Ze meende maar al te goed te weten wat het was. Nadat ze moeizaam op haar knieën was gaan zitten, likte ze even met haar tong aan haar hand.

Ze had gelijk; het was bloed.

Toen ze slikte, was haar keel zo pijnlijk dat haar gezicht vertrok. Haar hele lichaam deed pijn en ondanks het feit dat ze hevig transpireerde rilde ze van de kou.

In gedachten probeerde ze fragmenten van herinneringen samen te voegen en zich te herinneren wat er precies was gebeurd. Beelden en indrukken schoten in misselijkmakende flitsen aan haar voorbij. Tegelijkertijd voelde het alsof de hele wereld bewoog.

Toen alles opeens begon te schokken en te stuiteren, verloor ze haar evenwicht en viel voorover. Ze moest een hand uitsteken om te voorkomen dat ze plat op haar gezicht zou vallen. Ze voelde ruw hout. Om zich heen kijkend besefte ze dat ze in een kleine open ruimte achter in een wagen lag. Haar bonkende hoofdpijn en de scherpe, stekende pijn boven op haar hoofd maakten haar duizelig. Ze verzette zich tegen de aandrang om over te geven.

Opeens sprong er een grote hond op uit de duisternis. Hij viel tegen de zijkant van de wagen aan. Ze schrok. Het lukte hem niet om helemaal in de wagen te komen, en hij zakte terug, maar haakte zijn voorpoten over de rand en hield stevig vast. De hond krabbelde omhoog en rekte zich uit om zijn enorme kop en voldoende van zijn zware lijf over de rand te hijsen om zich helemaal naar binnen te wurmen.

Slierten schuimend kwijl slingerden heen en weer terwijl het beest tijdens zijn pogingen om in de wagen te klimmen naar haar gromde en hapte.

Kahlan trapte onmiddellijk een van de poten van de hond van de rand van de wagen. De hond deed zijn best, maar kon zich met één poot niet vasthouden en verdween in de duisternis.

De hele nachtmerrie – of in elk geval fragmenten ervan – van wat er in de slaapkamer was gebeurd, begon weer terug te komen. Ook herinnerde ze zich weer wat er met koningin Catherine was gebeurd, wat een troep honden haar had aangedaan. En verder herinnerde Kahlan zich de profetie van de vrouw die haar eigen kinderen had vermoord, ogenschijnlijk met het doel hun een vreselijk lijden te besparen. Die vrouw had Kahlan een gruwelijk lot voorspeld. Toen Kahlan haar had gevraagd waar ze het over had, had de vrouw gezegd: ‘Duistere wezens die u besluipen en te pakken krijgen. U zult niet aan ze kunnen ontsnappen.’

Nu werd ze belaagd door duistere wezens die probeerden haar te pakken te krijgen. Waar de honden vandaan waren gekomen en waarom ze achter haar aan zaten was iets wat Kahlan zich al niet eens meer afvroeg. Het enige wat ze wilde was aan ze ontsnappen.

Kahlan kneep haar ogen tot spleetjes en probeerde naar de voorkant van de wagen te kijken, in de hoop de voerman te zien en hem om hulp te kunnen vragen, maar de wagen was volgeladen met spullen die waren afgedekt met een zwaar, stevig dekzeil. De enige manier om naar de voorkant te komen, waar de voerman zat, was door over of om de lading heen te klimmen. Het zag er veel te hoog uit om overheen te klauteren in een schommelende, schokkende wagen, zeker nu ze zo duizelig was. Ze probeerde om de lading heen te kijken, maar zag niemand.

Kahlan probeerde te roepen, maar haar keel was zo pijnlijk dat er nauwelijks geluid uit kwam. Er kwam geen reactie. Waarschijnlijk kwam ze niet boven het gerammel en geratel van de wagen uit en kon de voerman niet horen dat er achterin iemand lag te roepen. Daar kwam nog bij dat de koorts haar hees maakte. Ze kon niet hard genoeg schreeuwen. Ze moest dichterbij zien te komen.

Kahlan krabbelde overeind. Toen ze haar voet op de zijkant van de wagen zette om om de lading heen te klimmen, dook er opeens weer een hond op uit de duisternis. Hij haalde wild naar haar uit en probeerde haar enkel te grijpen. Op het moment dat ze naar achteren sprong, zag ze de hele troep honden happend en grommend met de wagen meerennen.

Voordat ze een nieuwe poging kon doen om over de lading heen te klimmen, sprong er weer een andere hond omhoog en slaagde erin zijn voorpoten over de rand te haken. Hij beet zich vast in het zeildoek om zich daaraan omhoog te trekken. Met zijn achterpoten trachtte hij steun te vinden om zich af te kunnen zetten. Ze gaf een trap tegen zijn kop. Hij liet het zeildoek los en hapte naar haar voeten. Hij bleef proberen in de wagen te klimmen, maar viel er toch af.

Ook aan de andere kant deed een grote hond een poging. Hij haalde het bijna. Hij werd onmiddellijk gevolgd door een derde hond.

Kahlan schopte naar de honden en trapte de ene na de andere van de zijkanten van de wagen. Maar zodra ze er eentje af had geschopt, sprong er weer een andere tegen de zijkant of de achterkant omhoog en haakte zijn voorpoten over de rand. Hun ogen schitterden rood en kwaadaardig.

De wagen had niet voldoende snelheid om de troep honden achter zich te laten, maar reed wel snel genoeg om haar voortdurend uit haar evenwicht te brengen met zijn geschommel en geschud. Toen de wagen op een gegeven moment over een steen hobbelde, trapte ze mis en moest ze snel nog een keer schoppen om een hond uit de wagen te houden.

Kahlan tuurde in de verte achter zich. Het was donker, maar er was voldoende maanlicht om het plateau met daarop het Volkspaleis te kunnen zien als dat in de buurt was geweest. En ook al was het te ver om het plateau te kunnen zien, dan had ze nog in staat moeten zijn de lichtjes van het stadspaleis te zien, maar ze zag niets.

Ze wist niet welke kant ze op ging, alleen dat ze zich ergens op de Vlakte van Azrith moest bevinden.

Terwijl ze bezig was zich de troep wilde honden van het lijf te houden, wist Kahlan dat ze de strijd aan het verliezen was. Zodra ze er eentje wegtrapte, sprongen er twee andere voor in de plaats. Soms kon ze hun poten van de zijkant trappen. Andere honden, die te ver de wagen op wisten te klimmen, moest ze tegen hun kop schoppen om ze eraf te krijgen.

Maar ze wist dat ze aan de verliezende hand was en dat het slechts een kwestie van tijd was voordat de honden erin zouden slagen zich op te trekken en in de wagen te komen. En zodra dat gebeurde zouden ze haar grijpen.

Met een plotselinge steek van verdriet voelde Kahlan hoe erg ze Richard miste. Hij wist niet wat er was gebeurd. Hij wist niet waar ze was. Hij zou nooit weten wat er met haar was gebeurd.

Ze zag een beeld voor zich van haar eigen lijk, net als dat van koningin Catherine nadat zij door wilde beesten was verscheurd. Kahlan bedwong haar verdriet om het feit dat ze Richard nooit meer zou zien. Ze hoopte dat hij haar lichaam nooit zou vinden. Ze wilde niet dat hij haar zo zou vinden.

Ze draaide zich om en gaf een trap tegen de ribben van een hond die zich bijna in de wagen had geklauwd. Toen hij jankend achteroverviel, zag ze opeens een paard dat met een lang touw aan de zijkant van de wagen was gebonden. Hij liep een heel eind achter de wagen, in het donker, en deed zijn best om zo ver mogelijk uit de buurt van de honden te blijven.

Kahlan had geen tijd om na te denken. Het paard was haar enige hoop om hulp te halen of te ontkomen. Ze griste haar ransel van de grond en schopte een hond weg die vlak bij het touw in de wagen probeerde te klimmen. Toen ze vooroverleunde om het touw te pakken, sprong er opeen een hond uit de duisternis omhoog. Hij hapte naar haar en probeerde haar arm te grijpen. Ze trok nog net op tijd haar arm terug en het enige wat hij te pakken kreeg was een hap lucht. Op het moment dat de hond viel en wegrolde, bukte zij zich snel om het touw te grijpen.

Het paard, doodsbang voor de woeste honden, brieste en verzette zich tegen Kahlans pogingen het naar zich toe te trekken. Ze zette een voet tegen de zijkant van de wagen en ging met haar hele gewicht aan het touw hangen. Uiteindelijk slaagde ze erin het schichtige dier iets dichterbij te halen. Het trappelde en probeerde weg te springen, weg van de honden.

De honden hadden totaal geen belangstelling voor het paard. Zij hadden uitsluitend oog voor Kahlan. Maar dat wist het paard niet.

Toen ze het paard zo dicht mogelijk bij de wagen had gesleurd, keek Kahlan om en zag dat twee honden erin waren geslaagd om aan de andere kant naar binnen te springen. Ze vielen op de grond en hun poten gleden weg.

Terwijl de honden overeind krabbelden, hees Kahlan de ransel op haar schouder, maakte het touw los van een houten klamp en sprong, met het touw in haar handen, boven op de zijkant van de wagen. Het touw omklemmend alsof haar leven ervan afhing probeerde ze haar evenwicht te bewaren op de zijkant van de hobbelende wagen.

Het paard probeerde ervandoor te gaan. Bij die poging kwam het net genoeg naar voren. Met inspanning van al haar krachten nam Kahlan een sprong, over de grauwende, bijtende honden heen. Ze kwam zijdelings, half over de rug van het paard terecht.

Duizelig van opluchting dat ze niet midden in de kaken van de honden was beland, greep Kahlan zich met twee vuisten aan de manen van het paard beet en zwaaide één been over de rug van het doodsbange dier.

Toen ze eindelijk zat, drukte ze haar hielen in zijn flanken. Ze wilde naar de voorkant van de wagen om de hulp van de voerman in te roepen, maar de honden versperden haar de weg. Andere honden sprongen naar haar voeten en benen, in een poging haar van het paard te trekken. Het paard, doodsbang voor de honden, veranderde opeens van richting en rende bij de wagen weg. Kahlan wist dat ze geen tijd te verliezen had, leunde over de schoften heen en spoorde het dier aan tot galop. Het paard wilde niets liever dan wegstormen in de nacht.

De troep honden zette onmiddellijk de achtervolging in.